Omzendbrief BA-2005/01 betreffende de toepassing van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten op de erediensten georganiseerd op gemeentelijk niveau

Datum 25/02/2005

betreffende de toepassing van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten op de erediensten georganiseerd op gemeentelijk niveau

Inleiding en situering

Op 1 maart 2005 treedt het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten in werking, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het financieel beheer. Die bepalingen treden in werking op een datum te bepalen door de Vlaamse Regering en ten laatste op 1 januari 2007.

Door de bijzondere wet van 13 juli 2001 zijn de gewesten vanaf 1 januari 2002 bevoegd voor de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, met uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en de pensioenen van de bedienaars van de erediensten. Het decreet van 7 mei 2004 implementeert deze bevoegdheid voor het Vlaamse Gewest.

Met dit decreet heeft het Vlaams Parlement niet willen raken aan de publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid van de eredienstbesturen, en evenmin aan de bestaande regelingen voor de tegemoetkoming door gemeenten en provincies in de financiële tekorten van de eredienstbesturen.

De decreetgever heeft wel beoogd:

- de besturen van de erkende erediensten moderner, efficiënter en transparanter te organiseren en de vertegenwoordiging van de burgerlijkeoverheid in die besturen af te schaffen;

- de coördinatie naar en de communicatie met het bestuur, dat moet bijdragen in de financiële tekorten, te verbeteren;

- de bestuursorganen te vereenvoudigen en te uniformiseren (één bestuursorgaan per eredienstentiteit);

- de organisatie en werking van de besturen zo veel mogelijk te uniformiseren voor alle erediensten, met eerbiediging van een aantal tradities;

- het patrimoniumbeheer te uniformiseren door een aantal bestaande rigide regels te versoepelen;

- het administratief toezicht over de eredienstbesturen op eenzelfde beleidslijn te plaatsen als het toezicht over de andere lokale besturen (een ruim algemeen en een beperkt bijzonder toezicht);

- financiële beleidsinstrumenten aan te reiken die transparant zijn en onderling vergelijkbaar: meerjarenplan, budget, rekening, boekhouding.

Deze omzendbrief richt zich tot de nieuw te verkiezen of aan te stellen bestuursorganen van de erkende erediensten en tot de besturen waaraan is opgedragen tegemoet te komen in de tekorten van de eredienstbesturen. Hij behandelt de bepalingen van het decreet die op 1 maart 2005 in werking treden.

Deze omzendbrief heeft betrekking op de erediensten die georganiseerd zijn op gemeentelijk vlak en waarvoor de gemeenten moeten bijdragen in de tekorten, met name de rooms-katholieke, de protestantse, de anglicaanse en de Israëlitische eredienst. Voor de twee andere erkende erediensten (de orthodoxe en de islamitische), is de provincie belast met de tegemoetkoming in de tekorten. Meer informatie daarover is terug te vinden in omzendbrief BA-2005/02.

A. Samenstelling van de bestuursorganen.

Het decreet voorziet per erkende entiteit (parochie, kerkgemeente, Israëlitische gemeente) een lokaal bestuur: een openbare instelling (kerkfabriek, kerkgemeente, Israëlitische gemeente) met rechtspersoonlijkheid, die belast is met de materiële organisatie, de werking en het beheer van goederen van de eredienst.

Die openbare instelling heeft één bestuursorgaan (kerkraad, bestuursraad), verder de raad te noemen.

Als er in een gemeente vier of meer entiteiten zijn van eenzelfde eredienst wordt er op gemeentelijk niveau voorzien in de oprichting van een centraal bestuur. Dat centraal bestuur is eveneens een openbare instelling met rechtspersoonlijk-heid. Op dit ogenblik zullen enkel voor de rooms-katholieke eredienst centrale besturen moeten worden opgericht.

1. Samenstelling van de lokale raden

De raden worden nieuw samengesteld in de loop van de maand april 2005 en mei 2005 voor de Israëlitische eredienst.

Per raad zijn er vijf verkozen of aangestelde leden; zes voor de Israëlitische eredienst.

Daarnaast is er in elke raad een lid van rechtswege, meer bepaald:

- de door de bisschop aangestelde verantwoordelijke van de parochie (veelal, maar niet noodzakelijk de pastoor) voor de rooms-katholieke eredienst of zijn vervanger;

- de predikant voor de protestantse eredienst of zijn vervanger;

- de bedienaar van de eredienst voor de anglicaanse eredienst of zijn vervanger;

- de rabbijn voor de IsraÙlitische eredienst of zijn vervanger.

