Decreet van 26 maart 2004
betreffende de openbaarheid van bestuur HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED HOOFDSTUK II
PASSIEVE OPENBAARHEID AFDELING 1
ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 2
UITZONDERINGEN OP DE OPENBAARHEID ONDERAFDELING 1
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN ONDERAFDELING 2
INFORMATIE DIE NIET MET HET MILIEU TE MAKEN HEEFT ONDERAFDELING 3
MILIEU-INFORMATIE AFDELING 3
VERBETERING OF AANVULLING VAN BESTUURSDOCUMENTEN AFDELING 4 DE
AANVRAAGPROCEDURE HOOFDSTUK III
ACTIEVE OPENBAARHEID HOOFDSTUK IV
VERMELDEN VAN DE BEROEPSMOGELIJKHEDEN HOOFDSTUK V
WIJZIGINGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN HOOFDSTUK VI
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN HOOFDSTUK I ALGEMENE
BEPALINGEN, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED ART. 1. Dit
decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. ART. 2. Dit
decreet heeft tot doel de passieve openbaarheid van bestuur, zoals erkend
door artikel 32 van de Grondwet, en de actieve openbaarheid van bestuur uit
te werken. ART. 3. Voor de
toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1°
bestuursinstantie: a) een
rechtspersoon die is opgericht bij of krachtens de Grondwet, een wet, decreet
of ordonnantie; b) een
natuurlijke persoon, een groepering van natuurlijke personen, een
rechtspersoon of groepering van rechtspersonen die in hun werking bepaald en
gecontroleerd worden door a); c) een
natuurlijke persoon, een groepering van natuurlijke personen, een
rechtspersoon of groepering van rechtspersonen, voor zover zij door een bestuursinstantie
in de zin van a) zijn belast met de uitoefening van een taak van algemeen
belang of voor zover zij een taak van algemeen belang behartigen en
beslissingen nemen die derden binden. De
rechterlijke macht valt buiten deze definitie, behalve wanneer ze optreedt in
een andere hoedanigheid dan de rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en
de daaraan verbonden instellingen vallen buiten deze definitie, behalve
inzake aangelegenheden met betrekking tot overheidsopdrachten en
personeelsleden van hun diensten. De uitvoerende macht valt er eveneens
buiten voor zover deze optreedt in een rechterlijke hoedanigheid; 2°
milieu-instantie: a) een
bestuursinstantie; b) elke
rechtspersoon, natuurlijke persoon of groepering ervan die onder toezicht
staat van een bestuursinstantie, voor zover zij openbare
verantwoordelijkheden of functies uitoefent of openbare diensten verleent met
betrekking tot het milieu. De
rechterlijke macht valt buiten deze definitie, behalve wanneer ze optreedt in
een andere hoedanigheid dan de rechterlijke. De wetgevende vergaderingen en
de daaraan verbonden instellingen vallen buiten deze definitie, behalve
inzake aangelegenheden met betrekking tot overheidsopdrachten en
personeelsleden van hun diensten. De uitvoerende macht valt er eveneens
buiten voor zover deze optreedt in een rechterlijke hoedanigheid; 3°
instantie: een bestuursinstantie of een milieu-instantie; 4°
bestuursdocument: de drager, in welke vorm ook, van informatie waarover een
instantie beschikt; 5°
milieu-informatie: informatie betreffende: a) het
milieu; b)
maatregelen en activiteiten die aanleiding geven of kunnen geven tot druk op
het milieu, alsook de analyses en evaluaties ervan die relevant zijn voor de
maatregelen en activiteiten, bedoeld in e); c) de
druk die de maatregelen en activiteiten, bedoeld in b), veroorzaken op het
milieu via de factoren van milieuverstoring zoals verontreinigingfactoren; d) de
natuur, de cultureel waardevolle gebieden en bouwwerken, de gezondheid, de
veiligheid en de levensomstandigheden van de mens en de effecten daarop,
telkens voor zover ze worden of kunnen worden aangetast door de toestand van
het milieu, de maatregelen en activiteiten, bedoeld in b), of de
verstoringfactoren, bedoeld in c); e)
maatregelen en activiteiten die tot doel hebben het milieu en de elementen,
bedoeld in d), in stand te houden, te herstellen, te ontwikkelen, of druk op
het milieu te voorkomen, te beperken of te compenseren, alsook de analyses en
evaluaties ervan; 6°
informatie van persoonlijke aard: informatie die betrekking heeft op een
beoordeling of een waardeoordeel, of die de beschrijving van een gedrag bevat
van een bij name genoemd of een gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk
persoon; 7°
aanvraag: de aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling van
bestuursdocumenten, tenzij anders is bepaald; 8°
communicatie: elke voor het publiek of voor bepaalde doelgroepen bestemde,
van een instantie uitgaande mededeling, boodschap, voorlichtings- of
sensibiliseringscampagne of elk ander communicatie-initiatief van een
instantie, ongeacht de gebruikte kanalen of media. ART. 4. § 1.
