|
|
Het Decreet In Andere
Woorden Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk
gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de
interpretatie die er aan wordt gegeven een
persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s),
noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke
overheid en haar instelling(en) verbindt. Bij twijfel of andere mening wordt aangeraden om
inlichtingen in te winnen bij de voormelde gezagsdragers. Het door hen
ingenomen standpunt prevaleert altijd. Het Centraal Kerkbestuur Gent Stad. Geraadpleegde bronnen: Besluit van de Vlaamse regering van 8 juli 1992 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning en uitbetaling van de subsidies voor werken aan beschermde monumenten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen worden uitgevoerd en de Omzendbrief BA 2002/14 van 25 oktober 2002; Besluit van de Vlaamse Regering
houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de
erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten
(Gecoördineerde versie tot 05 september 2008)= AR-Bh tot 05.09.2008;
Decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en
de werking van de erkende erediensten = Decreet; Gemeentedecreet
van 15 juli 2005, gecoördineerde versie = het
Gemeentedecreet; Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten =
BA 2005/01; Omzendbrief
BA 2006/04 dd 10.03.2006 betreffende de erkenning
van de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen = BA 2006/04; Omzendbrief BA
2008/01 dd 22.02.2008 betreffende de gedeeltelijke
vernieuwing van de bestuursorganen van de erediensten = BA 2008/01; Omzendbrieven
boekhouding besturen van de eredienst: gecoördineerde versie van de
omzendbrief BB-2007/01 van 12 januari 2007, de omzendbrief BB-2008/01 van 22
februari 2008 en de omzendbrief BB 2008/06 van 18 juli 2008 = GV boekhouding 22.02.2008; Het Burgerlijk Wetboek = BW; Het Gerechtelijk Wetboek = GW; Webstek
binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/vragen-antwoorden.htm#erediensten = Standpunt van de permanente werkgroep Erediensten; Webstek kerknet.be/kerkinvlaanderen/kerkfabrieken/vademecum
= Vademecum; Webstek giften-legaten.be; advies van de notaris= Gids; Toevallig geraadpleegde bronnen worden expleciet vermeld. |
Decreet van 7 mei
2004 betreffende de materiële organisatie en de werking van de erkende
erediensten
TITEL I. -
Algemene bepaling
Afdeling 1. - Erkenning en opdracht
Art. 1. (de wettelijke basis van het decreet)
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Door de bijzondere wet van 13 juli 2001 zijn de gewesten
vanaf 1 januari 2002 bevoegd voor de kerkfabrieken en de instellingen die
belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, met
uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en de
pensioenen van de bedienaars van de erediensten. Het decreet van 7 mei 2004
implementeert deze bevoegdheid voor het Vlaamse Gewest [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Inleiding en Situering, 1ste en 2de Alinea]. Op 1 maart 2005 treedt het decreet van 7 mei 2004
betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten in
werking, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het
financieel beheer. Die bepalingen treden in werking op een datum te bepalen
door de Vlaamse Regering en ten laatste op 1 januari 2007. Het luik van het decreet dat het financiële beheer
regelt, is inwerking getreden vanaf 1 januari 2007. Zie daartoe het Besluit
van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de boekhouding van
de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de
erkende erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september 2008), in het
bijzonder art. 57. 57. De bepalingen van dit besluit en de bepalingen van
artikel 41 tot 50 van het decreet treden in werking op 1 januari 2007, met
ingang van het meerjarenplan voor de financiële boekjaren 2008-2013 en het
budget voor het financieel boekjaar 2008. De boekhouding van
het financieel boekjaar 2007 wordt gevoerd volgens de regels van het
Keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkbesturen, de wet van 4
maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, het koninklijk besluit van 3
mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer van de
temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen en het koninklijk
besluit van 15 maart 1988 tot organisatie van de raden van de kerkfabrieken
van de orthodoxe eredienst, naargelang van het geval, met dien verstande dat
gewone dienst gelezen moet worden als exploitatie en buitengewone dienst als
investeringen. De rekening over
het financieel boekjaar 2007 wordt opgemaakt volgens de modellen, vastgesteld bij het koninklijk
besluit van 12 september 1933 betreffende de begrotingen en rekeningen van de
kerkfabrieken en bij het koninklijk besluit van 12 juli 1989 tot vaststelling
van de modellen van de begrotingen en rekeningen op te maken door de kerkfabriekraden van de orthodoxe eredienst, naargelang
van het geval, met dien verstande dat gewone dienst gelezen moet worden als
exploitatie en buitengewone dienst als investeringen. Het resultaat van het
vorige dienstjaar wordt in die rekening vervangen door de overschotten of
tekorten van de exploitatie en van de investeringen van de rekening over het
financieel boekjaar 2006, verkregen op de wijze, vermeld in artikel 56. Vanaf deze rekening over het
financieel boekjaar 2007 wordt de procedure gevolgd, vermeld in artikel 55 en
56 van het decreet. |
TITEL II. - Bepalingen voor de kerkfabrieken van de
rooms-katholieke eredienst
HOOFDSTUK I. - Organisatie en werking
Art. 2. (de erkenning van de parochies en hun gebiedsomschrijving)
De Vlaamse Regering erkent de parochies en hun gebiedsomschrijving op voorstel
van het door de federale overheid erkende representatieve orgaan van de
rooms-katholieke eredienst, verder het erkend representatief orgaan genoemd.
De criteria voor de erkenning zullen worden vastgesteld bij besluit van de
Vlaamse Regering.
Het representatieve orgaan van de rooms-katholieke eredienst wordt
geleid door de bestuurder
van het bisdom, in principe de bisschop, waarin de parochie is gelegen. Op
voorstel van de bisschop erkent de Vlaamse regering al of niet de oprichting,
het bestaan en de afschaffing van een parochie. Bij deze erkenning moet aan
bepaalde voorwaarden worden voldaan. Deze criteria zijn nader bepaald in het
besluit van 30 september 2005 (Belgisch Staatsblad van 16.12.2005) [zie Omzendbrief BA 2006/04 dd
10.03.2006 betreffende de erkenning van de plaatselijke kerk- en
geloofsgemeenschappen]. |
Art. 3. (de instelling van een kerkraad van een kerkfabriek)
Per parochie is er een kerkfabriek die bestuurd wordt door een kerkraad.
