CENTRAAL KERKBESTUUR GENT STAD

 

Biezekapelstraat 4 te 9000 Gent

Afdeling 3/1. Gemeentelijke verplichtingen

Art. 52/1. (de gemeentelijke verplichtingen) 1

§1. De gemeentebesturen passen de tekorten bij van de exploitatie van de kerkfabrieken en dragen bij in de investeringen in de gebouwen van de eredienst.

In afwijking van het eerste lid kan een gemeentebestuur niet verplicht worden bij te dragen in de investeringen in gebouwen van de eredienst die geen eigendom zijn van een publieke rechtspersoon. Voor de toepassing van dit lid wordt met eigendom gelijkgesteld een zakelijk recht dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

1° het zakelijk recht verzekert een bij de inwerkingtreding van dit decreet bestaande kerkfabriek het genot van het goed gedurende nog ten minste dertig jaar;

2° bij het einde van het zakelijk recht zal de eigenaar een vergoeding verschuldigd zijn aan de kerkfabriek gelijk aan de meerwaarde die op dat tijdstip zal ontstaan door de aan de gebouwen aangebrachte verbouwingen of nieuw opgerichte gebouwen;

3° het zakelijk recht kan slechts vervreemd of met een zakelijk recht bezwaard worden met instemming van het gemeentebestuur.

In de parochies waar er een bedienaar van de eredienst, belast met de eredienst van de parochie, verblijft, stelt de gemeente de bedienaar een pastorie ter beschikking, of, als er geen pastorie is, een woning of een woonstvergoeding.

In de parochies waar er geen bedienaar van de eredienst, belast met de eredienst van de parochie, verblijft, stellen de gemeenten aan de kerkfabriek een ruimte ter beschikking waar de gelovigen ontvangen kunnen worden, waar de kerkraad kan vergaderen en waar het archief van de kerkfabriek kan worden bewaard, of betalen de kerkfabriek een secretariaatsvergoeding. Die verplichting geldt ook voor de parochies waar er wel een bedienaar van de eredienst, belast met de eredienst van de parochie, verblijft, als zijn woning niet geschikt is om deze functies te vervullen.

§2. De roerende en onroerende eigendommen en financiële beleggingen van de kerkfabriek, met uitzondering van de erkende gebouwen van de eredienst, vormen de reserves van de kerkfabriek en worden beheerd met het oog op het realiseren van een zo hoog mogelijk jaarlijks rendement, tenzij in het overleg, vermeld in artikel 33, andere afspraken gemaakt worden. Wat betreft de financiële beleggingen zijn enkel beleggingsvormen in euro met volledige kapitaalsgarantie bij erkende instellingen toegestaan.

De gemeente kan de kerkfabriek niet verplichten om die reserves te gebruiken voor investeringen in het kerkgebouw.

§3. Als de gebiedsomschrijving van een parochie zich uitstrekt over het grondgebied van meer dan één gemeente, worden de verplichtingen vermeld, in paragraaf 1 gedeeld gedragen door alle betrokken gemeenten. Als de gemeente waar de hoofdkerk van de parochie zich bevindt, de overige gemeenten niet betrekt bij het overleg, vermeld in artikel 33, of de overige gemeenten niet in kennis stelt van de beslissingen van de gemeenteraad over het meerjarenplan en het budget, overeenkomstig artikel 43, vijfde lid, en artikel 49, §1, vierde lid, komen die verplichtingen alleen ten laste van de gemeente waar de hoofdkerk van de parochie zich bevindt.

§4. De Vlaamse Regering kan de verplichtingen in paragraaf 1 opschorten of beperken, conform artikel 29 §1, eerste lid, van het erkenningsdecreet Lokale Geloofsgemeenschappen van 22 oktober 2021.2

1. Afdeling en artikel ingevoegd bij Decreet van 06.07.2012 met inwerkingtreding vanaf 01.01.2013.

2. Paragraaf ingevoegd bij Decreet van 22.10.2021 met inwerkingtreding vanaf 29.12.2021.

 

Keizerlijk Decreet

 

Dit artikel vervangt de bepalingen van artikel 92 van het Keizerlijk Decreet van 30 december 1809. Het Decreet van 07.05.2004 omvat geen specifieke bepalingen betreffende de regeling van de tekorten van de exploitatie of van investeringstoelagen aan de kerkfabriek. Ook wordt de huisvesting van de bedienaar van de eredienst (pastoor) niet geregeld.