Dit decreet is van toepassing op de volgende instanties: 1° het
Vlaams Parlement en de eraan verbonden instellingen; 2° de
diensten, instellingen en rechtspersonen die afhangen van de Vlaamse
Gemeenschap of het Vlaamse Gewest; 3° de
gemeenten en de districten; 4° de
provincies; 5° de
andere gemeentelijke en provinciale instellingen, met inbegrip van de
verenigingen zonder winstoogmerk waarin één of meer gemeenten of de
provincies minstens de helft van de stemmen in één van de beheersorganen
heeft of de helft van de financiering voor haar rekening neemt; 6° de
verenigingen van provincies en gemeenten, bedoeld in de wet van 22 december
1986 betreffende de intercommunales, en de samenwerkingsvormen zoals geregeld
in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 7° de
openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hierna O.C.M.W.'s te noemen, en
de verenigingen, bedoeld in hoofdstuk 12 van de organieke wet van 8 juli 1976
betreffende O.C.M.W.'s; 8° de
polders, bedoeld in de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders, en de
wateringen, bedoeld in de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen; 9° de
kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de
temporaliën van de erkende erediensten; 10°
alle andere instanties binnen het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap. § 2. De
artikelen 10, 12, 13, 14, 15 en 17, § 2, zijn van toepassing op andere
instanties dan die bedoeld in § 1, in zoverre dit decreet op gronden die tot
de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest behoren, de
openbaarheid van bestuursdocumenten verbiedt of beperkt. ART. 5. Dit
decreet doet geen afbreuk aan decretale bepalingen die in een ruimere
openbaarheid van bestuur voorzien. ART. 6. § 1.
Voor de toepassing van dit decreet gaan de beslissings- en
uitvoeringstermijnen in op de dag na de datum van registratie van de
aanvraag, en bij ontstentenis van deze registratie, op de dag na de datum van
ontvangst van de aanvraag. § 2.
Deze termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag. HOOFDSTUK II PASSIEVE
OPENBAARHEID AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN ART. 7. De
personeelsleden van instanties zijn verplicht om ieder natuurlijk persoon,
rechtspersoon of groepering ervan die informatie zoekt waarover instanties
beschikken, hierbij behulpzaam te zijn. De
instantie is verplicht aan ieder natuurlijk persoon, rechtspersoon of
groepering ervan die erom verzoekt, de gewenste bestuursdocumenten openbaar
te maken door er inzage in te verlenen, er uitleg over te verschaffen of er
een afschrift van te overhandigen. ART. 8. § 1.
Een bestuursdocument in het bezit van een personeelslid van een instantie
wordt geacht toe te behoren aan de instantie voor zover het bestuursdocument
betrekking heeft op de uitoefening van de functies van de instantie. Wat het
Vlaams Parlement betreft, wordt met het begrip personeelslid in het vorig lid
uitsluitend het personeelslid van de diensten van het parlement bedoeld. § 2.
Een bestuursdocument van een instantie dat in een archief wordt neergelegd,
is een bestuursdocument waarover deze instantie beschikt. ART. 9. Een
bestuursdocument wordt gedeeltelijk openbaar gemaakt als informatie waarop
een uitzondering van toepassing is, als bedoeld in artikelen 11, 12, 13,14 of
15, of waarvoor de verplichting geldt inzake het aantonen van het belang,
bedoeld in artikel 17, § 2, tweede lid, samen met andere informatie in een
bestuursdocument vervat zit, en het mogelijk is om de genoemde informatie te
scheiden van de andere informatie. In dat
geval vermeldt de instantie uitdrukkelijk in haar beslissing dat een
bestuursdocument slechts gedeeltelijk openbaar mag worden gemaakt. Ze geeft
in de mate van het mogelijke aan op welke plaatsen informatie werd weggelaten
en op grond van welke bepaling van artikelen 11,12,13,14,15 en 17, § 2, dit
gebeurde. AFDELING 2 UITZONDERINGEN OP DE
OPENBAARHEID ONDERAFDELING 1 GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN ART. 10. De in
artikelen 11, 13,14 en 15 bepaalde uitzonderingen worden geval per geval
restrictief uitgelegd. Bovendien gebeurt dit in geval van artikelen 11,14 en
15 met inachtneming van het met de openbaarmaking gediende openbaar belang. ART. 11. De
instanties, genoemd in artikel 4, § 1, mogen een aanvraag afwijzen: 1° als
de aanvraag kennelijk onredelijk blijft of op een te algemene wijze
geformuleerd blijft, na een verzoek van de instantie tot herformulering van
de eerste aanvraag, als bedoeld in artikel 18; 2° als
de aanvraag betrekking heeft op bestuursdocumenten die niet af of onvolledig
zijn. ART. 12. De in
artikelen 13 tot 15 bepaalde uitzonderingen gelden onverminderd de andere bij
de wet, het decreet of de ordonnantie bepaalde uitzonderingen op de gronden
die te maken hebben met de uitoefening van de bevoegdheden van de federale
overheid, de gemeenschap of het gewest. ONDERAFDELING 2 INFORMATIE DIE NIET MET HET
MILIEU TE MAKEN HEEFT ART. 13. De in
artikel 4 genoemde instanties wijzen een aanvraag tot openbaarmaking af, voor
zover die geen betrekking heeft op milieu-informatie: 1° als
de openbaarmaking afbreuk doet aan een geheimhoudingsverplichting,