De kerkfabriek is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
De zetel van de kerkfabriek wordt bepaald door de kerkraad.
Het decreet voorziet per erkende entiteit
(de parochie) een lokaal bestuur: een openbare instelling (de kerkfabriek)
met rechtspersoonlijkheid, die belast is met de materiële organisatie, de
werking en het beheer van goederen van de eredienst. Die openbare instelling
heeft één bestuursorgaan (de kerkraad), verder de raad te noemen. De zetel van de kerkfabriek wordt bepaald door
de kerkraad. Naar deze zetel worden alle stukken en bescheiden, alle
beslissingen van de burgerlijke en de religieuze overheid toegestuurd. Op dit
adres worden ook de bezwaren ontvangen in verband met de leden [zie Decreet, art. 7, § 3]
en de besluiten die door de kerkraad werden genomen.
|
Art. 4. (de taken en plichten van de kerkfabriek)
De kerkfabriek is belast met de zorg voor de materiële voorwaarden die de
uitoefening van de eredienst en het behoud van de waardigheid ervan mogelijk
maken.
De kerkfabriek is belast met het onderhoud en de bewaring van de kerk of kerken
van de parochie en met het beheer van de goederen en de gelden die eigendom
zijn van de kerkfabriek of die bestemd zijn voor de uitoefening van de
eredienst in de parochie.
De kerkfabriek heeft materiële taken, maar ook morele
verplichtingen. De kerkraad creëert als orgaan van de kerkfabriek de
materiële omstandigheden om de uitoefening van de eredienst mogelijk te
maken. Dit wil zeggen dat de kerkraad alle daden van bewaring, beheer en
beschikking moet stellen die dienstig en nuttig zijn voor de exploitatie van
de kerkelijke gebouwen. De kerkfabriek moet waken dat de ruimtes die ter
beschikking gesteld worden aan de eredienst degelijk worden onderhouden opdat
de bediener van de eredienst er effectief een goed gebruik van zou kunnen
maken. Het onderhoud en de (noodzakelijke) herstellingen aan de kerk, de
pastorie en het andere onroerend patrimonium is aan haar zorg toevertrouwd. De kerkraad beheert als orgaan van de kerkfabriek de
eigen goederen en de gelden van de kerkfabriek. Maar ze beheert ook de
goederen en / of de gelden die aan de kerkfabriek worden ter beschikking
gesteld. De kerkfabriek moet door zijn kerkraad optreden als een goed
huisvader. Dit wil zeggen dat de kerkraad als orgaan van de kerkfabriek de
best mogelijke oplossing moet zoeken binnen haar mogelijkheden om het
patrimonium van de kerkfabriek te onderhouden en te bewaren voor latere
generaties of voor de gemeenschap. Streven naar kostenbesparende maatregelen
maken ook deel van haar takenpakket uit. Ten slotte waakt de kerkfabriek over de materiële
omstandigheden die het behoud van de waardigheid van de eredienst verzekeren.
Wat de waardigheid inhoudt of verzekert, wordt door iedereen anders ervaren.
Het betreft normen die onomstreden zijn, waaraan iedereen zich spiegelt. De
omstandigheden die door een doorsnee persoon als normaal worden ervaren, is
de leidraad. Een mis lezen in een vuile of niet
onderhouden kerk, schaadt aan de waardigheid van de eredienst. Een orgel dat
vals geïntoneerd staat, benadeelt de eredienst. Een luidruchtig café dat
wordt uitgebaat in de omgeving van de kerk tijdens de erediensten, schaadt
ook aan de waardigheid van de eredienst. De kerkraad zal moeten optreden
opdat aan deze hinder een einde wordt gesteld. |
Afdeling 2. - Kerkraad
Art. 5. (de samenstelling van de kerkraad)
De kerkraad bestaat uit vijf leden en de door het erkend representatief orgaan
aangestelde verantwoordelijke van de parochie of zijn vervanger, die er van
rechtswege deel van uitmaakt.
De leden van de kerkraad worden, na de inwerkingtreding van dit decreet de
eerste maal aangesteld door het erkend representatief orgaan, op voorstel van
de door het voornoemd orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie.
De raden worden nieuw samengesteld in de loop van de
maand april 2005. Per raad zijn er vijf verkozen of aangestelde leden.
Daarnaast is er in elke raad een lid van rechtswege, meer bepaald de door de
bisschop aangestelde verantwoordelijke van de parochie (veelal, maar niet
noodzakelijk de pastoor) voor de rooms-katholieke eredienst of zijn vervanger. 1. Eerste aanstelling of verkiezing Voor het opstarten van de rooms-katholieke kerkraden in
april 2005 is voorzien in een bijzondere regeling: de verantwoordelijke van
de parochie maakt de vacatures bekend en organiseert binnen de parochie een
oproep tot de kandidaten. Hij maakt het resultaat van die oproep bekend.
Vervolgens formuleert hij een voorstel aan de bisschop, die voor elke
kerkraad de vijf leden aanstelt. Die leden zijn dus "aangestelde"
leden. Voor de oproep tot de kandidaten, de bekendmaking van de
vacatures voor de aanstelling en de verkiezing van de raden, evenals de
bezwaar- en beroepsprocedures wordt verwezen naar artikel 7, 87-88 [betreft de Protestantse eredienst], 123-124 [betreft de
Anglicaanse eredienst] en 159-160 [betreft de Israëlitische eredienst] van het decreet. Het verloop van de aanstelling- of verkiezingsprocedure
is in eerste instantie een aangelegenheid van de betrokken eredienst zelf,
waarbij het erkend representatief orgaan erop toeziet dat de verrichtingen
correct verlopen. Zo voert het decreet als aanstelling- en verkiesbaarheidvoorwaarde een leeftijdsgrens van 75 jaar
in [vernietigd bij arrest nr. 152/2005 van 5 oktober 2005 van het
Grondwettelijk Hof, voorheen het Arbitragehof], en is de inschrijving vereist in de bevolkingsregisters
van de gemeente of van een van de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de
parochie of (kerk)gemeente. Van deze bepalingen kan niet worden afgeweken. |
Art. 6. (de gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad)
De kerkraad wordt om de drie jaar gedeeltelijk vernieuwd in de loop van de
maand april.
