Besluit van de Vlaamse
Regering houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van
de erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten
Datum
13/10/2006
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de
Vlaamse Regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de
boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale
besturen van de erkende erediensten
Datum
05/09/2008
Ministerieel besluit tot invoeging
van artikel 5/1 en vervanging van bijlage V bij het ministerieel besluit van 27
november 2006 tot vaststelling van de modellen van de boekhouding van de
besturen van de eredienst en ter uitvoering van artikel 46 van het besluit van
de Vlaamse Regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de
boekhouding van de besturen van de eredienst en van de centrale besturen van de
eredienst
Datum 12.02.2013
De
Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en
werking van de erkende erediensten, inzonderheid op artikelen 42, 47, 53, 55,
§1, artikel 78, 114, 150, 186, 229 en 272;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 juli 2006;
Gelet op het advies nr. 40.974/3 van de Raad van State, gegeven op 19 september
2006, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid,
Wonen en Inburgering;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I Algemene
bepalingen
Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet: het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en
werking van de erkende erediensten;
2° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden;
3° bestuur van de eredienst: de kerkfabriek of kathedrale kerkfabriek van de
rooms-katholieke eredienst, de kerkfabriek van de anglicaanse of orthodoxe
eredienst, de kerkgemeente van de protestantse eredienst, de Israëlitische
gemeente van de Israëlitische eredienst of de islamitische gemeenschap van de
islamitische eredienst, naargelang van het geval;
4° bestuursorgaan: de kerkraad of kathedrale kerkraad van de rooms-katholieke
eredienst, de kerkraad van de anglicaanse eredienst, de bestuursraad van de
protestantse of Israëlitische eredienst, de kerkfabriekraad van de orthodoxe
eredienst of het comité van de islamitische gemeenschap, naargelang van het
geval;
5° centraal bestuur: het centraal kerkbestuur van de rooms-katholieke,
protestantse, anglicaanse of orthodoxe eredienst, of het centraal bestuur van
de Israëlitische of islamitische eredienst, naargelang van het geval;
6° zelfbedruipend bestuur: bestuur van de eredienst dat geen
exploitatietoelagen ontvangt tijdens de volledige duurtijd van het
meerjarenplan waarvan het te beoordelen financieel boekjaar deel uitmaakt;
7° penningmeester: de financieel verantwoordelijke van het bestuur van de
eredienst, wiens bevoegdheden omschreven worden in artikelen 14 , 69 , 94,130 , 166 , 202 en 245 van het decreet;
8° overleg: het overleg, vermeld in artikelen 33 , 70 , 113,149 , 185 , 221 en 264 van het decreet;
9° ontvangsten en uitgaven: alle mutaties in contant geld of op rekeningen die
behoren tot de beschikbare kasvoorraad;
10° beschikbare kasvoorraad: alle gelden en waarden die beschikbaar zijn in
contant geld of die belegd zijn op een termijn van minder dan één jaar op
rekeningen die het bestuursorgaan niet als een investeringsbelegging heeft
aangewezen; ·11° exploitatie: alle ontvangsten en uitgaven die gewoonlijk ten
minste eenmaal per financieel boekjaar voorkomen en die het bestuur van de
eredienst regelmatige inkomsten of een regelmatige werking waarborgen, met
inbegrip van de periodieke aflossing van de schuld en alle andere ontvangsten
en uitgaven die niet als investeringen kunnen worden geclassificeerd; ·12°
investeringen: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang,
de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van de
eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De investeringen
omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en leningen, de
beleggingen op meer dan één jaar en de andere investeringsbeleggingen en de
vervroegde terugbetalingen van de schuld;
13° verdiscontering: voorschot van een financiële instelling op een beloofde
toelage;
14° renteloos thesaurievoorschot: kasmiddelen die voor een beperkte periode
renteloos ter beschikking gesteld worden aan het bestuur van de eredienst om
thesaurietekorten op te vangen;
15° kredieten: de raming van de ontvangsten of de vastlegging van de grenzen
waarbinnen uitgaven of overboekingen kunnen worden gedaan;
16° vordering: elk bedrag dat, door een welbepaalde derde, aan het bestuur van
de eredienst verschuldigd is;
17° privaat patrimonium: het geheel van de vorderingen en rechten, schulden en
verplichtingen, liquide middelen en van alle bezittingen, van welke aard ook,
roerende en onroerende, van het bestuur van de eredienst die niet rechtstreeks
aangewend worden voor de eredienst of voor de dagelijkse werking van het
bestuur van de eredienst;
18° hoofdfuncties: de hoofdindeling van de financiële rapportering, zowel qua
ontvangsten als qua uitgaven, in de eredienst, de gebouwen van de eredienst,
het bestuur van de eredienst, het privaat patrimonium, de stichtingen en de
financiering. Die hoofdfuncties worden onderscheiden, zowel binnen de
exploitatie als binnen de investeringen;
19° investeringsproject: geheel van samenhangende ontvangsten en uitgaven die
verband houden met één investering;
20° overboeking: elke overdracht van exploitatie naar investeringen;
21° gecorrigeerd overschot of tekort van
de exploitatie van twee financiële boekjaren voordien: het overschot of tekort
van de exploitatie van twee financiële boekjaren voordien, verminderd met het
bedrag dat als gecorrigeerd overschot of tekort van de exploitatie van twee
financiële boekjaren voordien werd opgenomen in het budget voor het voorgaande
financieel boekjaar.1
1. punt
21° werd ingevoegd bij ministerieel besluit dd 05.09.2008
De
kredieten mogen alleen worden gebruikt voor het door het budget vastgelegde
doel.