vastgesteld in een aangelegenheid waarvoor de gemeenschap of het gewest
bevoegd is; 2° als
de openbaarmaking afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt; 3° als
de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen van de
Vlaamse regering en van de verantwoordelijke overheden die ervan afhangen,
aan het geheim van de beraadslagingen van de organen van het Vlaams Parlement
evenals aan het bij wet of decreet bepaalde geheim van de beraadslagingen van
de organen van de instanties, genoemd in artikel 4, § 1, 3° tot 10°; 4° als
het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de
strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie werden
opgesteld; 5° als
het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de mogelijke
toepassing van tuchtmaatregelen worden opgesteld, zolang de mogelijkheid om
een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan; 6° als
het om bestuursdocumenten gaat die informatie bevatten die door een derde
werd verstrekt zonder dat hij daartoe verplicht werd en die hij uitdrukkelijk
als vertrouwelijk heeft bestempeld, tenzij die persoon met de openbaarmaking
instemt. ART. 14. De in
artikel 4 genoemde instanties wijzen een aanvraag tot openbaarmaking af, voor
zover die geen betrekking heeft op milieu-informatie, indien ze van oordeel
zijn dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van
één van de volgende belangen: 1° een
economisch, financieel of commercieel belang van een in artikel 4, § 1,
genoemde instantie; 2° het
vertrouwelijk karakter van de internationale betrekkingen van het Vlaamse
Gewest of de Vlaamse Gemeenschap en van de betrekkingen van het Vlaamse
Gewest of de Vlaamse Gemeenschap met de supranationale instellingen, met de
federale overheid en met andere gemeenschappen en gewesten; 3° het
vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, wanneer
deze informatie beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te
vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is met de
openbaarheid instemt; 4° de
rechtspleging in een burgerlijk of administratief rechtsgeding en de
mogelijkheid een eerlijk proces te verkrijgen; 5° de
vertrouwelijkheid van het handelen van een instantie voor zover die
vertrouwelijkheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de administratieve
handhaving, de uitvoering van een interne audit of de politieke
besluitvorming; 6° de
openbare orde en de veiligheid. ONDERAFDELING 3 MILIEU-INFORMATIE ART. 15. § 1. De
in artikel 4 genoemde milieu-instanties wijzen de aanvraag tot openbaarmaking
af, voor zover die betrekking heeft op milieu-informatie, indien ze van
oordeel zijn dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de
bescherming van één van de volgende belangen: 1° de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tenzij de betrokken persoon met
de openbaarmaking instemt; 2° het
geheim van de beraadslagingen van de Vlaamse regering en van de
verantwoordelijke overheden die ervan afhangen, het geheim van de
beraadslagingen van de organen van het Vlaams Parlement, evenals het bij wet
of decreet bepaalde geheim van de beraadslagingen van de organen van de
instanties, genoemd in artikel 4, § 1, 3° tot 10°; 3° het
vertrouwelijk karakter van bestuursdocumenten die uitsluitend ten behoeve van
de strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie werden
opgesteld; 4° het
vertrouwelijk karakter van bestuursdocumenten die uitsluitend ten behoeve van
de mogelijke toepassing van tuchtmaatregelen werden opgesteld, zolang de
mogelijkheid om een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan; 5° de
bescherming van de informatie die door een derde werd verstrekt zonder dat
hij daartoe verplicht werd en die hij uitdrukkelijk als vertrouwelijk heeft
bestempeld, tenzij die persoon met de openbaarmaking instemt; 6° het
vertrouwelijk karakter van de internationale betrekkingen van het Vlaamse
Gewest of de Vlaamse Gemeenschap en van de betrekkingen van het Vlaamse
Gewest of de Vlaamse Gemeenschap met de supranationale instellingen, met de
federale overheid en met andere gemeenschappen en gewesten; 7° het
vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, wanneer
deze informatie beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te
vrijwaren, tenzij degene van wie de informatie afkomstig is, met de
openbaarheid instemt; 8° de
rechtspleging in een burgerlijk of administratief rechtsgeding en de
mogelijkheid een eerlijk proces te verkrijgen; 9° de
vertrouwelijkheid van het handelen van een milieu-instantie, voor zover die
vertrouwelijkheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de administratieve
handhaving, de uitvoering van een interne audit of de politieke
besluitvorming; 10° de
openbare orde en veiligheid; 11° de
bescherming van het milieu waarop de informatie betrekking heeft. § 2. Voor
zover de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu,
zijn de in § 1, 1°, 2°, 5°, 7°, 9° en 11°, genoemde uitzonderingsgronden niet
van toepassing. Voor de
in § 1, 3°, 4°, 6°, 8° en 10°, genoemde uitzonderingsgronden wordt in
aanmerking genomen of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in
het milieu. § 3.