 

In artikel 275 van het Decreet is echter bepaald, dat de oude reglementering blijft bestaan, indien een aangelegenheid niet in het Decreet is geregeld. Aangezien nu specifieke rechtsregels worden opgenomen, gelden de oude regels vanaf de inwerkingtreding van het vernieuwd Decreet, niet meer.

 

Welke kosten?

 

Er wordt bepaald dat de gemeentebesturen moeten tussenkomen in de exploitatietekorten van de besturen van de eredienst (zie Keizerlijk Decreet, art. 92, 1°) en moeten bijdragen in de investeringen in de gebouwen van de eredienst (zie Keizerlijk Decreet, art. 92, 3°).

 

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebouwen die eigendom van een openbaar bestuur en gebouwen die geen eigendom van een openbaar bestuur zijn.

 

Met openbare besturen worden zowel de gemeente- als provinciebesturen bedoeld, als de besturen van de eredienst (zie Decreet, art. 3), en eventueel ook andere overheden.

 

Maar het onroerend goed moet een gebouw van de eredienst zijn (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 1ste lid). Dit is de enige en voldoende voorwaarde. Een gebouw van de eredienst wordt door de overheid erkend op voorstel van de bisschop. Een gebouw van de eredienst kan ook gedesaffecteerd worden (zie Decreet, art. 4/1 en 4/2).

 

De gebouwen die door een derde niet-openbaar bestuur ter beschikking worden gesteld aan de eredienst, moeten ook onderhouden worden door de gemeente.

 

Beperking

 

Maar er is een beperking. Als een derde niet-openbaar bestuur, eigenaar van een gebouw is dat ter beschikking wordt gesteld aan de eredienst, dan kan de gemeente niet verplicht worden om bij te dragen aan de grove herstellingen en de investeringsuitgaven van dit privé-eigendom.

 

Deze beperking is echter niet dwingend. Een gemeente kan kiezen: zij draagt bij of niet bij. De gemeente zal hoofdzakelijk rekening houden met het algemeen gemeentelijk belang, dit is van het belang van al de bewoners van de gemeente (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 2de lid).

 

Als de gemeente niet bijdraagt aan de grove herstellingen of de investeringsuitgaven, dan kan de derde-eigenaar beslissen om het onroerend goed niet langer aan de eredienst ter beschikking te stellen. Als dan zal de gemeente toch zijn verplichtingen moeten nakomen en zelf een gebouw aan de eredienst ter beschikking moeten stellen.

 

Maar de gemeente moet altijd bijdragen aan het gewone onderhoud van de gebouwen van de eredienst die ter beschikking worden gesteld, ongeacht de eigenaar een openbaar bestuur is of niet.

 

Kosten voor onderhoud of grove herstelling

 

Het onderscheid tussen de kosten voor onderhoud en de grove herstellingen zijn in hoofde van de kerkfabriek meestal boekhoudkundig. Is de herstelling bedoeld als investering en / of renovatie, of als gewoon onderhoud?

 

Uitsluitsel moet gezocht worden in het Burgerlijk wetboek waar volgend onderscheid wordt gemaakt: ”Grove herstellingen zijn die van zware muren en van gewelven, de vernieuwing van balken en van gehele daken en de vernieuwing van dijken en van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel. Alle andere herstellingen zijn herstellingen tot onderhoud”(BW, art. 606).

 

Grove herstellingen zijn grove vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en de instandhouding van het gehele gebouw die werkelijk een uitzondering zijn in het bestaan zelf van de eigendom en waarvan de kosten normaal van het kapitaal worden genomen (Cass., 22 januari 1970, T.P.R., 2001, 1060).

 

Zo werd gevonnist dat de vernieuwing van een gehele centrale verwarming, wel degelijk een grove herstelling is, maar dat het vernieuwen van een dak in roofing deel uitmaakt van het gewone onderhoud.