Voor de anglicaanse parochies van Ieper en Tervuren blijven, voor aangelegenheden die erin geregeld zijn, in het bijzonder wat de samenstelling van de beheerraad betreft, de koninklijke besluiten van 25 mei 1928 en 7 januari 1998 hun gelding behouden. Voor het overige is het decreet ook op deze parochies van toepassing.

1.1. Eerste aanstelling of verkiezing

a) De rooms-katholieke kerkraad

Voor het opstarten van de rooms-katholieke kerkraden in april 2005 is voorzien in een bijzondere regeling: de verantwoordelijke van de parochie maakt de vacatures bekend en organiseert binnen de parochie een oproep tot de kandidaten. Hij maakt het resultaat van die oproep bekend. Vervolgens formuleert hij een voorstel aan de bisschop, die voor elke kerkraad de vijf leden aanstelt. Die leden zijn dus "aangestelde" leden.

b) De raden van de andere erediensten

Voor de protestantse, anglicaanse en IsraÙlitische eredienst gebeurt de eerste globale vernieuwing van de raad na de inwerkingtreding van het decreet door verkiezing, na een oproep tot de kandidaten onder de kiesgerechtigde leden. Er is dus steeds sprake van "verkozen" leden.

Alleen wie aan de onderstaande voorwaarden voldoet, is kiesgerechtigd:

- naar gelang van het geval, ingeschreven zijn in het register van de anglicaanse parochie, de protestantse kerkgemeente of de Israëlitische gemeente;

- de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben op de datum van de verkiezing;

- ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente of van een van de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de entiteit van de eredienst.

1.2. Modaliteiten

Voor de oproep tot de kandidaten, de bekendmaking van de vacatures voor de aanstelling en de verkiezing van de raden, alsmede de bezwaar- en beroepsprocedures wordt verwezen naar artikelen 7, 87-88, 123-124 en 159-160 van het decreet.

1.3. Aanstelling en verkiezing

Het verloop van de aanstellings- of verkiezingsprocedure is in eerste instantie een aangelegenheid van de betrokken eredienst zelf, waarbij het erkend representatief orgaan erop toeziet dat de verrichtingen correct verlopen.

De raad en uiteindelijk het erkend representatief orgaan spreken zich uit over bezwaren die tegen bepaalde kandidaten worden ingediend.

De toezichthoudende overheid kan, op klacht of ambtshalve, de aanstellings- of verkiezingsverrichtingen toetsen aan de decretale bepalingen, meer bepaald aan de voorschriften met betrekking tot:

- de verkiesbaarheidsvoorwaarden;

- de onverenigbaarheden;

- de bekendmaking van vacatures en kandidaten.

Zo voert het decreet als aanstellings- en verkiesbaarheidsvoorwaarde een leeftijdsgrens van 75 jaar in, en is de inschrijving vereist in de bevolkingsregisters van de gemeente of van een van de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de parochie of (kerk)gemeente. Van deze bepalingen kan niet worden afgeweken.

De band met de betrokken eredienst, meer bepaald de eis dat de kandidaat rooms-katholiek is of ingeschreven moet zijn in het register van de protestantse kerkgemeente, de anglicaanse parochie of de Israëlitische gemeente, wordt door de betrokken eredienst zelf bewaakt.

1.4. Onverenigbaarheden

De onverenigbaarheden worden in het decreet limitatief opgesomd. Zo kunnen personeelsleden van een kerkbestuur geen lid zijn van de raad. Met personeelslid wordt hier bedoeld : bezoldigd personeel van het eredienstbestuur. Mandatarissen en personeelsleden van de gemeentelijke overheid kunnen dus tot lid van de raad aangesteld of verkozen worden.

1.5. Kiesverrichtingen

Uit de notulen over de stemverrichtingen zal moeten blijken dat de verkiezing bij geheime stemming gebeurde en bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen wordt opnieuw gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald. Indien het dan opnieuw tot staking van stemmen zou komen, wordt het lid bij lottrekking aangewezen.