Voor informatie, bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen
de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware
ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, zijn de in § 1, 9° en
11°, genoemde uitzonderingen niet van toepassing. AFDELING 3 VERBETERING OF
AANVULLING VAN BESTUURSDOCUMENTEN ART. 16. Als
iemand vaststelt dat een bestuursdocument onjuiste of onvolledige informatie
over hem bevat, kan de betrokkene de bevoegde instantie verplichten de
informatie te verbeteren of aan te vullen, op voorwaarde dat hij de nodige
bewijsstukken kan voorleggen. Hij richt daartoe een aanvraag tot verbetering
of aanvulling tot de bevoegde instantie. De verbetering of aanvulling is
kosteloos. Als
door of krachtens een wet of decreet een specifieke procedure is
voorgeschreven, kan de verbetering of aanvulling enkel op grond van die
procedure plaatsvinden. AFDELING 4 DE AANVRAAGPROCEDURE ART. 17. § 1. De
aanvraag wordt schriftelijk ingediend. Hieronder wordt verstaan een aanvraag
die ingediend wordt per brief, per fax, per e-mail, of die persoonlijk wordt
overhandigd. De
aanvraag vermeldt duidelijk de aangelegenheid waarover het gaat, indien
mogelijk de bestuursdocumenten in kwestie, de vorm waarin de informatie bij
voorkeur ter beschikking wordt gesteld, alsook de naam en het
correspondentieadres van de aanvrager. Voor milieu-informatie kan ze ook een
voorstel van termijn bevatten waarbinnen de aanvrager de informatie wenst te
ontvangen. De
aanvrager bewijst zijn identiteit en bewijst desgevallend dat degene van wie
de informatie afkomstig is, heeft ingestemd met de openbaarmaking, als de
aanvraag betrekking heeft op: 1° de
persoonlijke levenssfeer, bedoeld in artikel 13, 2°, of in artikel 15, §
1,1°; 2°
vertrouwelijke commerciële of industriële informatie, bedoeld in artikel 14,
3°, of in artikel 15, § 1, 7°; 3°
informatie die door derden werd verstrekt zonder dat ze daartoe verplicht
werden en die ze uitdrukkelijk als vertrouwelijk hebben bestempeld, zoals
bedoeld in artikel 13, 6°, of in artikel 15, § 1, 5°. § 2. De
aanvrager moet geen belang aantonen. Voor de
openbaarmaking van informatie van persoonlijke aard moet de aanvrager evenwel
aantonen dat hij rechtstreeks en persoonlijk in zijn rechtssituatie kan
worden geraakt door ofwel: 1° de
informatie; 2° de
beslissing waarop de informatie betrekking heeft; 3° de
beslissing ter voorbereiding waarvan het document dat de informatie bevat,
werd opgesteld. Dat
belang moet slechts worden aangetoond voor zover het gaat om andere dan
milieu-informatie en voor zover de informatie van persoonlijke aard niet over
de aanvrager handelt. § 3. De
aanvraag is gericht aan de instantie die over het bestuursdocument beschikt
of het in een archief heeft neergelegd. Ze kan ook gericht worden aan de
communicatieambtenaar, bedoeld in artikel 31, § 1. Indien
de aanvraag wordt gericht aan een instantie die het bestuursdocument niet in
haar bezit heeft of aan de communicatieambtenaar, dan stuurt de instantie of
de communicatieambtenaar de aanvraag zo spoedig mogelijk door naar de
instantie die het document vermoedelijk in haar bezit heeft. De aanvrager
wordt hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht. Indien de aanvraag wordt
gericht aan een archief en betrekking heeft op een bestuursdocument dat door
een instantie in een archief werd neergelegd, stuurt het archief de aanvraag
onmiddellijk door naar die instantie. De
instantie die een aanvraag ontvangt en het bestuursdocument in haar bezit
heeft of het in een archief heeft neergelegd, noteert dit onmiddellijk in een
register, met vermelding van de datum van ontvangst. De registratie is
openbaar voor de aanvrager. ART. 18. Als de
aanvraag kennelijk onredelijk is of op een te algemene wijze is geformuleerd,
verzoekt de instantie zo spoedig mogelijk de aanvrager zijn aanvraag te
specificeren of te vervolledigen. De
instantie deelt mee waarom de aanvraag kennelijk onredelijk is of op een te
algemene wijze geformuleerd is. Voor zover dat mogelijk is, geeft ze tevens
aan welke gegevens over de gevraagde informatie nodig zijn om. op de aanvraag
te kunnen ingaan. ART. 19. De
beslissing over de aanvraag wordt genomen, onverminderd delegatie: 1° voor
het Vlaams Parlement: door de griffier; 2° voor
de aan het Vlaams Parlement verbonden instellingen: door een bevoegd
leidinggevend personeelslid; 3° voor
de instantie, genoemd in artikel 4, § 1, 2° door een bevoegd leidinggevend
personeelslid van de instantie die het bestuursdocument in haar bezit heeft 4° voor
de gemeenten en de districten: door de secretaris; 5° voor
de provincies: door de griffier; 6° voor
de andere gemeentelijke en provinciale instellingen en de V.Z.W.'s, genoemd
