CENTRAAL KERKBESTUUR GENT STAD

Jakobijnenstraat 4 te 9000 Gent

 

Over het Decreet

1.     Inleiding

Pas bij de vijfde staatshervorming van 2001 werd beslist bepaalde bevoegdheden m.b.t. erediensten en kerkbesturen over te hevelen naar de gewesten. Artikel 4 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen (B.S. 3 augustus 2001) heeft wat de ondergeschikte besturen betreft, artikel 6, §1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vervangen in die zin dat de gewesten, met ingang van 1 januari 2002, ook bevoegd werden voor de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, met uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en de pensioenen van de bedienaars der erediensten.

Verder heeft artikel 18, 2° van de bijzondere wet van 13 juli 2001 het artikel 92 bis, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aangevuld, waardoor de gewesten voor de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten en die de grenzen van een gewest overschrijden, verplicht zijn een samenwerkingsakkoord te sluiten.

Niet alle bevoegdheden werden echter naar de Gewesten overgeheveld. Aldus bleven volgende materies federaal:

·       De erkenning van de eredienst;

·       De vaststelling van de wedden en de pensioenen van de bedienaars van de erediensten;

·       De beslissing tot ten lasteneming van de jaarwedden en de pensioenen van de bedienaars van de erediensten (aantal bedienaarwedden die per religie ten laste worden genomen).

Behoudens de voormelde federale aangelegenheden behoort alles tot de bevoegdheid van de gewesten. Enkele voorbeelden van aangelegenheden die voortaan tot de bevoegdheden van de gewesten behoren:

·       de instemming met de oprichting van de besturen van de erkende erediensten;

·       de vaststelling van de regels voor hun organisatie en werking;

·       de vaststelling van de regels voor het opmaken van de begroting en de rekening;

·       de vaststelling van de regels voor het beheer van het patrimonium;

·       de vaststelling van de regels voor de organisatie en de uitoefening van het administratief toezicht, met inbegrip van de machtiging die conform het koninklijk besluit van 16 augustus 1824 vereist is om grote herstellingen te kunnen uitvoeren. Deze machtiging dient gezien te worden als een vorm van administratief toezicht die een controle van de gunningprocedure en een analyse van de financiële middelen van de kerkfabriek of het bestuur mogelijk moeten maken;

·       de verplichtingen van de burgerlijke overheden t.o.v. de besturen en de bedienaars van de erediensten.


2.     Verouderde wetgeving

 

De wetgeving die de organisatie en de werking van de kerk/geloofsgemeenschappen (kerkfabriek, kerkbesturen) regelt is in hoofdzaak nog gebaseerd op de wet van 18 germinal jaar X (8 april 1802), het keizerlijk decreet van 30 december 1809 dat het eigenlijk statuut van de kerkfabriek vastlegt, en de wet van 4 maart 1870 die meer in het bijzonder het financiële en boekhoudkundig beheer regelt.

 

De bestaande regelgeving is verouderd. Daarom wordt met dit decreet beoogd een kader te scheppen voor de uitbouw van moderne, efficiënte besturen van de erkende erediensten met een transparante structuur, die een goede relatie kunnen opbouwen met de gemeente- en/of provinciebesturen, en waarbij gelijkwaardigheid met de andere lokale besturen wordt nagestreefd.

 

Dit ligt in de lijn van de organieke wetgeving die ook voor andere geregionaliseerde besturen (gemeenten en provincies) wordt uitgewerkt.

 

3.     Belang van de erkenning

De erkenning van een lokale eredienst of geloofsgemeenschap is niet zonder belang, want door de erkenning als lokale kerk/geloofsgemeenschap verkrijgt die gemeenschap rechtspersoonlijkheid voor de werking van de gemeenschap.

Op 01.03.2003 waren 1809 entiteiten als rooms-katholieke lokale kerk of geloofgemeenschap erkend. Vier andere religies omvatten samen 66 lokale kerk- of geloofsgemeenschappen. De islamitische eredienst omvatte op deze datum geen enkele gemeenschap.