Met behoud van de toepassing van artikel 46, tweede lid, kunnen er geen uitgaven of
overboekingen gebeuren waarvoor geen of onvoldoende kredieten opgenomen zijn in
het budget. Die beperking geldt tot op het niveau van detail dat opgelegd wordt
in het model voor het budget.
In afwijking van het tweede lid zijn beleggingen in kredietoverschrijding
mogelijk als ze samenhangen met gerealiseerde meerontvangsten in de
investeringen.
In
afwijking van artikel 2, tweede lid, kan het bestuursorgaan zonder
voorafgaande budgetwijziging voorzien in uitgaven die door dwingende en
onvoorziene omstandigheden worden vereist, op voorwaarde dat het daartoe een
met redenen omkleed besluit neemt.
In dezelfde omstandigheden en als het geringste uitstel onbetwistbare schade
zou veroorzaken, kunnen de voorzitter en de secretaris op eigen
verantwoordelijkheid in de uitgave voorzien, als het bestuursorgaan dat in zijn
beheersregels heeft opgenomen. De voorzitter brengt het bestuursorgaan daarvan
onverwijld op de hoogte.
In de gevallen, vermeld in het eerste en tweede lid, worden de nodige kredieten
onverwijld ingeschreven door een budgetwijziging. De betaling mag evenwel
worden uitgevoerd zonder de budgetwijziging af te wachten.
De
ontvangsten en de uitgaven worden onherroepelijk op de exploitatie of de
investeringen aangerekend en op het financieel boekjaar waarin ze plaatsvinden.
Het bestuursorgaan kan waar het dat noodzakelijk acht verdeelsleutels hanteren
bij het toewijzen van bepaalde ontvangsten en uitgaven. Die verdeelsleutels
moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd en maken deel uit van de strategische
nota van het meerjarenplan, de beleidsnota van het budget en de toelichting van
de jaarrekening.
Zelfbedruipende
besturen kunnen, met behoud van de toepassing van artikel 2 , zonder toestemming overboekingen verrichten.
Niet-zelfbedruipende besturen kunnen enkel overboekingen doen als hierover
overeenstemming bestaat in het overleg.
Art. 5/11
In het
financieel gedeelte van de jaarrekening en in de financiële nota van het
budget, de budgetwijziging en het meerjarenplan van de besturen van de
eredienst mogen die lijnen die niet nuttig zijn voor het bestuur worden
weggelaten, behalve in het onderdeel 'overschot / tekort' en het onderdeel
'overzicht, evenwicht en exploitatietoelage'.
1. Artikel
ingevoegd bij ministerieel besluit van 12.02.2013 met inwerkingtreding op
01.01.2014
HOOFDSTUK II
Meerjarenplan en budget
Het
meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een
opsomming van de afspraken met de gemeente of provincie.
De
financiële nota van het meerjarenplan maakt een onderscheid tussen de
ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen, die betrekking hebben op de exploitatie
enerzijds en op de investeringen anderzijds.
Ze geeft ter vergelijking de cijfers van de laatst vastgestelde jaarrekening en
de cijfers van het laatst vastgestelde budget en ze omvat de raming van alle
ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen, die tijdens de periode waarop
het meerjarenplan betrekking heeft, kunnen worden verricht, met uitzondering
van de geldverrichtingen die enkel betrekking hebben op de beschikbare
kasvoorraad.