in artikel 4, § 1, 5°: door de voorzitter van de raad van bestuur; 7° voor
de verenigingen van provincies en gemeenten en samenwerkingsvormen, genoemd
in artikel 4, § 1, 6°: door de voorzitter van de vereniging; 8° voor
de O.C.M.W.'s en de verenigingen, bedoeld in hoofdstuk 12 van de organieke
wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk
welzijn: door de secretaris van het O.C.M.W. of de leidend ambtenaar van de
vereniging; 9° voor
de polders en wateringen: door de dijkgraaf van de polder of de voorzitter
van de watering; 10°
voor de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van
de temporaliën van de erkende erediensten: door hun voorzitter; 11°
voor de andere instanties binnen het Vlaamse Gewest en de Vlaamse
Gemeenschap: de bevoegde persoon overeenkomstig de toepasselijke regelgeving
en statuten. ART. 20. § 1. Na
ontvangst van de aanvraag, gaat de instantie na welke bestuursdocumenten ze
openbaar kan maken met inachtneming van de bepalingen van artikelen 9 tot 15,
en artikel 20, § 2, zesde lid. De aanvraag brengt voor de instantie geen
verplichting mee om het gevraagde bestuursdocument te verwerken of te
analyseren. Bij het
beantwoorden van aanvragen om milieu-informatie geven de instanties als de
informatie voorhanden is en hierom gevraagd wordt, aan welke meetmethodes
zijn gebruikt bij het samenstellen van de informatie met inbegrip van de
methodes voor analysering, monstername en voorbehandeling van de monsters, of
verwijzen naar een gebruikte standaardprocedure. Indien
het bestuursdocument in de gevraagde vorm beschikbaar is of redelijkerwijze
kan ter beschikking gesteld worden, verschaft de instantie in kwestie het
bestuursdocument in de gevraagde vorm. Indien
dit niet het geval is, dan deelt de instantie in haar beslissing aan de
aanvrager mee in welke andere vorm of vormen het bestuursdocument beschikbaar
is of redelijkerwijze kan ter beschikking gesteld worden. In
voorkomend geval, motiveert de milieu-instantie waarom zij de
milieu-informatie niet ter beschikking kan stellen van de aanvrager binnen de
door hem voorgestelde termijn. § 2. De
aanvraag wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vijftien kalenderdagen
schriftelijk, per fax of per e-mail beantwoord. Als een
aanvraag overeenkomstig artikel 18 kennelijk onredelijk is of op een te
algemene wijze geformuleerd is, begint een nieuwe termijn van 15 dagen te
lopen vanaf het moment dat de aanvrager zijn aanvraag gespecificeerd of
vervolledigd heeft. Indien
de aanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 11, 2°, dan vermeldt de
beslissing welke instantie verantwoordelijk is voor de afwerking van het
bestuursdocument, alsmede de geschatte termijn voor de voltooiing ervan. Als de
instantie oordeelt dat de gevraagde informatie moeilijk tijdig te verzamelen
is, of als de toetsing van de aanvraag tot openbaarmaking aan de
uitzonderingen, bedoeld in artikelen 11 tot 15 moeilijk tijdig uit te voeren
is, dan deelt de instantie aan de aanvrager mee dat de termijn van vijftien
kalenderdagen verlengd wordt tot een termijn van dertig kalenderdagen. De
verlengingsbeslissing vermeldt de reden of de redenen voor het uitstel. Indien
de aanvraag tot openbaarmaking wordt afgewezen op grond van artikelen 13,2°
of 6°, artikel 14, 3°, of artikel 15, § 1,1°, 5° of 7°, dan neemt de
instantie contact op met de betrokkene en vraagt ze of de aanvrager
toestemming krijgt om alsnog toegang te krijgen tot het gevraagde
bestuursdocument. Als de
aanvraag tot openbaarmaking betrekking heeft op een bestuursdocument waarin
een werk is opgenomen dat door een intellectueel recht beschermd wordt, wijst
de instantie in haar beslissing in ieder geval hierop. § 3. De
beslissing tot inwilliging wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd en uiterlijk
binnen dertig kalenderdagen. Bij een verlengingsbeslissing, bedoeld in
artikel 20, § 2, vierde lid, wordt die termijn van uitvoering gebracht op
uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen. Als de
aanvrager gebruik wenst te maken van zijn recht op inzage, stelt de instantie
die het bestuursdocument in haar bezit heeft in overleg met de aanvrager de
plaats, de datum en het tijdstip van inzage vast. De aanvrager moet het
bestuursdocument onder redelijke omstandigheden kunnen inkijken en moet
hiervoor tevens voldoende tijd krijgen. De in artikel 4, § 1, genoemde
instanties kunnen nadere regels vaststellen over de wijze waarop het
inzagerecht kan worden uitgevoerd. De
inzage en de uitleg zijn kosteloos. De in artikel 4, § 1, genoemde instanties
kunnen de overhandiging van een afschrift afhankelijk maken van de betaling
van een bedrag op basis vaneen redelijke kostprijs. ART. 21. De