4.     Structuur van het decreet

Het decreet is ingedeeld in vijf titels.

In titel I worden voor de rooms-katholieke eredienst alle bepalingen samengebracht betreffende organisatie en werking van de kerkfabrieken, het beheer van de goederen en het financieel beheer, het administratief toezicht op de handelingen van de kerkfabrieken en het voeren van rechtsgedingen. Er is een apart hoofdstuk gewijd aan de kathedrale kerkfabrieken.

Titel II omvat de bijzondere bepalingen voor de erediensten die op gemeentelijk vlak erkend en georganiseerd zijn, nl. de protestantse, de anglicaanse en de Israëlitische erediensten. Deze bepalingen hebben betrekking op de specifieke organisatiestructuur van deze erediensten en de verkiezing van de leden van hun bestuursorganen. Het beheer van de goederen, het financieel beheer, het administratief toezicht en het voeren van rechtsgedingen zijn geregeld naar analogie met de rooms-katholieke eredienst.

Titel III omvat de bijzondere bepalingen voor de erediensten die op provinciaal vlak erkend en georganiseerd zijn, nl. de orthodoxe en de islamitische erediensten. Ook van die erediensten worden enkel specifieke regelen uitgewerkt voor de organisatiestructuur en de verkiezing van hun bestuursorganen. Voor al de overige aangelegenheden wordt verwezen naar de regeling zoals die bestaat voor de andere erediensten, mits een aantal aanpassingen die voortvloeien uit hun erkenning en organisatie op provinciaal niveau.

Titel IV omvat de noodzakelijke overgangsbepalingen en de regeling waarbij “oude” regelgeving wordt opgeheven voor de kerkfabrieken en de besturen van de erkende erediensten die werkzaam zijn binnen het Vlaamse gewest, voor zover het aangelegenheden betreft die door het voorliggend decreet worden geregeld.

Titel V heeft betrekking op de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen.

5.     Doelstellingen en krachtlijnen van het decreet

a)     Organisatie en werking

Wat de organisatie en de werking betreffen van de “burgerlijke besturen” die voor de onderscheiden erkende erediensten belast zijn met het beheer van hun “temporaliën”, wordt gestreefd naar het tot stand brengen van moderne, efficiënte besturen met een transparante structuur, die in gelijkwaardigheid een goede relatie kunnen opbouwen met de gemeente- en/of provinciebesturen.

Om die relaties vlotter te laten verlopen wordt voor elke erkende eredienst op het relevante niveau (gemeente of provincie) een “centraal bestuur” met rechtspersoonlijkheid opgericht met een coördinerende en communicatieve taak naar de gemeente- of provinciebesturen.

In de huidige stand van regelgeving worden de tussenkomsten in de tekorten van de erkende erediensten verschillend geregeld. Die tussenkomsten zijn voor sommige erediensten aan de gemeenten toegewezen, voor andere aan de provincie. Zo staan de gemeenten thans in voor de tussenkomst in de tekorten van de rooms-katholieke, de protestantse, de anglicaanse en de Israëlitische erediensten; de tekorten van de orthodoxe en de islamitische erediensten worden toegewezen aan de provincies. Aan deze toewijzingen wordt in dit decreet niet geraakt.

Het aantal parochies of entiteiten is een zaak van de erkende erediensten zelf. Wel worden het aantal organen per entiteit, het aantal leden in de onderscheiden organen en besturen, het aantal (verplichte) vergaderingen, de onverenigbaarheden en de werking tussen de onderscheiden erediensten onderling afgestemd, gemoderniseerd, vereenvoudigd en compatibel gemaakt met het gemeentedecreet en het provinciedecreet.

Een burgerlijke vertegenwoordiging in de besturen van de erkende erediensten (zoals het lidmaatschap van rechtswege van de burgemeester in een kerkfabriek) wordt niet langer noodzakelijk geacht. De communicatie tussen de erkende eredienst en de gemeentelijke of provinciale overheid gebeurt via overleg met een centraal bestuur van de entiteiten binnen de gemeente of provincie. Dit niet geïnstitutionaliseerd overleg kan worden gevraagd door beide partijen. De gemeentelijke of provinciale overheid kan dan, in functie van de agenda, haar afvaardiging samenstellen.