Per financieel boekjaar worden de gemeentelijke of provinciale toelagen
berekend.
De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van het
meerjarenplan.
Alle
cijfers van het meerjarenplan mogen worden afgerond tot op de gehele euro.
In elk van
de financiële boekjaren waarop het meerjarenplan of de wijziging van het meerjarenplan 1 betrekking
heeft, behalve het eerste 1,
is het totaal van de geraamde ontvangsten in de exploitatie, aangevuld met de
eventuele gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage, gelijk aan de som
van de geraamde uitgaven in de exploitatie en de overboekingen. De
gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage is de sluitpost van die
berekening.
Voor het eerste financieel boekjaar
waarop het meerjarenplan of de wijziging van het meerjarenplan betrekking
heeft, geldt de bepaling van artikel 20, eerste lid. 3
In elk van de financiële boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft,
is het verschil van de investeringsontvangsten, inclusief de overboekingen, en
de investeringsuitgaven gelijk aan of groter dan nul.
De zelfbedruipende besturen mogen
gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit artikel. 4
1. ingevoegd bij ministerieel besluit dd 05.09.2008
2. geschrapt uit het eerste lid bij ministerieel
besluit dd 05.09.2008 "en het eventuele overschot of tekort van de
exploitatie van twee financiële boekjaren voordien"
3. lid ingevoegd bij ministerieel besluit dd
05.09.2008
4. gewijzigd lid bij ministerieel besluit dd
05.09.2008
De
afspraken, vermeld in artikel 6 , kunnen beperkingen bevatten voor de aanwending
van de in het meerjarenplan opgenomen kredieten, afspraken over het tijdstip en
de wijze van uitbetaling van de toelagen en aanvullende voorwaarden voor het
doorvoeren van interne kredietaanpassingen. Die opsomming is niet limitatief.
De
strategische nota, vermeld in artikel 6 , geeft minstens uitleg over de beleidsdoelstellingen
en over de belangrijke verschillen met het vorige meerjarenplan. Die nota omvat
eveneens een omschrijving van de investeringsprojecten die in de financiële
nota worden opgenomen en het tijdpad waarbinnen ze zullen worden gerealiseerd.
Afdeling II
Actualisering van het meerjarenplan
Telkens
als een budget wordt vastgesteld en telkens als een budgetwijziging wordt
doorgevoerd, wordt het meerjarenplan geactualiseerd, tenzij het tegelijkertijd
gewijzigd wordt.
De actualisering bestaat uit het vervangen van de cijfers van de desbetreffende
kolommen van het meerjarenplan door de cijfers van de intussen vastgestelde
budgetten, in voorkomend geval inclusief budgetwijzigingen, of jaarrekeningen.
Met behoud van de toepassing van artikel 13, derde lid , en van artikel 14 kan hierbij voor het overige niets gewijzigd
worden aan het meerjarenplan.
Het geactualiseerde meerjarenplan vormt een verplichte bijlage bij elk budget
en elke budgetwijziging.
Afdeling III
Wijzigingen van het meerjarenplan
Het
meerjarenplan wordt gewijzigd als in de financiële nota de gemeentelijke of
provinciale exploitatietoelage wordt vermeerderd of als de afspraken, vermeld
in artikel 6 en 10 , worden gewijzigd.
Het meerjarenplan wordt eveneens gewijzigd als in de financiële nota het totaal
van de uitgaven van een van de hoofdfuncties van de investeringen wordt
vermeerderd of als de financieringswijze van een investering definitief wordt
gewijzigd.
In afwijking van het tweede lid wordt het meerjarenplan niet verplicht
gewijzigd als de vermeerdering van het totaal van de uitgaven van een van de
hoofdfuncties van de investeringen enkel het gevolg is van verdisconteringen of
van terugbetalingen van renteloze thesaurievoorschotten of als het beleggingen
betreft die gecompenseerd worden door extra investeringsontvangsten.
In
afwijking van artikel 13 geeft de verschuiving van een
investeringsuitgave, van een daarmee samenhangende overboeking of van een
daarmee samenhangende ontvangst naar het daaropvolgende financieel boekjaar dat
deel uitmaakt van hetzelfde meerjarenplan, geen aanleiding tot een wijziging
van het meerjarenplan.
De verschuiving, vermeld in het eerste lid, moet wel worden opgenomen en
toegelicht bij de actualisering van het meerjarenplan.