Bij de eerste vernieuwing na drie jaar gebeurt dit door het uittreden van drie
leden die door het lot worden aangewezen. De twee overige leden treden uit na
verloop van zes jaar.
Voor de
rooms-katholieke eredienst zijn artikel 6 (kerkraad) en artikel 27 (centraal
kerkbestuur) van toepassing. Het decreet plant de gedeeltelijke vernieuwing
in de loop van de maand april. Procedure De procedure bij de eerste gedeeltelijke vernieuwing
bestaat uit twee stappen: de loting en de verkiezing van de nieuwe leden. §
De loting: door loting wordt
bepaald welke leden uittredend zullen zijn. §
De loting is eenmalig en vindt
alleen plaats bij de eerste gedeeltelijke vernieuwing sinds de inwerkingtreding
van het decreet. Hierbij wordt de "grote helft" uitgeloot. §
Bij alle volgende gedeeltelijke
vernieuwingen staat vast welke leden uittredend zijn: beurtelings de
"kleine" en de "grote" helft, waarbij het aantal
uittredende leden afhankelijk is van het aantal leden waaruit het
bestuursorgaan is samengesteld. §
Om te bepalen in welke
vergadering van het bestuursorgaan geloot moet worden, kan best rekening
worden gehouden met de procedure en de termijnen die gelden voor de
verkiezing (zie verder). §
Om alles tijdig klaar te krijgen
wordt aangeraden om die vergadering te plannen in de maand februari 2008.
Voor de verkiezing zijn ook omzendbrief BA-2005/01, punt A,1, 1-8 en punt A,2
en omzendbrief BA-2005/02, punt A,1, 1-8 en punt A,2[bepalingen voor de gemeentelijke overheid of de
provinciegouverneur]
van toepassing. § Voor alle erediensten gelden dezelfde decretale verkiesbaarheidvoorwaarden [zie Decreet, art. 9 en art. 16] als bij de eerste samenstelling sinds de
inwerkingtreding van het decreet, met uitzondering van de
leeftijdsvoorwaarde, die weggevallen is. § De uittredende leden zijn herverkiesbaar
als zij nog voldoen aan de verkiesbaarheidvoorwaarden
[zie Decreet,
art. 9 en art. 16]
en zij zich kandidaat stellen. § Het proces-verbaal van de verkiezing wordt alleen ondertekend
door de kiesgerechtigden, d.w.z. de kleine helft en de vertegenwoordiger van
het representatief orgaan. Voor de notulen gelden de gewone regels. §
Bij de eerste samenstelling
werden de leden van de kerkraad "aangesteld" en werd gesproken van
aangestelde leden. §
Het bestuursorgaan van de
eredienst beslist autonoom over de datum voor de vergadering waarin de
verkiezing zal plaatsvinden. [zie Omzendbrief BA 2008/01 dd
22.02.2008] |
Art. 7. (de organisatie van de verkiezingen van de kerkraad; bezwaren)
§ 1. Met het oog op de
eerste aanstelling of de verkiezing van de leden van de kerkraad zal de door
het erkend representatief orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie
de vacatures bekendmaken en een oproep tot kandidaten organiseren binnen de
parochie.
Het resultaat van deze oproep wordt bekendgemaakt binnen de parochie.
De
door het bisdom aangestelde parochieverantwoordelijke, meestal de
parochiepriester, zal aan de parochiegemeenschap schriftelijk het aantal te
begeven plaatsen in de kerkraad mededelen waarbij tevens een oproep aan de
leden van de parochiegemeenschap
gelanceerd wordt om zich kandidaat te stellen. De lijst met kandidaten zal
nadien bekend gemaakt worden. Uit deze lijst zal met meerderheid van stemmen
het nieuwe lid of de nieuwe leden gekozen worden. |
§ 2. De verkiezing gebeurt bij geheime
stemming en bij meerderheid van stemmen.
In geval van staking van stemmen wordt er opnieuw gestemd op een van de twee
kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Staken de stemmen bij de herstemming, dan wordt het lid bij lottrekking
aangewezen.
§ 3. Tegen de
kandidaten voor de bij verkiezing te begeven mandaten kan bezwaar worden
ingediend bij de kerkraad binnen vijftien dagen na de dag van de bekendmaking.
De kerkraad doet uitspraak over het bezwaar binnen vijftien dagen na het
indienen van het bezwaar.
De beslissing van de kerkraad wordt binnen drie dagen na de uitspraak met een
aangetekende brief ter kennis gebracht van de bezwaarindiener.
Tegen de beslissing van de kerkraad kan door de bezwaarindiener binnen acht
dagen na de kennisgeving van de beslissing beroep worden ingesteld bij het
erkend representatief orgaan.
Het erkend representatief orgaan geeft voor de verkiezing met een aangetekende
brief kennis van de uitspraak aan de bezwaarindiener en aan de kerkraad.
Ieder geïnteresseerde derde kan
tegen een kandidaat-lid
bezwaar indienen. Dit bezwaar kan zowel gelden voor redenen die in verband
staan met de geloofsovertuiging (zie Decreet,
art. 9, 1ste en 3de lid), als voor andere onverenigbaarheden ( zie Decreet, art. 9, 2de lid en art. 16). De aan de religie verbonden
reden bij uitstek is de voorwaarde dat een kandidaat rooms-katholiek moet
zijn. Dat een kandidaat-lid moet ingeschreven zijn in de
bevolkingsregisters van de gemeente of van één van de gemeentes van de
parochie is een aan de religie verbonden beperking. Hierbij moet uitgegaan
van de permanentie-idee. Een toevallige, niet-voortdurende verwijdering uit
de parochie schaadt niet aan deze voorwaarde. Andere voorwaarden moeten ofwel vervuld zijn of vervulbaar zijn.