Als algemene regel geldt ook dat de besturen van de erkende erediensten voortaan zullen beschikken over één bestuursorgaan. Van de regeling zoals die thans in de rooms-katholieke eredienst geldt, met een kerkraad en een uitvoerend bureau van kerkmeesters, wordt dus afgestapt.

De aanstellingen van de leden van de bestuursorganen worden zoveel mogelijk geüniformiseerd voor de onderscheiden erediensten, weliswaar met eerbiediging van de tradities van elke eredienst.

b)     Financiën

Op het gebied van financiën wordt er naar gestreefd om meer performante financiële beleidsinstrumenten aan te reiken die transparant en onderling vergelijkbaar zijn.

De aanwending van deze instrumenten moet mede de basis vormen voor een goede relatie tussen de erediensten en de gemeentelijke of provinciale overheid.

Het decreet maakt eenvormige regelingen mogelijk voor alle erkende erediensten op het vlak van de financiële beleidsinstrumenten: het meerjarenplan, de budgetten, de rekeningen en de boekhouding.

Tevens worden eenvormige regelingen uitgewerkt op het vlak van het tijdstip voor het indienen van de budgetten, budgetwijzigingen en rekeningen. Deze eenvormige regelingen moeten de gemeente en provincie toelaten het gevolg op hun planningen en budgetten beter en correct in te schatten.

Het “centraal bestuur” van de eredienst staat in voor de gecoördineerde indiening van meerjarenplannen en budgetten én voor de communicatie erover met het gemeente- of provinciebestuur. Het zorgt eveneens voor de gezamenlijke indiening van de rekeningen.

c)     Goederen en het patrimoniumbeheer

Betreffende de goederen en het patrimoniumbeheer van de eredienst streeft het decreet naar een modernisering (aanpassing aan de huidige normen) en een uniformisering van dit beheer voor elke erkende eredienst.

Sommige huidige rigide regelingen kunnen worden versoepeld door een vereenvoudiging van procedure en minder beperkingen bijvoorbeeld op het vlak van de wederbelegging bij vervreemdingen.

Het decreet beoogt het goederen- en patrimoniumbeheer van de erediensten in goede banen te leiden via het algemeen toezicht, in het bijzonder door een schorsingsbevoegdheid van het schepencollege (bij schending van het gemeentelijk – in het bijzonder financieel - belang) en van de gouverneur (bij schending van de wet of het algemeen belang).

De regeling op het gebied van goederen- en patrimoniumbeheer wordt eenvormig gemaakt voor alle erkende erediensten.

d)     Administratief toezicht

Met betrekking tot het administratief toezicht over de besturen van de erkende erediensten, wordt de beleidslijn die in het Vlaams binnenlands bestuur aangehouden wordt (vooral een ruim algemeen toezicht en een eerder beperkt bijzonder toezicht) voor de lokale besturen, ook ten aanzien van de besturen van de erkende erediensten doorgetrokken. Hierdoor vallen deze besturen betreffende toezicht onder dezelfde regeling als de andere lokale besturen.

Het zwaartepunt van dit toezicht wordt gelegd bij het direct (financieel) betrokken bestuur vooral de gemeente of de provincie, en bij de gouverneur als commissaris van de Vlaamse regering en handelend in overeenstemming met de beleidslijnen vastgelegd door die regering. Het vernietigingstoezicht ligt bij de Vlaamse regering, hetzij rechtstreeks, hetzij in tweede lijn.

De toezichtregeling opgenomen in het decreet is (weliswaar mutatis mutandis in functie van welke overheid -gemeente of provincie– dient in te staan voor de tekorten) eenvormig gemaakt voor alle erkende erediensten.

6.     Opheffingsbepalingen en toepassingsaanvang

Ten slotte wordt het Decreet afgesloten met opheffingsbepalingen en bepalingen om het Decreet in voege te brengen.