Een
wijziging van het meerjarenplan heeft dezelfde vorm en dezelfde inhoud als een
gewoon meerjarenplan.
Afdeling IV
Gecoördineerd indienen van het meerjarenplan
Als een
centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de meerjarenplannen
gecoördineerd in, in de vorm van de onderscheiden meerjarenplannen, aangevuld
met een overzicht van de daarin opgenomen gemeentelijke of provinciale toelagen
per financieel boekjaar en per bestuur van de eredienst, en van het totaal van
die toelagen.
Bij de wijziging van een of meer meerjarenplannen van de betrokken besturen van
de eredienst, moet het overzicht, vermeld in het eerste lid, worden aangepast
aan de nieuwe bedragen in die meerjarenplannen. Het centraal bestuur dient die
wijziging of wijzigingen samen met het aangepaste overzicht in.
Het
budget bestaat uit een financiële nota en een beleidsnota.
De
financiële nota van het budget maakt een onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen, die betrekking hebben op de exploitatie enerzijds en
op de investeringen anderzijds.
Het budget geeft de kredieten weer voor alle ontvangsten en uitgaven, inclusief
overboekingen, die tijdens dat financieel boekjaar kunnen worden verricht, met
uitzondering van de geldverrichtingen die enkel betrekking hebben op de
beschikbare kasvoorraad.
Het budget geeft daarnaast de cijfers van de laatst vastgestelde jaarrekening,
de cijfers van het laatst vastgestelde budget en de voor dat financieel
boekjaar opgenomen cijfers uit het niet-geactualiseerde meerjarenplan.
De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van het budget.
Alle
budgetcijfers mogen worden afgerond tot op de gehele euro.
Het totaal
van de geraamde ontvangsten in de exploitatie, aangevuld met de eventuele
gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage, en het gecorrigeerd overschot of tekort van de exploitatie van twee
financiële boekjaren voordien 1, moet gelijk zijn aan de som van
de geraamde uitgaven in de exploitatie en de overboekingen. De gemeentelijke of
provinciale exploitatietoelage is de sluitpost van die berekening.
Het saldo van de geraamde ontvangsten en de uitgaven van de investeringen, met
inbegrip van het overschot of tekort van de investeringen van twee financiële
boekjaren voordien, het eventuele negatieve saldo van de budgetwijziging van
het voorgaande financieel boekjaar, vermeld in artikel 23, tweede lid, en de overboekingen, is gelijk aan
of groter dan nul.
De zelfbedruipende besturen mogen
gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit artikel. 2
1. gewijzigd bij ministerieel besluit van
05.09.2008, voorheen: "het overschot of tekort van de exploitatie van twee
financiële boekjaren,"
2. gewijzigd bij ministerieel besluit van
05.09.2008, voorheen: " 00"
De
beleidsnota verwoordt het beleid dat het bestuur van de eredienst gedurende het
desbetreffende financieel boekjaar zal voeren en verantwoordt minimaal de
wijzigingen ten opzichte van de cijfers voor dat financieel boekjaar uit het
niet-geactualiseerde meerjarenplan.
Voor een
wijziging van de kredieten van het exploitatiebudget is een budgetwijziging
nodig zodra het totaal van de ontvangsten of de uitgaven van een hoofdfunctie
gewijzigd wordt of als kredieten opgenomen worden op een artikel van het budget
waarop geen kredieten opgenomen waren.
Voor de overige wijzigingen van de kredieten van het exploitatiebudget wordt de
procedure van de interne kredietaanpassing, vermeld in artikelen 26 en 27, gevolgd, met behoud van de toepassing van de
aanvullende voorwaarden, vermeld in artikelen 6 en 10 .
Voor elke wijziging van de kredieten van het investeringsbudget is een
budgetwijziging nodig.
Een
budgetwijziging heeft dezelfde indeling als het budget, aangevuld met een
toelichting waarin alle wijzigingen worden geduid. De minister bepaalt de
nadere regels voor de vorm en de inhoud.
In afwijking van artikel 20, tweede lid, mag in geval van een
budgetwijziging het saldo van de geraamde ontvangsten en uitgaven van de
investeringen, met inbegrip van het overschot of tekort van de investeringen
van twee financiële boekjaren voordien, en de overboekingen kleiner zijn dan
nul, op voorwaarde dat de absolute waarde van het negatieve saldo van die
budgetwijziging niet groter is dan het overschot van de investeringen in de
rekening van het voorgaande financieel boekjaar, verminderd met de absolute
waarde van het eventuele negatieve saldo van de budgetwijziging van het
voorgaande financieel boekjaar.