1.6. Driejaarlijkse gedeeltelijke vernieuwingen

- De rooms-katholieke kerkraad

Na de eerste aanstelling zullen bij de driejaarlijkse gedeeltelijke vernieuwingen van de kerkraden, de uittredende leden worden vervangen door leden die de overige leden van de kerkraad gekozen hebben uit de lijst van kandidaat-leden. De vernieuwingen verlopen als volgt: bij de eerste vernieuwing worden drie uittredende leden door het lot aangewezen, bij de tweede vernieuwing worden de twee overige leden vervangen, daarna opnieuw drie, daarna opnieuw twee, enzovoort. Bij de eerste algemene vernieuwing is sprake van "aangestelde" leden; bij een gedeeltelijke vernieuwing is sprake van "verkozen" leden.

- De raden van de andere erediensten

De raden van de protestantse, anglicaanse en Israëlitische eredienst worden driejaarlijks gedeeltelijk vernieuwd volgens dezelfde procedure als bij de eerste verkiezing. Bij de eerste vernieuwing worden er drie uittredende leden door het lot aangewezen; de overige leden treden uit na zes jaar.

Uittredende leden moeten worden vervangen binnen twee maanden na de datum waarop ze moeten uittreden. Als ze niet binnen die termijn zijn vervangen, worden de vervangende leden ambtshalve aangesteld door het erkend representatief orgaan, op voorstel van hetzij de verantwoordelijke van de parochie, de predikant, de bedienaar van de eredienst of de rabbijn, naargelang van de betrokken eredienst.

1.7. Vervanging van leden

Als een lid van de raad in de loop van zijn mandaat moet vervangen worden (bijvoorbeeld omdat de leeftijdsgrens is bereikt) dan moeten de volgende regels in acht worden genomen:

- wat de rooms-katholieke eredienst betreft: het lid moet vervangen worden op dezelfde wijze als een uittredend lid bij een gedeeltelijke vernieuwing van de raad. Die vervanging gebeurt door een lid dat door de overige leden van de kerkraad wordt verkozen uit de lijst van kandidaat-leden die na de bekendmakingsprocedure wordt opgemaakt. Als er nog kandidaat-leden overblijven op de lijst die naar aanleiding van de laatste gedeeltelijke vernieuwing is opgesteld, kunnen die kandidaten nog in aanmerking worden genomen;

- wat de protestantse, anglicaanse en Israëlitische eredienst betreft: het lid wordt vervangen door een lid dat de overige leden van de raad hebben gekozen.

Ook hier geldt de verplichting dat het lid binnen twee maanden nadat de vacature is ontstaan, moet vervangen zijn, zoniet gebeurt de vervanging ambtshalve.

1.8. Voorzitter, secretaris en penningmeester

Nadat de raden opnieuw zijn samengesteld, moeten ook de bijzondere mandatarissen worden verkozen. De voorzitter, de secretaris en de penningmeester worden door de "aangestelde" of "verkozen" leden uit hun midden verkozen bij afzonderlijke en geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen.
Als er voor een vacant mandaat maar één kandidaat is, verloopt de stemming in één stembeurt.

Als er verschillende kandidaten zijn en als er na de stemming geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid heeft behaald, wordt opnieuw gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen is het jongste lid in leeftijd verkozen.

De mandaten van voorzitter, secretaris en penningmeester zijn niet cumuleerbaar. Aangezien de "verkozen" of "aangestelde" leden uit hun midden de bijzondere mandatarissen verkiezen, is het duidelijk dat de leden van rechtswege geen bijzonder mandaat kunnen opnemen.

Als de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door het oudste lid in leeftijd, de secretaris wordt bij verhindering vervangen door het jongste lid in leeftijd. Ook hiervoor komen de leden van rechtswege niet in aanmerking.

2. Samenstelling van de centrale besturen

Op dit ogenblik kan er alleen sprake zijn van centrale besturen bij de rooms-katholieke eredienst, meer bepaald in de gemeenten waar vier of meer kerkfabrieken zijn.

Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. Het bepaalt de zetel waarop het juridisch kan worden aangesproken.

In de gemeenten waar er minder dan vier kerkfabrieken zijn, nemen die kerkfabrieken de taken van het centraal kerkbestuur op zich.

In gemeenten waar meer dan acht kerkfabrieken zijn, kan de Vlaamse Regering, op voorstel van de bisschop, machtiging verlenen tot de oprichting van twee of meer centrale kerkbesturen.

In het centraal kerkbestuur zetelen:

- een vertegenwoordiger van de bisschop;

- drie afgevaardigden van de kerkraden voor de groep tot vijf kerkfabrieken; één extra per groep van vijf kerkfabrieken;

- één expert.