Als voorwaarde wordt een minimumleeftijd van 18 jaar gesteld. Deze voorwaarde
moet echter slechts bereikt worden op een bepaald tijdstip, namelijk het
ogenblik van de aanstelling of de verkiezing. Dit wil zeggen dat het
kandidaat-lid bij de kandidaatstelling jonger dan 18 jaar kan zijn, maar dat
hij 18 jaar moet zijn op de dag van de effectieve aanstelling of verkiezing. Andere bezwaren kunnen betrekking hebben op de familiale of
bedrijfseconomische onverenigbaarheden als bepaald in artikel 16, namelijk
een te dichte bloed- of aanverwantschap of ook nog een dienstverband.
Familieleden tot in de 2de graad (kleinzoon of –dochter in rechte
lijn; broers of zusters) of de echtgenoten(s) van al verkozen of aangestelde
leden van de Kerkraad kunnen samen geen lid zijn van dezelfde Kerkraad. Kandidaten
die worden tewerkgesteld door de kerkraad (bezoldigd dienstverband als
arbeider of bediende van de kerkraad) kunnen ook geen kandidaat zijn. De bezwaren moeten worden ingediend bij de Kerkraad. In principe
moet dit gebeuren op de zetel van de kerkfabriek (zie Decreet, art. 3, 3de lid), indien niet, op het domicilie
van de Voorzitter of de Secretaris, aangezien deze beide functies de Kerkraad
vertegenwoordigen (zie Decreet, art. 15, 1ste
lid). Bij
ontstentenis kan echter bezwaar ook worden ingediend bij elk ander lid van de
Kerkraad. De Kerkraad is immers het orgaan van de kerkfabriek die
rechtspersoonlijkheid heeft. Meestal echter zal de parochieverantwoordelijke
(-priester) gemakkelijker contacteerbaar zijn. Het bezwaar moet ingediend en behandeld worden binnen een
bepaalde termijn, namelijk 15 dagen enerzijds vanaf de dag na de dag van de
bekendmaking van de lijst van kandidaten of anderzijds vanaf de dag na de dag
van ontvangst van het bezwaar. Het resultaat van de behandeling van het
bezwaar moet per aangetekend schrijven aan de bezwaarindiener worden
meegedeeld binnen de 3 dagen na de behandeling. Deze vormvoorwaarde, namelijk
een aangetekend schrijven geldt niet in hoofde van de bezwaarindiener. De
bezwaarindiener kan in principe zijn bezwaar indienen bij gewoon schrijven. Tegen de beslissing van de Kerkraad kan beroep worden ingesteld
bij de Bisschop of zijn aangestelde binnen een termijn van 8 dagen na de
kennisgeving. Hierbij moet rekening gehouden worden met het arrest van het
Grondwettelijk Hof waardoor de verzendingstheorie vervangen werd door de
ontvangsttheorie [zie Decreet, art. 43,
uitleg]. Indien met
deze opvatting, die vervat is in art. 53bis GW, 2de lid,* rekening wordt gehouden, dan wordt op de 3de
dag vanaf de dag na de dag van de afgifte ter post de bezwaarindiener geacht
de beslissing ontvangen te hebben en ervan kennis genomen te hebben. Vanaf de
dag na deze derde dag begint de termijn van 8 dagen te lopen. Indien de kennisgeving op de maandag aan de postdiensten wordt
afgegeven, dan wordt de bezwaarindiener geacht ervan kennis genomen te hebben
op de donderdag. De volgende vrijdag is dan de 1ste dag van de
termijn van 8 dagen. De termijn is de daarop volgende
vrijdag om 24 u 00 definitief verstreken. * Art. 53bis
(GW) Ten aanzien van
de geadresseerde, en tenzij de wet anders bepaalt, worden de termijnen die
beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager berekend:
Het ingediende beroep is aan geen vormvoorwaarde gebonden. De
Bisschop of zijn aangestelde moet een beslissing nemen en mededelen aan de
indiener van het beroep mits een aangetekend schrijven. Het einde van de
mededelingstermijn is bepaalpaar, namelijk de beslissing moet meegedeeld worden
vóór de dag van de effectieve verkiezing. Is deze beslissing definitief? Hierop moet ontkennend geantwoord
worden. Aangezien de gemeenteoverheid, de provinciegouverneur en de Vlaamse
Regering toezicht houden over de wettelijkheid van de genomen besluiten (zie Decreet, art. 58, §§ 1 en 2 en art. 59) kunnen deze instellingen nog
altijd optreden. De
toezichthoudende overheid kan, op klacht of ambtshalve, de aanstelling- of
verkiezingsverrichtingen toetsen aan de decretale bepalingen, meer bepaald
aan de voorschriften met betrekking tot de verkiesbaarheidvoorwaarden,
onverenigbaarheden, de bekendmaking van vacatures en kandidaten. Van deze
bepalingen kan niet worden afgeweken. |
Art. 8. (de vacatures in de kerkraad)
De uittredende of de te vervangen leden worden binnen twee maanden na de datum
waarop zij moeten uittreden of nadat de vacature ontstaan is, vervangen door
leden die door de overige leden worden verkozen uit de lijst van de
kandidaat-leden. De vervanger zet het oorspronkelijke mandaat verder.
De uittredende leden zijn opnieuw verkiesbaar.
Als de vervanging niet binnen de daartoe vastgestelde termijn gebeurd is,
worden de vervangende leden ambtshalve aangesteld door het erkend
representatief orgaan, op voorstel van de door het voornoemd orgaan aangestelde
verantwoordelijke van de parochie.