In
afwijking van artikel 2, tweede lid, mag een niet of slechts gedeeltelijk
gebruikt investeringskrediet het volgende financieel boekjaar aangewend worden
mits dat krediet nadien in een budgetwijziging wordt ingeschreven.
Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende ontvangsten.
Afdeling VII
Gecoördineerd indienen van de budgetten
Als een
centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de budgetten gecoördineerd
in, in de vorm van de onderscheiden budgetten, aangevuld met een overzicht van
de daarin opgenomen gemeentelijke of provinciale toelagen per bestuur van de
eredienst, en van het totaal van die toelagen.
Bij de wijziging van een of meer van de budgetten van de betrokken besturen van
de eredienst, moet het overzicht, vermeld in het eerste lid, worden aangepast
aan de nieuwe bedragen in die budgetten. Het centraal bestuur dient die
wijziging of wijzigingen samen met het aangepaste overzicht in.
Afdeling VIII Interne
kredietaanpassingen
Het
bestuursorgaan kan binnen een hoofdfunctie van het exploitatiebudget de
kredieten verschuiven met een interne kredietaanpassing zolang het totaal van
de ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties gelijk blijft, geen
kredieten opgenomen worden op artikelen van het budget voor uitgaven waarop
geen kredieten opgenomen waren en de afspraken, vermeld in artikel 6 en 10 , worden gerespecteerd.
Een lijst
van de interne kredietaanpassingen maakt deel uit van de toelichting in de
jaarrekening.
HOOFDSTUK III
Boekhouding en jaarrekening
De
boekhouding wordt gevoerd in euro. De geboekte bedragen worden afgerond tot op
twee cijfers na de komma.
Alle ontvangsten
en uitgaven, inclusief overboekingen, worden zonder uitstel, getrouw, volledig,
chronologisch en volgens doorlopende nummering ingeschreven in het dagboek.
Compensatie van ontvangsten en uitgaven is niet toegestaan, behoudens de
intresten van beleggingen en financiële rekeningen die tegen nettorendement
geboekt worden.
Bij het boeken van elke ontvangst of uitgave in het dagboek wordt het
overeenstemmende artikel uit het algemene rekeningenstelsel vermeld.
Elke
boeking gebeurt aan de hand van een gedateerd bewijsstuk, waarnaar ze moet
verwijzen, en vermeldt in voorkomend geval het nummer, vermeld in artikel 33 .
De artikelen waarop de ontvangsten of uitgaven aangerekend worden, worden op de
bewijsstukken aangebracht, met vermelding van het financieel boekjaar waarop ze
worden aangerekend.
Met behoud van de toepassing van de wet op het rijksarchief worden alle
boekhoudstukken methodisch bewaard gedurende een periode van minstens tien
jaar, die aanvangt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarop het
boekhoudstuk betrekking heeft.
De
minister bepaalt de minimumindeling van het algemene rekeningstelsel van het
bestuur van de eredienst.
Het bestuur van de eredienst kan die minimumindeling naar eigen behoefte verder
onderverdelen en verfijnen binnen de grenzen, bepaald door de minister.
De rekeningen van de minimumindeling die voor het bestuur van de eredienst niet
dienstig zijn, hoeven niet in zijn rekeningenstelsel te worden vermeld.
Afdeling II
Inventaris en waarderingsregels
Het
bestuur van de eredienst stelt een boekhoudkundige inventaris op die
voorzichtig, oprecht en te goeder trouw een genummerd overzicht geeft van alle
bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard
ook, van het bestuur van de eredienst. De verbruiksgoederen hoeven niet in de
inventaris te worden opgenomen.
De verschillende stichtingen en legaten worden duidelijk van elkaar gescheiden.
Bij de bezittingen die deel uitmaken van het privaat patrimonium worden de
rechten van het bestuur van de eredienst verduidelijkt.
De
vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de secretaris en worden
door de penningmeester zonder verwijl, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens het
eventueel reeds ontvangen bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in
ieder geval op 31 december worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar
verklaarde bedragen die betrekking hebben op een van die vorderingen in dat
deel van de inventaris opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen
worden afgelezen.
De schulden worden door de penningmeester zonder verwijl, doorlopend genummerd,
opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de
datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris
vermeldt tevens het eventueel reeds betaalde bedrag en het saldo. Minstens
eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van
schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden
afgelezen.