De afgevaardigden van de raden in het centraal kerkbestuur worden verkozen door een vergadering van alle aangestelde of verkozen leden uit de raden in kwestie. Om geldig te beraadslagen moet de meerderheid van die leden aanwezig zijn.

Na elke gedeeltelijke vernieuwing van de raden vindt een dergelijke verkiezing plaats. Een mandaat in het centraal kerkbestuur duurt bijgevolg drie jaar. De leden van rechtswege nemen niet deel aan deze verkiezingen.

Vervolgens stellen de vertegenwoordiger van de bisschop en de verkozen afgevaardigden van de raden, de expert aan. Die vertegenwoordiger en afgevaardigden bepalen in welk domein de expertise gezocht moet worden (technisch, financieel, juridisch, enzovoort).

De voorzitter wordt verkozen onder de afgevaardigden van de raden. De secretaris wordt verkozen onder alle leden van het centraal kerkbestuur. Daar behoren dus ook de vertegenwoordiger van de bisschop en de expert bij. De mandaten van voorzitter en secretaris zijn niet cumuleerbaar. Bij verhindering wordt de voorzitter vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en de secretaris door het jongste lid in leeftijd.

Het decreet voorziet niet in een exact tijdstip waarop de centrale kerkbesturen moeten worden samengesteld of in hun samenstelling worden vernieuwd. Toch verdient het aanbeveling om dit te laten plaatsvinden kort na de eerste samenstelling of kort na de daaropvolgende driejaarlijkse gedeeltelijke vernieuwingen van de kerkraden. De betrokken eredienst neemt hiervoor de nodige initiatieven.

Er moet naar gestreefd worden dat de centrale kerkbesturen tegen juli 2005 voor de eerste keer samengesteld zouden zijn. Die streefdatum laat toe dat de centrale kerkbesturen al aangesproken kunnen worden door de gemeentelijke overheden en dat er een aanzet gegeven kan worden voor de beoogde goede communicatie, ook tussen de kerkraden en het centraal kerkbestuur.

B. Werking van de raden.

1. Werking van de lokale raden

1.1 Bevoegdheden

De raad heeft de "volheid van bevoegdheid". Bij de rooms-katholieke eredienst wordt het bureau der kerkmeesters afgeschaft. Alle bevoegdheden behoren derhalve toe aan één orgaan, behalve de uitdrukkelijk in het decreet aangegeven taken of bevoegdheden die aan één of meer bijzondere mandatarissen of aan het centraal kerkbestuur worden toegewezen.

Verschillende bevoegdheden van de raad zijn expliciet in het decreet opgenomen. De opsomming ervan is evenwel niet limitatief. De opdrachten met betrekking tot het meerjarenplan en het jaarlijks budget gaan maar in op het ogenblik dat de bepalingen inzake het financiële beheer zullen in werking treden. In afwachting daarvan blijft de bestaande regeling van toepassing, weliswaar met de raad als beslissingsorgaan.

De bevoegdheden van de voorzitter, de secretaris en de penningmeester zijn in het decreet opgesomd. De voorzitter en de secretaris worden onder meer belast met een aantal uitvoerende taken en bevoegdheden. In het kader van de overheidsopdrachten hebben ze, gezamenlijk optredend, een aantal specifieke bevoegdheden (zie punt G).

1.2 Vergaderingen

De raad vergadert zo dikwijls als nodig en ten minste eenmaal per kwartaal. Hij wordt vooraf door de voorzitter bijeengeroepen. De bijeenroeping vermeldt de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda. De raad kan dus niet bij algemene regel bepalen wanneer wordt vergaderd.

De voorzitter moet bij het bepalen van het tijdstip in redelijkheid oordelen en rekening houden met de beschikbaarheid van de leden.

De oproeping kan per brief of per elektronische drager. Ze moet ten minste acht kalenderdagen voor de dag van de vergadering worden verstuurd. In die termijn zijn de dag van de oproeping en de dag van de vergadering niet inbegrepen. Er zijn geen afwijkingen mogelijk.

Hoewel de voorzitter de agenda vaststelt, kan elk lid, dus ook het lid van rechtswege, punten aan de agenda toevoegen tot uiterlijk twee kalenderdagen vóór de vergadering.

De raad mag tijdens zijn vergadering alleen de punten behandelen die op de agenda voorkomen.

De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar. Dat belet evenwel niet dat voor bepaalde agendapunten een deskundige erbij kan worden geroepen. Die deskundige mag evenwel niet aanwezig zijn bij de beraadslaging en de stemming.