gemeenten verlenen hun medewerking aan de in artikel 4, § 1, 2°, genoemde
instanties bij de indiening en behandeling van de aanvragen en de uitvoering
van de beslissingen. De Vlaamse regering stelt de nadere regelen van die
medewerking vast, na voorafgaand overleg. ART. 22. De
aanvrager kan beroep instellen tegen een beslissing van een in artikel 4, §
1, bedoelde instantie, of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de
beslissing moest worden genomen, of in geval van een onwillige uitvoering van
een beslissing. Hij stelt dat beroep in bij een beroepsinstantie die is
samengesteld uit ambtenaren en die door de Vlaamse regering is aangewezen. Het
beroep moet schriftelijk, per fax of per e-mail worden ingediend binnen een
termijn van dertig kalenderdagen die, naargelang het geval, ingaat: - de
dag na het versturen van de beslissing; - de
dag na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 20, § 3, eerste
lid. Overeenkomstig
artikel 35 neemt de termijn om beroep in te stellen geen aanvang bij
ontstentenis van een beslissing. ART. 23. De
beroepsinstantie die een beroep ontvangt, noteert dit onmiddellijk in een
register, met vermelding van datum van ontvangst. De registratie is openbaar
voor de aanvrager die het beroep heeft ingesteld en voor de betrokken
instantie. De beroepsinstantie brengt de in artikel 4, § 1, genoemde
instantie onmiddellijk op de hoogte van het beroep. ART. 24. § 1. De
beroepsinstantie spreekt zich uit over het beroep en brengt haar beslissing
schriftelijk, per fax of per e-mail binnen een termijn van dertig
kalenderdagen ter kennis van de aanvrager. Indien
de beroepsinstantie oordeelt dat de gevraagde informatie moeilijk tijdig te
verzamelen is, als de toetsing van de aanvraag aan de uitzonderingsgronden,
bedoeld in artikelen 11 tot 15 moeilijk tijdig uit te voeren is, dan deelt de
beroepsinstantie aan de indiener van het beroep mee dat de termijn van dertig
kalenderdagen verlengd wordt tot een termijn van vijfenveertig kalenderdagen.
De verlengingsbeslissing vermeldt de reden of de redenen voor het uitstel. Indien
de aanvraag tot openbaarmaking wordt afgewezen op grond van artikel 13, 2° of
6°, artikel 14, 3°, of artikel 15, § 1,1°, 5° of 7°, dan neemt de beroepsinstantie
contact op met de betrokkene en vraagt ze of de aanvrager toestemming krijgt
om alsnog toegang te krijgen tot het gevraagde bestuursdocument. Als de
aanvraag tot openbaarmaking betrekking heeft op een bestuursdocument waarin
een werk is opgenomen dat door een intellectueel recht beschermd wordt, wijst
de beroepsinstantie in haar beslissing in ieder geval hierop. § 2.
Als de beroepsinstantie het beroep inwilligt, staat zij de openbaarmaking,
verbetering of aanvulling toe. § 3. De
instantie die de informatie in haar bezit heeft of in een archief heeft
neergelegd, voert de beslissing tot inwilliging van het beroep zo spoedig
mogelijk en uiterlijk binnen veertig kalenderdagen uit. Bij de
verlengingsbeslissing, bedoeld in artikel 24, § 1, tweede lid, wordt de
termijn van uitvoering gebracht op uiterlijk vijfenvijftig kalenderdagen. Als de
instantie de beslissing niet heeft uitgevoerd binnen de termijn bedoeld in
het eerste lid, dan voert de beroepsinstantie de beslissing zo snel mogelijk
uit. Voor de
in artikel 4, § 1, 3°, 4°, 6°, 7°, 8° en 9°, genoemde instanties, kan de
beroepsinstantie een ambtenaar gelasten zich ter plaatse te begeven om zelf
de beslissing ten uitvoer te leggen. Dat kan slechts na een schriftelijke
waarschuwing. De tenuitvoerlegging gebeurt op persoonlijke kosten van de
persoon die verantwoordelijk is voor het niet uitvoeren van de beslissing van
het beroepsorgaan. Artikel
20, § 3, tweede tot vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. ART. 25. De
beroepsinstantie kan, als er een beroep aanhangig wordt gemaakt, alle
bestuursdocumenten ter plaatse inzien of ze opvragen bij de betrokken
instantie. De
beroepsinstantie kan alle betrokken partijen en deskundigen horen en de
personeelsleden van de instantie om extra inlichtingen vragen. ART. 26. De
beroepsinstantie oefent zijn taak volledig onafhankelijk en neutraal uit. Bij
de behandeling van de beroepen kan ze geen instructies ontvangen. Haar leden
kunnen evenmin geëvalueerd of tuchtrechtelijk vervolgd worden op basis van de
motieven die aan de beslissingen ten grondslag liggen in het kader van de
taken die hun zijn toegewezen in dit decreet. ART. 27. De
beroepsinstantie bezorgt aan de Vlaamse regering een jaarverslag over de
beroepen die werden ingesteld en inzake de toepassing van de passieve
openbaarheid. De Vlaamse regering legt het jaarverslag voor aan het Vlaams
Parlement. HOOFDSTUK III ACTIEVE
OPENBAARHEID ART. 28. § 1.