Deze artikelen zijn niet zonder belang en worden hierna in extenso weergegeven:

Art. 275.
De volgende regelingen worden opgeheven voor de aangelegenheden die geregeld worden door dit decreet:
1° wet van 18 germinal jaar X "relative à l'organisation des cultes";
2° keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkbesturen;
3° décret du 6 novembre 1813 sur la conservation et administration des biens que possède le clergé dans plusieurs parties de l'empire;
4° koninklijk besluit van 16 augustus 1824 houdende dat de kerkbesturen en kerkelijke administraties geen beschikkingen kunnen nemen omtrent ontwerpen, waarvan de bezorging hen niet uitdrukkelijk bij de bestaande wetten, reglementen of verordeningen is opgedragen;
5° koninklijk besluit van 12 maart 1849 "over de herinrigting en de gedeeltelyke vernieuwing der kerkfabryken";
6° wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, gewijzigd bij de wetten van 17 april 1985, 18 juli 1991 en 10 maart 1999 en bij het koninklijk besluit van 20 juli;
7° koninklijk besluit van 7 februari 1876 houdende inrichting der bestuursraden bij de protestantse kerken;
8° koninklijk besluit van 7 februari 1876 houdende inrichting der bestuursraden bij de synagogen;
9° besluit van de regent van 28 december 1944 waarbij aan de minister van Justitie opdracht wordt gegeven om tot de uitvoering van werken aan de kerken machtiging te verlenen;
10° koninklijk besluit van 3 mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995;
11° koninklijk besluit van 15 maart 1988 tot organisatie van de raden van de kerkfabrieken van de orthodoxe eredienst;
12° de Koninklijke besluiten houdende goedkeuring van de bisschoppelijke verordeningen tot inrichting van de kathedrale kerken.

Art. 276.
Voor de anglicaanse eredienst, parochies Ieper en Tervuren, blijven, voor wat de samenstelling van de beheerraad betreft, de Koninklijke besluiten van respectievelijk 25 mei 1928 en van 7 januari 1998 van toepassing.

Art. 277.
Dit decreet treedt in werking op 1 maart 2005, met uitzondering van de artikelen 41 tot en met 56, die in werking treden op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2007.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

De minister-president van de Vlaamse Regering,
B. SOMERS


De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken,
P. VAN GREMBERGEN

 

Kenmerken, gevolgen van het invoegetreden van het Decreet en van de opheffingsbesluiten.

Kenmerken

Het Decreet bepaalt dat er per parochie een kerkfabriek met rechtspersoonlijkheid bestaat. Deze kerkfabriek wordt bestuurd door een kerkraad. Er wordt dus afgestapt van de vroegere structuur, waarin elke kerkfabriek naast een beraadslagend orgaan (de kerkraad) ook een uitvoerend orgaan (het bureau der kerkmeesters) had.

De rechtspersoonlijkheid van de kerkfabriek is publiekrechtelijk van aard. De kerkraad dient de zetel van de kerkfabriek te bepalen. Op dit adres kan de kerkfabriek juridisch worden aangesproken (zie artikel 2 van het Decreet).

De kerkraad is het bestuursorgaan van de kerkfabriek met volheid van bevoegdheid (zie artikel 23). Het bureau der kerkmeesters wordt afgeschaft. Elke kerkraad bestaat uit vijf leden en één lid van rechtswege, nl. de door de bisschop aangestelde verantwoordelijke van de parochie of zijn vervanger.

Er wordt dus afgestapt van een gedifferentieerde samenstelling van de kerkraad (5 of 9 leden) in functie van het aantal inwoners van de parochie. Ook een burgerlijke vertegenwoordiging in de kerkraad, met name door de burgemeester, wordt niet langer noodzakelijk geacht (zie artikel 4 van het Decreet).

Na de eerste aanstelling wordt de kerkraad om de drie jaar gedeeltelijk vernieuwd. De optie voor een driejaarlijkse periodieke gedeeltelijke vernieuwing en dus voor het behoud van een grote en kleine helft wordt aanzien als een element van continuïteit (zie artikel 5 van het Decreet).