Van de
bezittingen van het bestuur van de eredienst moeten enkel de bezittingen worden
gewaardeerd die het bestuur van de eredienst verwerft vanaf 1 januari 2007.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid worden voor de onroerende
goederen de ligging, het kadastraal inkomen, in voorkomend geval de erop
rustende lasten en de al dan niet periodieke opbrengsten ervan en indien bekend
het jaar van verwerving in de inventaris vermeld. Ook belangrijke
investeringsprojecten worden vermeld met verwijzing naar de desbetreffende
investeringsfiche.
Bij de gebouwen waarover het bestuur van de eredienst beschikt, wordt vermeld
of ze al dan niet beschermd zijn, in de zin van het decreet van 3 maart 1976
tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten met latere
wijzigingen.
Voor de vorderingen, beleggingen, liquide middelen en schulden wordt de
nominale waarde opgenomen.
Als daartoe gegronde redenen bestaan, kan het bestuur van de eredienst de
waarde, vermeld in de inventaris, aanpassen, mits het daarvoor een
draagkrachtige en duidelijke motivering geeft.
Met
behoud van de toepassing van artikel 33 wordt de inventaris minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december geactualiseerd en wordt een overzicht van de
wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd.
Afdeling III
Investeringsfiches
Voor elk
gepland investeringsproject wordt een investeringsfiche opgemaakt, waarin het
project omschreven wordt en de geraamde uitgaven en de geplande
financieringswijze aangegeven worden, met vermelding van het financieel
boekjaar waarin die ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen, in het
meerjarenplan en het budget opgenomen werden.
Voor investeringsprojecten die betrekking hebben op gebouwen, wordt op de investeringsfiches
vermeld of het gebouw al dan niet beschermd is, in de zin van artikel 34, derde lid.
De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van de
investeringsfiche.
In de
loop van de uitvoering van het investeringsproject wordt elke betaling, elke
ontvangen toelage of lening en elke wijziging in de financieringswijze
onmiddellijk aangegeven op de investeringsfiche, met vermelding van de datum.
De
investeringsfiches zijn niet gebonden aan een financieel boekjaar. Ze maken
deel uit van de toelichting in de jaarrekeningen waarop ze betrekking hebben.
De jaarrekening
bestaat uit een financieel gedeelte en een toelichting.
Het
financiële gedeelte van de jaarrekening maakt een onderscheid tussen de
ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen, die betrekking hebben op de
exploitatie en op de investeringen.
De jaarrekening geeft de cijfers van de voorgaande jaarrekening, de cijfers van
het budget en de totalen op 31 december van de artikelen van de overeenkomstig
het derde lid opgelegde indeling.
De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van de
jaarrekening.
De posten
van de jaarrekening worden uitgedrukt in euro, afgerond tot op twee cijfers na
de komma.
De
toelichting in de jaarrekening omvat verder minstens de volgende elementen:
1° het bewijsstuk van de kastoestand van het bestuur van de eredienst op 31
december van het financieel boekjaar, opgemaakt volgens de bepalingen van artikel 47 ;
2° een overzicht van de interne kredietaanpassingen;
3° de geactualiseerde investeringsfiches voor de lopende investeringsprojecten;
4° de wijzigingen in de geactualiseerde inventaris;
5° een lijst van de openstaande schulden, een lijst van de openstaande
vorderingen en een lijst van de oninbaar verklaarde bedragen, die opgenomen
werden in de inventaris met toepassing van artikel 33;
6° de staat van het vermogen;
7° de verdeelsleutels, vermeld in artikel 4, tweede lid ;
8° de waarderingsregels.
De staat
van het vermogen vloeit rechtstreeks voort uit de inventaris, vermeld in artikel 32 .
De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van de staat van
het vermogen.
Afdeling V Gezamenlijk
indienen van de jaarreken
Als een
centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de jaarrekeningen
gezamenlijk in, in de vorm van de onderscheiden jaarrekeningen, aangevuld met
een overzicht van de overschotten en tekorten van die jaarrekeningen en van de
betaalde toelagen.
HOOFDSTUK IV
Penningmeester en eindrekening
De
financiële rekeningen worden, na de beslissing van het bestuursorgaan, op naam
van het bestuur van de eredienst door de penningmeester geopend en
administratief beheerd.