Elke in artikel 4, § 1, 2° tot 8°, genoemde instantie heeft de verplichting
de bevolking of de betrokken doelgroepen systematisch, correct, evenwichtig,
tijdig en op verstaanbare wijze voor te lichten over haar beleid, regelgeving
en dienstverlening en over de rechten die de bevolking verkrijgt uit hoofde
van dit decreet. De
Vlaamse regering kan voor de in artikel 4, § 1, 10°, genoemde instanties
bepalen welke instanties alsnog moeten voldoen aan de in het vorige lid
vermelde verplichting. § 2. In
het kader van de actieve openbaarheid wordt geen informatie verspreid die
valt onder de uitzonderingen, bedoeld in artikelen 13, 14 en 15. Voor zover
het milieu-informatie betreft, vermeldt de instantie in voorkomend geval dat
een bestuursdocument slechts gedeeltelijk openbaar werd gemaakt. Ze geeft in
de mate van het mogelijke aan op welke plaatsen informatie werd weggelaten en
op grond van welke bepaling van artikelen 11, 12, 15 en 17, § 2, dit
gebeurde. ART. 29. § 1. Er
wordt een gezamenlijk bestand met wegwijsinformatie en eerstelijnsinformatie
van en over de in artikel 4, § 1, genoemde bestuursinstanties uitgebouwd. De
wegwijsinformatie geeft aan waar de informatiezoeker terecht kan hetzij voor
informatie over een bepaald onderwerp, hetzij voor de behandeling van een
probleem of administratieve procedure. Eerstelijnsinformatie is
niet-dossiergebonden basisinformatie die op een eenvoudige manier verstrekt
wordt. Het
databestand is vrij en gratis toegankelijk voor eenieder, zowel digitaal als
via de loketten van de betrokken bestuursinstanties. § 2. In
afwachting van de realisatie van het in § 1 uit te bouwen gezamenlijk
bestand, publiceert elke provincie en elke gemeente een document met de
beschrijving van de bevoegdheden en de interne organisatie van alle
administratieve overheden die eronder ressorteren en dit document wordt ter
beschikking gesteld van eenieder die erom vraagt. Van zodra het gezamenlijk
bestand is gerealiseerd, vervalt de in deze paragraaf opgelegde verplichting
voor de provincies en de gemeenten. § 3. De
Vlaamse overheid is verantwoordelijk voor de uitbouw, het beheer en de
ontsluiting van dit gezamenlijke bestand. De in artikel 4, § 1, genoemde
instanties verlenen hieraan hun medewerking, na voorafgaand overleg. ART. 30. De
milieu-instanties zorgen ervoor dat de milieu-informatie die relevant is voor
hun taak en waarover ze beschikken of die voor hen wordt beheerd, in de mate
van het mogelijke, geordend, accuraat, vergelijkbaar en geactualiseerd is. De door
de Vlaamse regering aangewezen milieu-instanties zorgen ervoor dat
milieu-informatie op een actieve, systematische en transparante wijze onder
de bevolking of onder de betrokken doelgroepen wordt verspreid en op een
doeltreffende wijze toegankelijk wordt gemaakt. De Vlaamse regering bepaalt
welke milieu-informatie minimaal wordt verspreid en stelt nadere regels vast
over de wijze waarop milieu-informatie wordt verspreid en toegankelijk
gemaakt. ART. 31. § 1. In
het kader van de actieve openbaarheid stelt de Vlaamse regering een
communicatieambtenaar aan bij elk Vlaams ministerie. De Vlaamse regering kan
bij een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid een
communicatieambtenaar aanstellen. § 2. De
Vlaamse regering stelt een communicatieambtenaar aan bij elk intern
verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid. § 3. De
raad van bestuur van elk extern verzelfstandigd agentschap stelt een
communicatieambtenaar aan. § 4. De
Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de
bevoegdheden, rechtspositie en werking van de communicatieambtenaren, genoemd
in §§ 1 tot 3, en de coordinatie van hun
activiteiten. § 5. De
provincieraad, de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn
stellen, ieder wat hen betreft, een communicatieambtenaar aan. ART. 32. § 1. De
in artikel 31 genoemde communicatieambtenaren zijn belast met de
voorbereiding en de realisatie van het communicatiebeleid. Zij stimuleren, coördineren
en begeleiden de communicatie van de betrokken bestuursinstantie. Zij hebben
onder meer de opdracht om de bevolking en de betrokken doelgroepen voor te
lichten over het gevoerde beleid, over specifieke beslissingen die op hen
betrekking hebben en over de dienstverlening van de betrokken
bestuursinstantie. § 2. De
communicatieambtenaren hebben tot taak erop toe te zien dat alle voor de
burgers bestemde bestuursdocumenten in correcte en verstaanbare taal zijn
gesteld. § 3. Om
de in § 1 vermelde taken te kunnen vervullen hebben de communicatieambtenaren
het recht bij de betrokken bestuursinstantie alle nuttige documentatie op te
vragen of er inzage van te nemen op de plaats waar die normaal wordt bewaard. ART. 33. § 1.