Uittredende
leden dienen zelf hun ontslag in. Te vervangen leden zijn leden die niet aan
alle voorwaarden om lid te zijn van de kerkraad nog voldoen [zie Decreet art. 9 en art. 16]. Het betreft in het bijzonder
de redenen die verbonden zijn aan de religie (rooms-katholiek zijn en
ingeschreven zijn in één van de gemeentes van de parochie), aan de
leeftijdsbeperking (minimum 18 jaar zijn op het ogenblik van de aanstelling
of van de verkiezing) en aan familiale (bloed- of aanverwantschap tot in de 2de
graad in rechte lijn of echtgenoten (s) van de leden van de kerkraad) of
bedrijfseconomische beperkingen (niet werken in bezoldigd dienstverband van
de kerkraad). Ten slotte kunnen ook te vervangen leden zijn, de leden die onderworpen
zijn aan de regels die moeten gerespecteerd worden bij de gedeeltelijke
vernieuwing van de leden [zie Decreet, art. 6]. De termijn voor de vervanging
van de uittredende of de te vervangen leden is 2 maanden, vanaf de dag na de
dag dat het lid uittreedt of vanaf de dag na de dag dat niet meer aan alle
beperkende voorwaarden is voldaan. In principe wordt bij termijnen per dag
van 24 uur gerekend. Er wordt geen rekening gehouden met weekeinden. Gelopen
maanden worden in principe berekend met een cijferbenadering, namelijk bij
het cijfer van de maand wordt het aantal te lopen maanden geteld. Een
voorbeeld verduidelijkt veel. Een lid dient zijn ontslag in op 12.02. De
termijn begint te lopen vanaf 13.02 en loopt af op 12.04 om 24 uur. De looptijd van het te begeven
mandaat wordt voortgezet. Dit wil zeggen dat de gelopen termijn en de
procedure voorzien in art. 6 van het Decreet (3 jaar nà
de 1ste installatie) moeten gerespecteerd worden, namelijk de
vervanging in de loop van de maand april van de grote of kleine helft van de
leden. Opnieuw een voorbeeld. Een lid gaat op 13.03.2007 wonen in een
gemeente buiten de parochie en wordt op 15.04.2007 ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand van de nieuwe gemeente. De termijn van
zijn vervanging begint te lopen op 16.04.2007 en loopt af op 15.06.2007. Het
nieuw lid zet het mandaat voort tot april 2008. Maand waarin de vernieuwing
van de leden moet doorgevoerd worden. De te vervangen leden zijn
opnieuw verkiesbaar. Er wordt geen enkele beperking opgelegd dan de
voorwaarden als bepaald in art. 9 en 16. Het aantal herverkiezingen is
onbeperkt. De leeftijdsbeperking voorzien in art. 10 van het Decreet werd
geschrapt. Er bestaat een toezichtregeling.
De Bisschop of zijn aangestelde kan bij overschrijding van de termijn van 2
maanden op voorstel van de parochieverantwoordelijke, meestal de
parochiepriester, een nieuw lid van de kerkraad aanduiden. De enige beperking
is dat het nieuwe lid moet opgenomen zijn in de lijst van kandidaten die
samengesteld werd ter gelegenheid van de 1ste aanstelling of ter
gelegenheid van de verkiezing van de kerkraad. |
Art. 9 (de verkiesbaarheidvoorwaarden om deel uit te maken van een kerkraad)
De aangestelde of verkozen leden van de kerkraad moeten aan de volgende
voorwaarden voldoen :
1° rooms-katholiek zijn;
2° de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de
aanstelling of de verkiezing;
3° in de bevolkingsregisters ingeschreven zijn van de gemeente of van een van
de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de parochie.
De
aan de religie verbonden reden bij uitstek is de voorwaarde dat een kandidaat
rooms-katholiek moet zijn. Het toezicht op deze voorwaarde moet door de religie opgevolgd worden. Dat een kandidaat-lid moet
ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente of van één van de
gemeentes die vallen binnen de gebiedsomschrijving van de parochie is een
andere aan de religie verbonden beperking. Hierbij moet uitgegaan van de
permanentie-idee. Een toevallige, niet-voortdurende verwijdering uit de
gebiedsomschrijving van de parochie schaadt niet aan deze voorwaarde. Het ingeschreven zijn in de
registers van de burgerlijke stand van de gemeente of van één van de
gemeentes die vallen binnen de gebiedsomschrijving van de parochie is de
enige en voldoende voorwaarde in verband met de gebiedsomschrijving om lid te
zijn of te worden van de kerkraad. Het lidmaatschap, op voorwaarde
dat een geldige kandidatuur werd ingediend, van de kerkraad van meerdere
parochies is mogelijk aangezien het overeenkomstig artikel 9 voldoende is dat
een lid, naast rooms-katholiek en 18 jaar, ingeschreven is in het
bevolkingsregister van de gemeente of van een van de gemeenten die behoren tot
de gebiedsomschrijving van de parochie [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. De wijziging
van een gebiedsomschrijving van een parochie heeft slecht uitwerking nadat
een Koninklijk Besluit de gebiedswijziging definitief heeft vastgelegd. Die
bepaling houdt (enkel) verband met de gebiedsomschrijving omschreven in het
erkenningsbesluit en vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Er kan wel, op basis
van de canonische gebiedsomschrijving, een
wijziging van de bij Koninklijk Besluit vastgestelde gebiedsomschrijving
worden gevraagd. De bij Koninklijk Besluit vastgestelde gebiedsomschrijving
moet uiteindelijk samenvallen met de canonische. In
geval van twijfel kan alleen rekening worden gehouden met de bij Koninklijk
Besluit vastgestelde grenzen [Standpunt van de permanente
werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Andere voorwaarden moeten ofwel
vervuld zijn of vervulbaar zijn. Als voorwaarde wordt een minimumleeftijd van
18 jaar gesteld. Deze voorwaarde moet echter slechts vervuld worden op een
bepaald tijdstip, namelijk het ogenblik van de aanstelling of de verkiezing.