Er wordt een nieuw bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid opgericht: het Centraal kerkbestuur (zie artikel 24 van het Decreet) waaraan zeer belangrijke taken worden toevertrouwd. De rechtspersoonlijkheid van het centraal kerkbestuur is publiekrechtelijk van aard. Dit komt tot uiting in de bevoegdheid van het centraal kerkbestuur tot indeplaatsstelling wanneer een kerkfabriek in gebreke blijft bij het indienen van het meerjarenplan, het budget en de budgetwijziging en in de mogelijkheid om personeel aan te werven (zie artikel 31).

Een andere belangrijke opdracht van het Centraal kerkbestuur, nl. de communicatie en het overleg met de burgerlijke overheden worden expliciet geregeld in artikel 32 van het Decreet. Ook in dit bestuursorgaan is er geen burgerlijke vertegenwoordiger voorzien. Deze vertegenwoordiging zou overigens de communicatie- en overlegopdracht verstoren.

Strikte termijnen en procedures moeten nageleefd worden. In dit verband kan verwezen worden naar de vervanging van mandatarissen bij overlijden of ontslag (zie artikel 7 van het Decreet); naar de regels in verband met de vaststelling en indiening van de rekeningen van de kerkfabrieken bij het gemeentebestuur via het centraal kerkbestuur (zie artikels 40-49 van het Decreet); naar de procedure en de voorschriften bij het kiezen van de mandatarissen (zie artikels 7 en 24 van het Decreet) en het verkiezen van de bijzondere mandatarissen (zie artikels 11 en 27 van het Decreet); naar de bepalingen opgenomen over de goedkeuring van de rekeningen, de kwijting aan de penningmeester, de regeling bij niet-kwijting en de eindrekening van de penningmeester (zie artikels 53-55 van het Decreet).

Het administratief toezicht op de kerkfabrieken wordt georganiseerd vanuit het streven naar moderne en efficiënte besturen, gelijkwaardig aan de andere lokale besturen, m.a.w. een ruim algemeen toezicht en een beperkt bijzonder toezicht. Er is bijzonder toezicht over het meerjarenplan, de budgetten, de budgetwijzigingen en de rekeningen.

Het algemeen toezicht is van toepassing op alle besluiten waarvoor geen bijzonder toezicht is georganiseerd. Dit algemeen toezicht is te beschouwen als de reguliere procedure die van toepassing is op het overgrote deel van de besluiten. De besluiten waarop het algemeen toezicht van toepassing is, zijn onmiddellijk uitvoerbaar, maar blijven vatbaar voor schorsing of vernietiging binnen de in het decreet bepaalde termijn (zie artikels 56-61 van het Decreet).

Het decreet voorziet in een strikt termijngebonden afhandeling van de procedure en biedt de kerkraad, het centraal kerkbestuur en de voorzitter en secretaris van de kerkraad, gezamenlijk optredend, de mogelijkheid hun besluiten in te trekken of te handhaven. Met dit doel wordt een getrapt toezicht uitgewerkt. In eerste aanleg kunnen het college van burgemeester en schepenen en de provinciegouverneur, elk op onderscheiden gronden, een besluit schorsen. Vervolgens trekt de kerkraad, het centraal kerkbestuur of de voorzitter en secretaris van de kerkraad, gezamenlijk optredend, het geschorste besluit in of handhaaft het via een gemotiveerd besluit. Het eventuele vernietigingstoezicht behoort, in tweede lijn, aan de Vlaamse regering. Het decreet voorziet ook in de mogelijkheid van een rechtstreekse vernietiging door de Vlaamse regering.

Gevolgen

Het voornaamste gevolg is echter dat alle besluiten van de kerkraad en / of het Centraal kerkbestuur moeten genomen worden met een volstrekte meerderheid (zie artikel 22 van het Decreet) van de zittinghebbende mandatarissen die in voldoende aantal aanwezig zijn. Als noodscherm werden de bepalingen van artikel 19, 2de lid van het Decreet toegevoegd.