Jaarlijks legt de Vlaamse regering een globaal, gecoördineerd verslag en een
evaluatie van de communicatie en het communicatiebeleid van de Vlaamse
ministeries, de intern verzelfstandigde agentschappen met
rechtspersoonlijkheid en de extern verzelfstandigde agentschappen, met
betrekking tot het voorbije jaar, ter kennisgeving voor aan het Vlaams
Parlement. § 2. De
Vlaamse regering kan de Vlaamse ministeries, de intern verzelfstandigde
agentschappen met rechtspersoonlijkheid en de extern verzelfstandigde
agentschappen nadere regels opleggen met betrekking tot de generieke aspecten
en de coördinatie van het communicatiebeleid. ART. 34. Elke
briefwisseling die uitgaat van een bestuursinstantie als genoemd in artikel
4, § 1, bevat de naam, de hoedanigheid, het adres en het telefoonnummer van
degene die meer inlichtingen kan verstrekken over het dossier. HOOFDSTUK IV VERMELDEN VAN DE
BEROEPSMOGELIJKHEDEN ART. 35. Een
beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking, die
beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurden of voor een ander
bestuur, wordt slechts geldig ter kennis gebracht als tevens de
beroepsmogelijkheden en de modaliteiten van het beroep worden vermeld. Bij
ontstentenis daarvan neemt de termijn voor het indienen van het beroep geen
aanvang. HOOFDSTUK V WIJZIGINGS- EN
OPHEFFINGSBEPALINGEN ART. 36. (niet
opgenomen) (Wijzigt het decreet van 28 juni 1985 betreffende de
milieuvergunning) ART. 37. (niet
opgenomen) (Wijzigt artikel 24, van hetzelfde decreet) ART. 38. (niet
opgenomen) (De volgende bepalingen worden opgeheven: 1° het
decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur; 2° de
wet van 12 november 1997 betreffende de openbaarheid van bestuur in de
provincies en gemeenten, voor wat betreft de provincies en de gemeenten in
het Vlaamse Gewest; 3°
artikel 33sexies en 33septies van het decreet van 28 april 1993 houdende
regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de
gemeenten; 4°
artikel 24bis en 24ter van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van
het administratief toezicht op de provincies van het Vlaamse Gewest) HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN
SLOTBEPALINGEN ART. 39. De
Vlaamse regering zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het
decreet aan het Vlaams Parlement een verslag over de wijze waarop het is
toegepast en doet eventueel de nodige voorstellen tot aanpassing van het
decreet. ART. 40. In
afwachting van een andersluidende beslissing van het bevoegde orgaan,
vervullen de informatieambtenaren, aangesteld ter uitvoering van het decreet
van 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid van bestuursdocumenten in de
diensten en instellingen van de Vlaamse regering, en de
voorlichtingsambtenaren, aangesteld ter uitvoering van het decreet van 18 mei
1999 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 12 november 1997
betreffende de openbaarheid van bestuur in de provincies en gemeenten, hun
functie voortaan als communicatieambtenaar, zoals bepaald in hoofdstuk III. ART. 41. In
afwachting van de operationalisering van de bestuursinstanties voorzien in
artikel 31, §§ 1 tot 3, stelt de Vlaamse regering een communicatieambtenaar
aan bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en stelt de raad van
bestuur van elke Vlaamse openbare instelling van het Vlaamse Gewest en de
Vlaamse Gemeenschap een communicatieambtenaar aan. ART. 42. De
aanvragen en de beroepsschriften die op datum van de inwerkingtreding van dit
decreet reeds werden ingediend, worden verder afgehandeld overeenkomstig de
toepasselijke bepalingen van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de
openbaarheid van bestuur en de wet van 12 november 1997 betreffende de
openbaarheid van bestuur in de provincies en gemeenten. ART. 43. Dit
decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch
Staatsblad. |
Gepubliceerd op 25 maart 2011. Laatst gewijzigd op 20 april 2011 |