Met
uitzondering van de uitgaven met collectieve machtiging, betaalt de
penningmeester de uitgaven van het bestuur van de eredienst binnen de perken van
de door het bestuursorgaan vastgestelde kredieten, conform de bepalingen van artikelen 2 en 3 , en na goedkeuring van de te betalen bedragen door de
voorzitter en de secretaris.
De uitgaven met collectieve machtiging, vermeld in het eerste lid, zijn
opeisbare schulden ten voordele van de personen, bepaald door de minister, en
in de gevallen en onder de voorwaarden, bepaald door de minister, die in
mindering worden gebracht op de rekeningen van het bestuur van de eredienst
zonder tussenkomst van de penningmeester. In die gevallen gelden de budgetbeperkingen
niet.
Telkens als de penningmeester oordeelt dat de kredieten van het budget
onvoldoende zullen zijn om de geplande uitgaven te betalen, stelt hij het
bestuursorgaan hiervan op de hoogte en maakt hij een ontwerp van
budgetwijziging of interne kredietaanpassing op, naargelang van het geval.
De
penningmeester maakt op het einde van elk financieel boekjaar een door hem
ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de cijfers van de
boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen en de
kassen van het bestuur van de eredienst.
De
penningmeester is verantwoordelijk voor de aan hem toevertrouwde akten, boeken
en andere stukken.
Hij stelt het bestuursorgaan onmiddellijk in kennis van diefstal of verlies van
een of meerdere van die stukken.
Enkel
beleggingsvormen in euro met volledige kapitaalsgarantie bij erkende
instellingen zijn toegestaan. Hiermee worden gelijkgesteld de beleggingsvormen
in euro die door de minister als voldoende veilig zijn erkend. Onder erkende
instellingen worden die instellingen verstaan die erkend zijn overeenkomstig de
wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de
kredietinstellingen.
De penningmeester kan beschikbare kasvoorraad beleggen, op voorwaarde dat de
werking van het bestuur van de eredienst hierdoor niet in het gedrang komt. Die
beleggingen moeten niet in het budget worden opgenomen.
Met behoud van de toepassing van artikel 2, derde lid, kunnen alle beleggingen op een
termijn van langer dan één jaar en de beleggingen op een kortere termijn die
door het bestuursorgaan gemotiveerd als een investeringsbelegging worden
aangewezen, enkel worden uitgevoerd door de penningmeester na beslissing van
het bestuursorgaan en nadat de nodige kredieten in het meerjarenplan en het
budget zijn ingeschreven.
De
penningmeester kan slechts toelagen verdisconteren, een thesaurievoorschot
aanvaarden of een vast termijnkrediet op ten hoogste één jaar aangaan nadat het
bestuursorgaan hiertoe een beslissing heeft genomen en als er onvoldoende
beschikbare kasvoorraad is. Die beslissing hoeft geen aanleiding te geven tot
een budgetwijziging. Voor de terugbetaling ervan moeten wel de nodige kredieten
worden gebudgetteerd en op dat ogenblik wordt ook de ontvangst opgenomen in het
budget.
Het bestuursorgaan kan de penningmeester machtiging verlenen om tot een
welbepaald bedrag kaskredieten en renteloze thesaurievoorschotten op te nemen.
In afwijking van het eerste lid kan de penningmeester in dat geval binnen de
grenzen van dat bedrag en als er onvoldoende beschikbare kasvoorraad is,
kaskredieten en renteloze thesaurievoorschotten opnemen zonder aanvullende
beslissing van het bestuursorgaan.
Voor thesaurievoorschotten en kaskredieten mogen de investeringsgoederen niet
worden bezwaard.
De
eindrekening heeft dezelfde vorm en inhoud als de jaarrekening, met dien
verstande dat het document enkel de gegevens tot en met de dag van het
beëindigen van het beheer van de penningmeester bevat.
Als de eindrekening opgemaakt wordt met als afsluitingsdatum 31 december, doet
hetzelfde document tegelijkertijd als jaar- en eindrekening dienst. De titel
van het document vermeldt duidelijk die dubbele functie.
HOOFDSTUK V
Boekhouding van het centraal bestuur
De
boekhouding van het centraal bestuur wordt gevoerd in euro. De geboekte
bedragen worden afgerond tot op twee cijfers na de komma.
Alle
ontvangsten en uitgaven worden zonder uitstel, getrouw, volledig en
chronologisch ingeschreven in een dagboek.
Elke
boeking gebeurt aan de hand van een gedateerd bewijsstuk, waarnaar wordt
verwezen.