 

De grove herstellingen worden door het algemeen reglement op de boekhouding als investering aangemerkt, namelijk: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden.

 

De investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de andere investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld (zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°).

 

Welke gebouwen?

 

Onder gebouwen van de eredienst wordt, net als in het Keizerlijk decreet, zowel het kerkgebouw verstaan als de pastorie.

 

Een woning die de bedienaar van de eredienst ter beschikking gesteld wordt, maar niet als een echte pastorie kan worden beschouwd, valt daar dus niet onder.

 

Talrijke kerkfabrieken zijn eigenares van onroerende goederen die verhuurd worden. Ook deze onroerende goederen vallen niet onder het Decreet, tenzij zij beschouwd kunnen worden als secretariaatswoning. Dan vallen het onderhoud en de investeringsuitgaven wel binnen het Decreet (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 4de lid).

 

Verder wordt de verplichting tegenover de bedienaar van de eredienst overgenomen uit het Keizerlijk decreet (zie Keizerlijk Decreet, art. 92, 2°). De gemeente moet ofwel een woonst ter beschikking stellen, ofwel een woonstvergoeding betalen aan de bedienaar van de eredienst wanneer hij in de parochie verblijft (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 3de lid).

 

Rekening houdende met de maatschappelijke evolutie wordt daar een alternatieve regeling aan toegevoegd die geldt voor de situaties waar er geen inwonende bedienaar in de parochie is. Die alternatieve regeling is de bevestiging van de administratieve praktijk (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 4de lid en Memorie van toelichting, art. 27).

 

Secretariaatswoning / secretariaatsvergoeding

 

Een nieuwe verplichting werd toegevoegd, namelijk de secretariaatswoning. De gemeente moet aan de kerkfabriek waar geen residerende bedienaar van de eredienst is, een ruimte ter beschikking stellen waar de kerkfabriek kan vergaderen, waar de kerkfabriek mensen kan ontvangen, waar de kerkfabriek zijn archief kan bewaren.

 

Dezelfde verplichting bestaat wanneer de woonst die aan de bedienaar van de eredienst ter beschikking wordt gesteld, deze functies niet kan opslorpen.

 

Deze terbeschikkingstelling van ruimte kan vervangen worden door het betalen van een secretariaatsvergoeding (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 4de lid).

 

Reserves van de kerkfabriek

 

Alle roerende en onroerende goederen van de kerkfabriek, met uitzondering van de erkende gebouwen van de eredienst, vormen het onderpand van de kerkfabriek. Daarenboven worden de financiële beleggingen in het bijzonder vermeld als reserve van de kerkfabriek.

 

Financiële beleggingen volgen de aard van de goederen waarin zij zijn belegd. Een obligatie is een roerend goed als deelbewijs op een zakelijk recht, het geld dat belegd wordt. Een aandeel van een vennootschap vertegenwoordigt (een deel van) het kapitaal van de vennootschap dat op haar beurt samengesteld kan zijn in roerende (machines) of onroerende (gebouwen) goederen.

 

Aard van de financiële beleggingen

 

Wat betreft de financiële beleggingen zijn enkel beleggingsvormen in euro met volledige kapitaalsgarantie bij erkende instellingen toegestaan (zie Decreet, art. 52/1, § 2, in fine).

 

Slechts de financiële beleggingen uitgedrukt in euro maken deel van de reserves uit. Daarenboven moeten het beleggingen zijn in de België erkende banken (financiële instellingen), die daarenboven de volledige terugbetaling van het belegde kapitaal moeten garanderen.

 

Kapitaalsrekeningen in andere munten dan de euro of bij niet in België erkende financiële instellingen, of waarvan de terugbetaling van het belegde kapitaal niet volledig gegarandeerd wordt, worden niet als een reserve in de zin van het bovenstaand artikel aangemerkt.

 

Dit kan ingaan tegen het streven om een zo groot mogelijk rendement van financiële beleggingen te bekomen.

In periodes van economische crisis kan het belangrijk zijn om financiële kapitaalrekeningen aan te houden in vreemde valuta die niet dezelfde druk als de euro ondergaan.