De raad kan slechts geldig beraadslagen als de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden zijn leden die het mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen of aangesteld lid, hetzij als lid van rechtswege.

Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen.

De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Het is niet het aantal aanwezige leden dat bepalend is voor de berekening van de vereiste meerderheid, maar het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Er wordt geen rekening gehouden met onthoudingen en ongeldige stemmen.

1.3 Verbodsbepalingen

Het decreet regelt in artikelen 20, 100, 136 en 172 een aantal verbodsbepalingen met betrekking tot:

- het deelnemen aan besprekingen of stemmingen met een rechtstreeks of onrechtstreeks (via bloed- of aanverwantschap) en persoonlijk belang. In die gevallen moet het betrokken lid de vergaderzaal verlaten;

- het als advocaat of notaris tegen bezoldiging optreden voor of tegen het bestuur van de eredienst. Kosteloos optreden kan wel;

- het rechtstreeks of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten zoals een pachtovereenkomst of een overheidsop-dracht. Zo kan een lid niet zelf of via een tussenpersoon goederen verkopen aan of kopen van het bestuur van de eredienst.

Deze verbodsbepalingen zijn geïnspireerd op bepalingen in andere organieke regelgevingen voor lokale besturen. Voor het definiëren van het rechtstreeks en persoonlijk belang kan bijgevolg verwezen worden naar de geldende rechtsleer en rechtspraak. Hieruit volgt dat een aantal voorwaarden gelijktijdig vervuld moeten zijn :

- het voor- of nadeel moet materieel en in geld waardeerbaar zijn, hetzij een verregaand moreel belang betreffen;

- er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beslissing en het voor- of nadeel;

- het belang moet actueel zijn;

- het belang moet individueel zijn.

1.4 Notulen

De secretaris, of zijn vervanger, maakt de notulen van de vergaderingen op. Die notulen vermelden in chronologische volgorde alle besproken onderwerpen en het gevolg dat eraan gegeven wordt. Zij bevatten een weergave van de genomen beslissingen en van de motieven die eraan ten grondslag liggen. Ook de punten waarover geen besluit is genomen, worden vermeld. Belangrijke overwegingen en nuttige opmerkingen worden eveneens opgenomen.

Het is dus niet de bedoeling dat de notulen een uitgebreid verslag zijn waarin alle interpellaties worden genoteerd. Wel moet uit de notulen blijken dat aan een aantal vormvereisten, die bepalend zijn voor de geldigheid van de vergadering of van de genomen besluiten, is voldaan.

Het betreft:

- de namen van de aanwezige leden (quorum);

- de naam van de voorzitter en secretaris of hun plaatsvervanger;

- de namen van de personen die niet deelnamen aan bepaalde beraadslagingen en stemmingen (verbodsbepalingen);

- de uitslag van de stemming;

- het geheim karakter van de stemming als dit wettelijk verplicht is.

De notulen worden in de eerstvolgende vergadering van de raad, als eerste punt op de agenda, ter goedkeuring voorgelegd.

In het kader van het administratief toezicht moet een afschrift van de notulen gelijktijdig toegezonden worden aan de provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan. Aangezien de notulen moeten worden verstuurd binnen een termijn van twintig dagen, die ingaat de dag na de vergadering, kan hiermee niet gewacht worden tot de notulen op de volgende vergadering zijn goedgekeurd.

In het licht van die inzendingsplicht is een goede en leesbare notulering, waarbij bijzondere aandacht gaat naar een deugdelijke motivering, belangrijk.

2. Werking van de centrale besturen

2.1 Bevoegdheden

Het centraal kerkbestuur heeft limitatief opgesomde bevoegdheden : het kan geen andere bevoegdheden uitoefenen dan die, bepaald in het decreet. Aangezien het merendeel van de bevoegdheden van het centraal kerkbestuur betrekking heeft op de in het decreet nieuw geregelde financiële beheersinstrumenten, zal het centraal kerkbestuur die taken pas kunnen opnemen bij de inwerkingtreding van de artikelen met betrekking tot het financiële beheer.

Dat belet evenwel niet dat deze besturen nu al, zij het op een officieuze manier, coördinerend zouden optreden met betrekking tot het huidige financiële beheer.

2.2 Werking

Er wordt niet voorzien in een afzonderlijk mandaat van penningmeester. De secretaris is dan ook uitdrukkelijk belast met de boekhouding van het centraal kerkbestuur, alsook met de opmaak van de notulen van de vergaderingen en met het bewaren van het archief.