Met behoud van de toepassing van de wet op het rijksarchief worden alle
boekhoudstukken methodisch bewaard gedurende een periode van minstens tien
jaar, die aanvangt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarop het
boekhoudstuk betrekking heeft.
Een
overzicht van de ontvangsten en uitgaven van het centraal bestuur doet dienst
als bewijsstuk voor de deelname van de betrokken besturen van de eredienst in
de uitgaven van het centraal bestuur.
Indien nodig kunnen de betrokken besturen van de eredienst een voorschot geven
op hun deelname in de uitgaven van het centraal bestuur voor het lopende
financieel boekjaar, maar hun uiteindelijke deelname mag nooit meer bedragen
dan wat verantwoord wordt op basis van het bewijsstuk, vermeld in het eerste
lid. Op het einde van elk financieel boekjaar stort het centraal bestuur het
eventuele overschot terug op de rekening van de betrokken besturen van de
eredienst.
Het
overschot of tekort van de exploitatie van het financieel boekjaar 2006, dat
wordt opgenomen in het budget voor 2008 en het meerjarenplan voor 2008 tot
2013, is gelijk aan de som van het overschot of tekort van de gewone dienst van
de rekening over 2006 en het resultaat van het voorgaande dienstjaar dat in die
rekening wordt opgenomen, verminderd met het gedeelte van dat resultaat van het
voorgaande dienstjaar dat bestemd is voor investeringen.
Het overschot of tekort van de investeringen van het financieel boekjaar 2006,
dat wordt opgenomen in het budget voor 2008, is gelijk aan het overschot of
tekort van de buitengewone dienst van de rekening over het financieel boekjaar
2006, verminderd met het resultaat van het voorgaande dienstjaar dat in die
rekening wordt opgenomen, behalve het gedeelte van dat resultaat van het
voorgaande financieel boekjaar dat bestemd is voor investeringen.
In afwijking van het tweede lid, moet, als de buitengewone dienst van de
begroting voor 2007 gewijzigd werd bij begrotingswijziging, het volgens de
berekening van het tweede lid verkregen resultaat verminderd worden met het
verschil tussen de buitengewone uitgaven en de buitengewone ontvangsten in die
begrotingswijziging. Hierbij wordt het overschot of tekort van het financieel
boekjaar 2006 niet meegerekend als buitengewone ontvangst als dat
rekeningoverschot of -tekort in die begrotingswijziging werd verwerkt.
De
bepalingen van dit besluit en de bepalingen van artikel 41 tot 50 van het decreet treden in werking op 1 januari 2007, met
ingang van het meerjarenplan voor de financiële boekjaren 2008-2013 en het
budget voor het financieel boekjaar 2008.
De boekhouding van het financieel boekjaar 2007 wordt gevoerd volgens de regels
van het Keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkbesturen, de wet van
4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, het koninklijk besluit van 3
mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën
van de erkende islamitische gemeenschappen en het koninklijk besluit van 15
maart 1988 tot organisatie van de raden van de kerkfabrieken van de orthodoxe
eredienst, naargelang van het geval, met dien verstande dat gewone dienst
gelezen moet worden als exploitatie en buitengewone dienst als investeringen.
De rekening over het financieel boekjaar 2007 wordt opgemaakt volgens de
modellen, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 12 september 1933 betreffende
de begrotingen en rekeningen van de kerkfabrieken en bij het koninklijk besluit
van 12 juli 1989 tot vaststelling van de modellen van de begrotingen en
rekeningen op te maken door de kerkfabriekraden van de orthodoxe eredienst,
naargelang van het geval, met dien verstande dat gewone dienst gelezen moet
worden als exploitatie en buitengewone dienst als investeringen. Het resultaat
van het vorige dienstjaar wordt in die rekening vervangen door de overschotten
of tekorten van de exploitatie en van de investeringen van de rekening over het
financieel boekjaar 2006, verkregen op de wijze, vermeld in artikel 56 .
Vanaf deze rekening over het financieel boekjaar 2007 wordt de procedure
gevolgd, vermeld in artikelen 55 en 56 van het decreet.
In
afwijking van artikel 57 gelden de bepalingen van artikelen 1 tot 56 voor
de besturen van de eredienst die de minister als proefbesturen aanwijst vanaf
het financieel boekjaar 2007, behoudens wat betreft het meerjarenplan.
De
Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met
de uitvoering van dit besluit.
Bijlage V, vervangen bij ministerieel besluit van 12.02.2013