Dit wil zeggen dat het kandidaat-lid bij de kandidaatstelling jonger dan 18
jaar kan zijn, maar dat hij 18 jaar moet zijn op de dag van de effectieve
aanstelling of verkiezing. |
Art. 10. (de leeftijdsbeperking)
[Een aangesteld of verkozen lid is van rechtswege ontslagnemend wanneer het de
leeftijd van 75 jaar bereikt.] (vernietigd bij arrest. nr. 152/2005 van 5 oktober 2005
van het Arbitragehof)
De leeftijdsvoorwaarde werd bij arrest nr. 152/2005 dd 05.10.2005
van het Arbitragehof (nu Grondwettelijk hof) vernietigd. De leeftijdsbeperking werd als een
discriminatie aanzien. Nochtans wordt de omgekeerde beperking, namelijk een
minimumleeftijd van 18 jaar wel aanvaard. Deze leeftijdbeperking
wordt echter als normaal ervaren aangezien ze voorzien is in het Burgerlijk
Wetboek, artikel 488 in verband met de meerderjarigheid en de bekwaamheid van
personen [De
meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op
die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven]. |
Art. 11. (de oud-leden)
De kerkraad kan aan een aftredend lid van de kerkraad dat zijn mandaat
gedurende ten minste tien jaar in dezelfde kerkfabriek heeft uitgeoefend, de
eretitel van zijn mandaat verlenen.
De
kerkraad kan aan een uitgetreden lid of een definitief vervangen lid de
eretitel van zijn mandaat verlenen als hij gedurende 10 jaar zijn mandaat
heeft uitgeoefend. Blijkbaar lag het in de bedoeling van de Decretale overheid om een lid te
belonen voor zijn jarenlange inzet. Het mandaat moet worden uitgeoefend in
eenzelfde kerkraad. Dat het mandaat 10 jaar ononderbroken moet worden
uitgeoefend wordt niet vermeld. De eretitel kan het best toegekend
worden onder de benaming van “Oud-voorzitter, Oud-secretaris,
Oud-penningmeester, Oud-lid van de Kerkraad van de parochie van …”. Iedereen
kan erevoorzitter worden, maar weinigen zijn Oud-voorzitter. |
Art. 12. (verkiezing van de voorzitter, de secretaris en de
penningmeester van de kerkraad)
Bij elke gedeeltelijke vernieuwing van de raad zoals vastgesteld in artikel 6
verkiest de kerkraad onder de aangestelde of verkozen leden en bij geheime en
afzonderlijke stemmingen, een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.
Zij worden verkozen met een volstrekte meerderheid van stemmen.
De mandaten van voorzitter, secretaris en penningmeester kunnen niet
gecumuleerd worden.
Wanneer er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de
stemming in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten
zijn en na de stemming geen kandidaat de vereiste meerderheid heeft verkregen,
dan wordt er opnieuw gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste
stemmen hebben behaald. Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het
jongste lid in leeftijd verkozen.
Er
is binnen het decreet een voortdurende verwarring in het gebruik van de
termen. Met een mandaat wordt bedoeld dat een kandidaat-lid na zijn
verkiezing lid wordt van de kerkraad [zie Decreet,
art. 7, § 3; art. 8; art. 11]. Hij neemt zijn mandaat op. Maar mandaat wordt ook gebruik om
een functie aan te duiden. De functie van voorzitter, secretaris en
penningmeester worden dan bijzondere mandaten genoemd [zie Decreet, art. 12, 2de lid]. Enerzijds komt aan de functie
van voorzitter, secretaris en penningmeester een einde bij de driejaarlijkse
gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad [zie
Decreet, art. 6].
Anderzijds komt de functie ook vacant indien de voorzitter, de secretaris of
de penningmeester ofwel zijn functie, ofwel zijn mandaat ter beschikking
stelt. Een nieuwe voorzitter, secretaris of penningmeester moet dan gekozen
worden nadat de kerkraad in al zijn leden (5 + 1) hersamengesteld
is. Het is de raad die de bijzondere
mandaten (functies) kiest. De aangestelde verantwoordelijke van de parochie
maakt van rechtswege deel uit van de raad. Hij/zij is daarom stemgerechtigd. [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. De verkiezing van de functies gebeurt voor
elke functie afzonderlijk en in het geheim. Dit houdt in dat ze schriftelijk
en voor elke functie afzonderlijk gebeurt. De stemming bij handopsteking, de
mondelinge instemming of de schriftelijke verkiezing op één stembrief voor
meerdere functies is vormelijk niet toegelaten. De volstrekte
meerderheid moet bereikt worden. Dit wil zeggen dat rekening gehouden wordt
met de geldig uitgebrachte stemmen. De meerderheid berekend wordt op het getal
van de aanwezige stemmers die niet ongeldig of blanco hebben gestemd. De
volstrekte meerderheid wordt dan bereikt door het aantal aanwezige stemmers
te delen door 2. Aan dit resultaat wordt naargelang het resultaat oneven of
even is 0,5 of 1 toegevoegd. Een voorbeeld: op de verkiezing tot voorzitter
zijn alle leden (de verkozen leden en de aangestelde
parochieverantwoordelijke) aanwezig, hetzij 6. Zij stemmen allen geldig. De
volstrekte meerderheid wordt bereikt als (6 / 2) + 1 = 4 stemmen op één kandidaat
worden uitgebracht. De functies van voorzitter,
secretaris en penningmeester zijn niet cumuleerbaar.
Aangezien de "verkozen" of "aangestelde" leden uit hun
midden de bijzondere mandatarissen verkiezen, is het duidelijk dat de leden
van rechtswege geen bijzonder mandaat kunnen opnemen [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera A, punt 1.8, 5de
lid]. Er moet gestemd worden in zoveel
stemronden als nodig totdat één kandidaat de volstrekte meerderheid haalt of
totdat zich een staking van stemmen voordoet. In dat laatste geval is het
jongste lid in leeftijd verkozen [zie
Decreet, art. 12, in fine; Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. De raad kan slechts geldig beraadslagen als de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden zijn leden die het mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen of aangesteld lid, hetzij als lid van rechtswege. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen [zie Decreet, art. 19; Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.2, 7de en 8ste lid]. |
Art. 13. (de taken van de secretaris van de kerkraad)
De secretaris is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van de
vergaderingen van de kerkraad en met het bewaren van het archief.
De taken van de secretaris zijn niet-limitatief opgesomd.