De voorzitter en de secretaris zijn bevoegd voor een aantal in het decreet aangegeven uitvoerende taken en bevoegdheden.

De bepalingen die de werking regelen van de kerkraad zijn van overeenkomstige toepassing op het centraal kerkbestuur.

C. Overleg met de gemeenteoverheid

Het centraal kerkbestuur is belast met het overleg met de gemeentelijke overheid.

Als er geen centraal bestuur moet worden opgericht, wordt het overleg gehouden tussen de raden en de gemeentelijke overheid.

Het overleg grijpt plaats op verzoek van een van de partijen en in elk geval tweemaal per jaar.

Het belang van dat overleg kan niet genoeg onderstreept worden: het vormt de basis voor een goede verstandhouding tussen de besturen onderling.

Bij een gemeentegrensoverschrijdend bestuur van de eredienst moeten behalve de gemeente waar de hoofdkerk gevestigd is, ook de andere gemeenten, zeker als van hen een financiële tegemoetkoming wordt verwacht, bij het overleg worden betrokken op initiatief van de gemeente waar de hoofdkerk gelegen is.

Het decreet regelt de samenstelling van de delegaties niet. Toch zal de gemeentelijke delegatie minstens een lid van het college van burgemeester en schepenen opnemen. Het verdient aanbeveling dat van dat overleg verslag wordt opgemaakt. De modaliteiten hiervan kunnen worden afgesproken.

D. Beheer van goederen

Het decreet streeft naar modernisering en uniformisering van het beheer van de goederen en van het patrimonium van de eredienst.

Voor het beheer van goederen, schenkingen, legaten, daden van beschikking en overheidsopdrachten, wordt het bijzonder toezicht vervangen door een algemeen toezicht. Een belangrijk gevolg hiervan is, dat de beslissingen van de eredienstbesturen onmiddellijk uitvoerbaar zijn, tenzij de toezichthoudende overheid ertegen optreedt.

De raad beslist autonoom over alle daden van beheer (verhuur, verpachting, onderhoud en herstelling) en beschikking (verwerving, vervreemding, ruil) van de goederen. De beslissingen moeten deugdelijk en afdoende worden gemotiveerd.

E. Inventaris

Artikel 35 regelt het opmaken van een inventaris van alle niet-verbruiksgoederen waarover het bestuur de beschikking of het beheer heeft. Inzonderheid worden hier ook de goederen bedoeld die als roerend erfgoed beschouwd worden.

De kerkraad neemt akte van de inventaris.

De inventaris wordt opgenomen in de notulen van de raad en garandeert als dusdanig een kennisgeving aan de toezichthoudende overheid.

Die inventaris is in elk geval geen statisch document: hij moet op geregelde tijdstippen geactualiseerd worden.

F. Schenkingen en legaten

Voor schenkingen en legaten zijn er geen wijzigingen ten aanzien van de vroegere regelingen. Wel is er een vereenvoudiging van het administratief toezicht (zie punt I).

G. Overheidsopdrachten

Als openbare instelling zijn de besturen van de erediensten voor het uitbesteden van opdrachten van werken, leveringen en diensten onderworpen aan de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten.

Voor de leden van de raad zijn, wat de deelname aan overheidsopdrachten betreft, naast de algemene verbodbepalingen in het decreet, ook die van artikel 10 van de wet van 24 december 1993 op de overheidsopdrachten van toepassing.

Het is de raad die beslist over het uitschrijven van een overheidsopdracht.

De raad kiest de wijze waarop de opdrachten gegund zullen worden en stelt de voorwaarden (dat is het bijzonder bestek) vast.

De raad stelt ook de procedure in en gunt de opdracht.

Op deze bevoegdheidsregel bestaan de onderstaande twee uitzonderingen:

- voor opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks beheer van het bestuur van de eredienst en die gefinancierd worden door middelen die voorzien zijn op het exploitatiebudget (dat is de gewone begroting) kan de raad zijn bevoegdheden om de wijze van gunnen te bepalen, de voorwaarden van de opdracht vast te stellen en de opdracht te gunnen, delegeren aan de voorzitter en de secretaris van de raad, die samen optreden. De raad kan daarbij vrij beslissen over de omvang van de delegatie. Hij kan die beperken tot een bepaalde periode of tot opdrachten waarvan de prijs een door hem bepaald bedrag niet mag overschrijden. Voor opdrachten die de grenzen van de delegatie te buiten gaan, bijvoorbeeld opdrachten waarvan de vermoedelijke kostprijs meer bedraagt dan het in het delegatiebesluit vermelde bedrag, blijft de raad bevoegd.