 

Aanwending van de reserves

 

In  het 2de lid van § 2 van art. 52/1 wordt uitdrukkelijk vermeld dat noch de tegeldemaking van de roerende goederen (de kunstschatten van de kerkfabriek) of van de onroerende goederen (de privégebouwen van de kerkfabriek), noch de aanwending van de vruchten van deze goederen opgelegd kan worden door de gemeente om als deel van een investering in het kerkgebouw te dienen.

 

Wat vruchten zijn wordt bepaald in de artikelen 583 en 584 BW. Men onderscheidt natuurlijke vruchten, de vruchten van nijverheid en de burgerlijke vruchten.

 

Art. 583. Natuurlijke vruchten zijn die welke de aarde uit zichzelf voortbrengt. Eveneens zijn natuurlijke vruchten de voortbrengsels van dieren en hun jongen.
Vruchten van nijverheid van een erf zijn die welke men door bebouwing verkrijgt.

Art. 584. Burgerlijke vruchten zijn huishuren, interesten van opeisbare geldsommen, rentetermijnen.
Pachten van landerijen worden eveneens bij de burgerlijke vruchten ingedeeld.

 

De renten van financiële rekeningen, de huren, de pachtvergoedingen behoren toe aan de kerkfabriek als resultaat van het beheer van de goederen en van de beleggingen. Deze opbrengsten moeten niet aangewend worden om de grove herstellingen of de investeringsuitgaven te bekostigen aan de gebouwen die ter beschikking van de eredienst worden gesteld.

 

Niet-aanwending, beperking

 

Deze niet-aanwending wordt echter beperkt. Vooreerst kan in samenspraak met de gemeente overeengekomen zijn, om deze gelden toch (geheel of gedeeltelijk) aan te wenden voor het grove herstel of voor de vernieuwingsinvesteringen van de gebouwen die ter beschikking worden gesteld aan de eredienst (zie Decreet, art. 33 en 33/1).

 

Verder kan de gemeente de kerkfabriek verplichten om deze gelden aan te wenden voor het grove herstel of voor de investeringsuitgaven aan kerkgebouwen die geen eigendom van een openbaar bestuur zijn (zie Decreet, art. 52/1, § 2, 2de lid).

 

Kan de gemeente de kerkfabriek niet verplichten om uit hun gelden te putten, wat de grove herstellingen en de investeringsuitgaven aangaat, dan kan de gemeente wel eisen dat deze opbrengsten worden aangewend om exploitatietekorten te vermijden of kleiner te maken.

 

Mededelingsplicht

 

Wanneer een parochie zich uitstrekt over meerdere gemeenten, dan moet de hoofdgemeente de bijgemeenten informeren van de ingenomen standpunten over het meerjarenplan (zie Decreet, art. 33 en 33/1, art. 43, 5de lid), over de budgetten (zie Decreet, art. 49, § 1, 4de lid) en de budgetwijzigingen (zie Decreet, art. 50, 2de lid), over de afspraken met het CKB (zie Decreet, art. 33/1). Als niet aan de mededelingsplicht wordt voldaan, dan zijn de bijgemeenten niet gehouden om financieel bij te dragen aan de betaling van de exploitatietekorten en / of aan investeringskosten.

 

Voorbehoud Paragraaf 4

 

De Vlaamse Regering maakt een voorbehoud over de toepassing van paragraaf 1. De verplichtingen opgesomd in artikel 29, § 1, 1ste lid, van het Erkenningsdecreet worden al of niet toepasbaar gemaakt of opgeschort, bij bijzondere beslissing (zie Erkenningsdecreet, hfdst. 3, verplichtingen waaraan een geloofsgemeenschap moet voldoen en hfdst. 4, toezicht op deze verplichtingen).

 

Art. 29. §1. In geval van een tekortkoming aan een verplichting, vermeld in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van dit decreet of in het decreet van 7 mei 2004, kan de Vlaamse Regering, al dan niet na een aanmaning, beslissen om een van de volgende sancties op te leggen:

1° opschorting of beperking van de financiële gevolgen van de erkenning voor een bepaalde termijn;

2° opschorting van de erkenning voor een bepaalde termijn;

3° opheffing van de erkenning.

 

 PéDéWé 08.2012. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.

 

Naar Art. 52

Home

Naar Art. 53