In het algemeen vallen zijn taken uiteen in administratieve taken zoals het
opstellen van de notulen van de vergaderingen en met het bewaren van het
archief; en in specifieke taken, zoals het tussenkomen tezamen met de
voorzitter bij spoedeisende maatregelen voor het behoud van de gebouwen van
de eredienst of van het privaat patrimonium [zie
Decreet, art. 40]. Klaarblijkelijk schrijft de secretaris brieven,
uitnodigingen, e.d. al of niet in opdracht van de voorzitter of van de
kerkraad. Of verzendt hij akten of stukken naar decretaal bepaalde overheden. De secretaris, of zijn vervanger [zie Decreet, art. 15, 4de lid en art. 12, 2de
lid in verband met de cumul van functies],
maakt de notulen van de vergaderingen op. Die notulen vermelden in chronologische volgorde alle
besproken onderwerpen en het gevolg dat eraan gegeven wordt. Zij bevatten een
weergave van de genomen beslissingen en van de motieven die eraan ten
grondslag liggen. Ook de punten waarover geen besluit is genomen, worden
vermeld. Belangrijke overwegingen en nuttige opmerkingen worden eveneens
opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de notulen een
uitgebreid verslag zijn waarin alle interpellaties worden genoteerd. Wel moet
uit de notulen blijken dat aan een aantal vormvereisten, die bepalend zijn
voor de geldigheid van de vergadering of van de genomen besluiten, is
voldaan. Het betreft: - de namen van de aanwezige leden (quorum); De notulen worden in de eerstvolgende vergadering van de
raad, als eerste punt op de agenda, ter goedkeuring voorgelegd. In het kader van het administratief toezicht moet een
afschrift van de notulen gelijktijdig toegezonden worden aan de
provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Aangezien de notulen moeten worden verstuurd binnen een termijn van twintig
dagen, die ingaat de dag na de vergadering, kan hiermee niet gewacht worden
tot de notulen op de volgende vergadering zijn goedgekeurd. Dit afschrift van de ontwerpnotulen moet ondertekend zijn door de
voorzitter en de secretaris die door hun handtekening bevestigen dat Dit betekent dat de voorzitter en de secretaris zowel het afschrift van
de ontwerpnotulen als de begeleidende brief moeten ondertekenen. In het licht van die inzendingplicht is een goede en
leesbare notulering, waarbij bijzondere aandacht gaat naar een deugdelijke
motivering, belangrijk [zie omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.4]. In de omzendbrieven BA-2005-01 en 02 wordt
duidelijk gesteld dat met het oog op de uitoefening van het algemeen
administratief toezicht een afschrift van de notulen van de vergadering van
de raad en van het centraal bestuur binnen de twintig dagen na de
vergadering, aan de provinciegouverneur, het gemeentebestuur en het erkend
representatief orgaan per post moet worden gestuurd (omzendbrief onder
I, 1.1.). [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Het is niet de gemeenteraad die kennis neemt van de notulen, maar het college van
burgemeester en schepenen dat in het kader van het administratief toezicht
kennis neemt van de notulen en beslist over een eventueel optreden (artikel
58) [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. Het bewaren van het archief roept vraagtekens op. Hoe
lang moet het archief, dat onder andere bestaat uit de notulen van de
vergaderingen, de akten en stukken die moeten bijgehouden en neergelegd
worden, alsook de inventarislijsten van de roerende en onroerende
kerkgoederen, bewaard worden [zie Decreet,
art. 35]? De algemeen wettelijke
bewaringstermijn is 30 jaar. Met kerkarchieven bedoelt men in
feite drie archiefbestanden die men in een doorsnee parochie kan aantreffen:
het historische archief van vóór 1801, het historisch archief vanaf 1801, en
het parochiale en pastoraal archief. De archiefstukken van de
parochiekerken die dateren van voor 1801 werden bij de annexatie van ons land
door Frankrijk op 1 oktober 1795, samen met alle andere kerkgoederen, staatsbezit.
Dit had tot gevolg dat die archieven samen met andere kerkelijke goederen
werden verspreid of verkocht, ofwel bewaard werden in het gemeentearchief of
het rijksarchief, ofwel verborgen werden om te ontsnappen aan de in
beslagname en naderhand (na 1801) terug bij het archief van de kerkfabriek
werden gevoegd. In het keizerlijk decreet van
Napoleon van 30 december 1809 werd de hele organisatorische uitbouw van de
kerkfabrieken geregeld, inclusief het archief van de kerkfabriek. Dit decreet
is thans vervangen door het decreet van 7 mei 2004. In dit nieuwe decreet is
de secretaris van de kerkraad eveneens belast met het bewaren van het archief
[zie Decreet, art. 13]. De archiefstukken sinds 1801 die
betrekking hebben op het parochiale leven en op de pastorale activiteiten van
de pastoor en zijn medewerkers vallen buiten de bepalingen van de wetgeving
op de kerkfabrieken. Zolang de Vlaamse regering geen
nieuwe archiefwetgeving of nieuw archiefbeheer heeft uitgebouwd, blijft de
bestaande toestand van kracht, met name de archiefwet van 1955 en de
richtlijnen en aanbevelingen van het Algemeen Rijksarchief van 1997. De boekhoudkundige stukken moeten 10 jaar bewaard worden,
te rekenen vanaf de 1ste januari van het jaar dat volgt op het
laatste stuk [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
54]. |
Art. 14. (de taken van de penningmeester)
De penningmeester heeft in het bijzonder de volgende taken :
1° het innen van de gelden die toekomen aan de kerkfabriek en het betalen van
de uitgaven;
2° het bijhouden van de boekhouding;
3° het opmaken van een ontwerp van meerjarenplan;
4° het opmaken van een ontwerp van het jaarlijkse budget;
5° het opmaken van de jaarrekening en de eindrekening.