- in gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, mogen de voorzitter en de secretaris van de raad, die samen optreden, op eigen initiatief de gunningswijze en de voorwaarden van een opdracht vaststellen en de opdracht gunnen. De voorzitter en de secretaris, die samen optreden, moeten de raad daarvoor niet vooraf om een delegatie vragen : ze bezitten een eigen bevoegdheid hierover, ongeacht het bedrag van de opdracht. Het speelt evenmin een rol of de opdracht gefinancierd moet worden door kredieten die op de gewone begroting zijn ingeschreven, dan wel door kredieten die op de buitengewone begroting zijn ingeschreven. De voorzitter en de secretaris zijn wel verplicht om de raad tijdens de eerstvolgende vergadering van hun beslissing op de hoogte te brengen en te melden dat er zich inderdaad een onvoorzienbare situatie heeft voorgedaan die tot spoedeisend optreden noopte. De raad heeft hier geen zeggenschap over. Hij neemt akte van de beslissing die de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, getroffen hebben en hoeft die niet te bekrachtigen. De beoordeling van de concrete omstandigheden in het licht van laatstgenoemde voorwaarde behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter en secretaris, die samen optreden, onder controle evenwel van de toezichthoudende overheid.

Als tijdens de uitvoering van de opdracht wijzigingen moeten worden aangebracht, kan in principe alleen de raad hierover beslissen.

De voorzitter en de secretaris, gezamenlijk optredend, kunnen evenwel aan de opdrachten die zij hebben gegund ook de wijzigingen aanbrengen die zij nodig achten, voor zover hieruit geen meeruitgave van meer dan 10 % voortvloeit. Boven die 10 % is de raad opnieuw bevoegd.

H. Financieel beheer

Het luik van het decreet dat het financiële beheer regelt, treedt pas later, en uiterlijk op 1 januari 2007, in werking. De nieuwe beleidsinstrumenten (meerjarenplan, budget) kunnen nog niet worden gebruikt. Er wordt derhalve verder gewerkt met een begroting en op basis van de nu geldende boekhoudkundige voorschriften. Er moet op gewezen worden dat artikel 92 van het keizerlijk decreet van 30 december 1809 onverkort van toepassing blijft. Dat betekent dat de gemeenten moeten tussenkomen in de tekorten van de eredienstbesturen, de huisvesting van de pastoor of de bedienaar van de eredienst, en moeten bijdragen in de grove herstellingen van de gebouwen van de eredienst.

I. Administratief toezicht

1. Nieuwe toezichtregeling

De organisatie van het administratief toezicht op de handelingen van de besturen van de eredienst is ingrijpend gewijzigd. De ingewikkelde toezichtregelingen in het keizerlijk decreet van 30 december 1809 en de wet van 4 maart 1870 zijn vervangen door een regeling die geïnspireerd is op het administratief toezicht op de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Er wordt voorzien in een ruim algemeen toezicht en een beperkt bijzonder toezicht (op het financiële beheer).

Het algemeen administratief toezicht voorziet in een schorsings- en vernietingstoezicht op de beslissingen van het lokaal en het centraal bestuur van de erediensten, alsmede op de beslissingen van de voorzitter en de secretaris van de raden die voor overheidsopdrachten samen optreden (zie punt G ).

1.1 Kennisgeving van de notulen

Met het oog op de uitoefening van het algemeen administratief toezicht moet een afschrift van de notulen van de vergadering van de raad en van het centraal bestuur binnen twintig dagen na de vergadering, aan de provinciegouverneur, het gemeentebestuur en het erkend representatief orgaan per post worden gestuurd. De bijzondere aandacht wordt gevestigd op de decretale verplichting de notulen tegelijkertijd aan het college en de provinciegouverneur te sturen. Door het gelijktijdig versturen van de notulen wordt vermeden dat de toezichttermijnen van het college of de provinciegouverneur op een verschillend ogenblik een aanvang nemen.

1.2 Schorsingsbevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen en van de provinciegouverneur

De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad of van het centraal bestuur kan door het college van burgemeester en schepenen geschorst worden als het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen van de gemeente geschaad worden. De provinciegouverneur kan eveneens de uitvoering schorsen als het besluit de wet schendt of het algemeen belang schaadt.