Hoewel de besluitvorming niet publiek is, zijn de gevolgen ervan wel publiek. Alle besluiten worden immers in de notulen opgenomen die aan de toezichthoudende overheden (Stad, Provincie en Bisschop) worden toegestuurd. Deze besluiten worden in de gemeente- of provincieraden publiekelijk besproken. De vergaderingen van de kerkraad hebben aldus een besloten karakter. Maar dit neemt niet weg dat de notulen van de vergadering bestuursdocumenten zijn die een openbaar karakter vertonen en onderworpen zijn aan de regelgeving betreffende openbaarheid van bestuur (zie artikel 20 van het Decreet).

Alle besluiten, alle verkiezingen worden met volstrekte meerderheid genomen van de aanwezige zittinghebbende en geldig stemmende mandatarissen. Hierop bestaat slechts één uitzondering, namelijk bij de verkiezing van (nieuwe) mandatarissen van de kerkraad, worden de nieuwe mandatarissen door de aanwezige mandatarissen met stemrecht gekozen met een gewone meerderheid

De nieuwe regels betreffende het voeren van een moderne comptabiliteit (zie artikels 40-49 van het Decreet) en de autoriteit die aan het Centraal kerkbestuur wordt verleend (zie artikels 31-32 van het Decreet), zijn uitdrukkingen van de nieuwe mentaliteit en van de nieuwe beheersnormen die er in het Vlaams gewest heersen. Vooral de rol van het Centraal kerkbestuur is cruciaal. Het Centraal kerkbestuur is de verbindingsofficier tussen de kerkraden en de burgerlijke overheden; is het overlegorgaan met de burgerlijke overheden; is het toezichtorgaan over de administratieve taken die door de kerkraden worden uitgevoerd.

Opheffingsbepalingen

De opheffingsbepalingen treffen de samenstelling van de kerkfabrieken en de organisatiestructuren binnen de religies. Het toezicht wordt over het algemeen meer burgerlijk gemaakt.

De kerkelijke overheden spelen een rol bij de oprichting en / of herverdeling van de parochies en de aanduiding van hun vertegenwoordigers in de kerkraad of in het centraal kerkbestuur (zie artikel 1 van het Decreet). De kerkelijke autoriteit houdt toezicht, namelijk bij de aanstelling van nieuwe mandatarissen van de kerkraad bij overlijden of ontslag (zie artikel 7 van het Decreet) en bij het opvolgen van de geloofskenmerken die eigen zijn aan de religie (zie artikel 8 van het Decreet), en geeft advies bij het opstellen van de meerjarenplannen (zie artikel 43 van het Decreet) en van de budgetten (zie artikel 47 van het Decreet).

De communicatieve rol, de coördinerende rol, het toezicht worden uitgeoefend door een nieuw administratief orgaan, namelijk het Centraal kerkbestuur (zie artikel 32 van het Decreet).

Krachtens artikel 10 van de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten waren de penningmeesters van de erkende besturen van de eredienst verplicht een borg te stellen bij de Deposito- en Consignatiekas als waarborg van hun beheer.

Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en de werking van de erkende erediensten heft de wet van 4 maart 1870 op (zie artikel 275 van het Decreet) en legt geen borgstelling meer op. Concreet betekent dit dat vanaf 1 januari 2007, bij de inwerkingtreding van het nieuwe financiële beheer, geen borgstelling meer kan worden geëist van de penningmeesters die voor de eerste maal in functie treden.

Het voorrecht van de penningmeester, namelijk zijn vergoeding in functie van de gerealiseerde omzetcijfers van de kerkfabriek is niet meer voorzien. Indien de kerkraad aan zijn penningmeester een vergoeding wil geven, dan moet ze daartoe een gemotiveerd bijzonder besluit nemen. Daarenboven is deze eventuele vergoeding afhankelijk van de goedkeuring van de jaarrekening door de toezichthoudende overheden en van de door de kerkraad gegeven kwijting. Indien door de toezichthoudende overheid tekorten worden vastgesteld, dan moeten deze tekorten aangezuiverd worden.

© PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.