Het schorsingbesluit moet aan het bestuur van de eredienst en aan het centraal bestuur verstuurd worden binnen dertig dagen nadat de notulen bij de gemeenteoverheid of de provinciegouverneur zijn ingekomen.

Die termijn kan worden gestuit (de termijn houdt op te lopen) door de verzending van een aangetekende brief waarin het college of de provinciegouverneur het dossier betreffende dat besluit opvraagt of er aanvullende inlichtingen over inwint.

Een nieuwe termijn neemt een aanvang de dag na de ontvangst van de gevraagde stukken.

Ook de aangetekende verzending van een klacht aan een toezichthoudende overheid stuit de lopende termijn.

De raad of het centraal bestuur waarvan de beslissing regelmatig werd geschorst, kan die beslissing intrekken of ze gemotiveerd handhaven binnen honderd dagen nadat het college of de provinciegouverneur het schorsingbesluit heeft verstuurd.

1.3 Vernietigingsbevoegdheid van de Vlaamse Regering

De Vlaamse Regering kan de besluiten van een raad of van een centraal bestuur bij een gemotiveerd besluit vernietigen als het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen van de gemeente geschaad worden, de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt geschaad.

Het vernietigingsbesluit moet aan het bestuur van de eredienst en aan het centraal bestuur worden verstuurd binnen dertig dagen nadat de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen of, in voorkomend geval, binnen dertig dagen nadat het handhavingsbesluit bij de Vlaamse Regering is ingekomen.

Zoals dat het geval is bij de schorsingprocedure, kan de termijn worden gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarin de Vlaamse Regering het dossier betreffende het besluit bij het bestuur van de eredienst of het centraal bestuur opvraagt, of er aanvullende inlichtingen over inwint.

Ook de aangetekende verzending van de klacht aan een toezichthoudende overheid stuit de termijn.

1.4 Bijzondere regeling inzake overheidsopdrachten

De besluiten van de voorzitter en de secretaris van de raad, die samen optreden bij overheidsopdrachten, kunnen ook geschorst en vernietigd worden op grond van dezelfde redenen die gelden voor de besluiten van de raad of van het centraal bestuur. Aangezien die besluiten niet worden opgenomen in de notulen, vangt de toezichttermijn van dertig dagen pas aan de dag na ontvangst van het door de toezichthoudende overheid opgevraagde dossier. Bovendien moet het schorsingsbesluit binnen voormelde termijn aan het bestuur van de eredienst en aan het centraal bestuur worden verstuurd. Die toezichttermijn kan niet gestuit worden.

De Vlaamse Regering kan de voormelde besluiten van de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, ook vernietigen binnen dezelfde termijn en om dezelfde redenen die gelden voor de besluiten van de raad en van het centraal bestuur, dus wegens het schaden van het gemeentelijk belang, inzonderheid de financiële belangen van de gemeente, het schenden van de wet of het schenden van het algemeen belang. De termijn waarbinnen de Vlaamse Regering kan optreden, kan niet worden gestuit.

2. Dwangtoezicht

De regeling inzake het dwangtoezicht is eveneens van toepassing met ingang van 1 maart 2005. Daardoor kan de provinciegouverneur, na een schriftelijke waarschuwing, een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven om bij de raad of bij het centraal bestuur de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of bepaalde maatregelen ten uitvoer te brengen.

3. Overgangsregeling

Voor het toezicht over de beslissingen van besturen van de eredienst genomen voor de datum van de inwerkingtreding van het decreet (1 maart 2005) blijft de oude toezichtregeling gelden.

Voor de begroting, de begrotingswijziging, de rekeningen en de eindafrekening van de penningmeester geldt de volgende overgangsregeling. In afwachting van de inwerkingtreding van de bepalingen inzake het financiële beheer van de besturen van de eredienst, uiterlijk op 1 januari 2007, is het nieuwe bijzonder toezicht niet van toepassing op de beslissingen inzake de begroting, de begrotingswijziging en de rekeningen en de eindrekening van de penningmeester. Tijdens de overgangsperiode wordt het administratief toezicht op de begrotingen en de wijzigingen ervan en op de rekeningen en de eindrekening van de penningmeester verder uitgeoefend volgens de oude wetgeving.

Mijn administratie Binnenlandse Aangelegenheden, zowel de centrale diensten in Brussel als de provinciale afdelingen die de gouverneurs ondersteunen, staat ter beschikking voor verdere informatie en toelichting bij de toepassing van het decreet.