Het luik van het decreet dat het financiële beheer
regelt, is inwerking getreden op 01 januari 2007. De nieuwe
beleidsinstrumenten (meerjarenplan, budget) zijn nu effectief. Voordien werd
gewerkt met een begroting op basis van de oude boekhoudkundige voorschriften. De taken van de penningmeester concentreren zich rond het
financieel beheer van de kerkraad. Deze taken zijn in hoofdzaak bepaald, maar
de individuele werkzaamheden zijn niet-limitatief opgesomd [zie echter AR-Bh tot 05.09.2008, art. 46 t.e.m. 50]. De penningmeester is te gelijker tijd kassier,
boekhouder en accountant van de kerkraad. Hij int de gelden
die verschuldigd zijn aan de kerkraad en hij betaalt de uitgaven. Elke
uitgave moet verantwoord worden. Dit veronderstelt altijd een geschreven
stuk. Dit kan zijn: een ontvangen factuur, een betalingsopdracht, een
kasticket waaruit het te vereffenen bedrag blijkt. Zelfs bij kleine uitgaven
die door een lid van de kerkraad of een aangestelde door de kerkraad wordt
voorgeschoten kan meestal bij de verkoper een factuur bekomen worden. Indien
niet, dan moet op het kasticket duidelijk vermeld worden waarvoor de uitgave
dient en waarom hij ten laste valt van de kerkraad. Het is misschien gewenst
een basisdocument te maken waarop het kasticket kan gekleefd worden en waarop
de redenen van de uitgave duidelijk wordt gemaakt [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 30, 1ste lid: Elke boeking gebeurt aan de
hand van een gedateerd bewijsstuk, waarnaar ze moet verwijzen, en vermeldt in
voorkomend geval het inventarisnummer zoals vermeld in de inventaris van de
vorderingen en verplichtingen (ibidem, art.
33)]. Naast deze kassierfunctie is de
penningmeester echter ook nog boekhouder en accountant. Het Decreet voorziet
in een boekhoudkundig systeem dat moet gerespecteerd worden. Het systeem gaat
terug naar de indeling die in andere overheidssystemen gebruikelijk is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 31: De
minister bepaalt de minimumindeling van het algemene rekeningstelsel van het
bestuur van de eredienst. De ultieme verwijzing is de Gemeentewet, art. 239: [De Koning
bepaalt de begrotingsvoorschriften, de financiële en de boekhoudkundige
voorschriften van de gemeenten, evenals deze betreffende de nadere regels
voor de uitoefening van de taken van hun rekenplichtigen (W. 27.05.1989 - art. 4 - B.S. 30.05.1989)]. De penningmeester treedt als accountant op bij het
opstellen van het meerjarenplan, het ontwerpen van het jaarlijks budget en
bij het opstellen van de jaarrekening. Bij uittreding of vervanging stelt de
ontslagnemende of –krijgende penningmeester de eindrekening op. De
eindrekening is feitelijk een jaarrekening die opgesteld wordt op een ander
tijdstip dan het einde van het jaar [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, Hfdst. II, art. 6 – 27]. De akten die worden neergelegd, worden ondertekend door
de voorzitter en de secretaris [zie Decreet, art. 15, 3de
lid].
Een penningmeester moet bij overlijden of bij plotse
onmogelijkheid om de functie van penningmeester nog uit te oefenen, vervangen
worden. Dit is ook het geval wanneer hij tijdelijk (min of meer langdurig)
belet is [zie Decreet, art.15, 4de
lid]. Gelet op het
principe dat de kerkraad volheid van bevoegdheid heeft kan de kerkraad een
waarnemend penningmeester aanduiden uit de twee overige leden van de
kerkraad, die geen bijzonder mandaat hebben [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Aangezien de functie van
penningmeester voorbehouden is aan verkozen leden [zie Decreet, art. 12, 1ste lid] komt de door het erkend
representatief orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie of zijn
vervanger niet in aanmerking. De aandacht wordt gevestigd op art. 12, 2de
lid van het Decreet waarin de cumul van de functies van voorzitter,
secretaris en penningmeester verboden wordt. De aangestelde verantwoordelijke
van de parochie of zijn vervanger stemt samen met de voorzitter, de
secretaris en de overige verkozen leden mee om de penningmeester ad interim
aan te stellen. Een uittredende penningmeester voert de
boekingen (ontvangsten en uitgaven) uit tot aan de installatie van de nieuwe
penningmeester die vanaf dat ogenblik de boekingen zal verrichten. Daarnaast,
en in uitvoering van artikel 11 van de wet van 4 maart 1870, maakt de
uittredende penningmeester een eindrekening. Door het aanvaarden van de
eindrekening van de uittredende penningmeester eindigt zijn
verantwoordelijkheid [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Een penningmeester moet sinds de
inwerkingstelling van het decreet geen borg meer stellen. Krachtens artikel
10 van de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten waren de
penningmeesters van de erkende besturen van de eredienst verplicht een borg
te stellen bij de Deposito- en Consignatiekas als waarborg van hun beheer.
Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en de werking
van de erkende erediensten heft de wet van 4 maart 1870 op (artikel 275 van
dat decreet) en legt geen borgstelling meer op. Concreet betekent dit, dat
vanaf 01 januari 2007, bij de inwerkingtreding van het nieuwe financiële
beheer, geen borgstelling meer kan worden geëist van de penningmeesters die
voor de eerste maal in functie treden. Dat betekent echter ook dat de
penningmeesters die al in functie waren voor 01 januari 2007 en in functie
bleven na die datum, recht hebben op de teruggave van de gestorte borgtocht. Artikel 55 van het decreet van 07 mei 2004 bepaalt dat de
eerste kwijting na de inwerkingtreding van het decreet geldt als kwijting
voor de voorgaande jaren. [zie Omzendbrief BB
2007/04 dd 08.06.2007]. De penningmeester is
verantwoordelijk voor zijn beheer maar kan slechts handelen binnen de grenzen
die hem door de kerkraad zijn opgelegd. Daarenboven moet hij rekenschap
geven, dit wil zeggen hij moet aantonen dat de administratieve bescheiden, de
akten en de gevoerde boekhouding naar behoren werden opgesteld, bewaard en
bijgehouden. De normen en de regelen waaraan
de penningmeester moet voldoen, worden hierna opgesomd in verwijzing naar het
Besluit van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de
boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale
besturen van de erkende erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september
2008). 45. De financiële
rekeningen worden, na de beslissing van het bestuursorgaan, op naam van het
bestuur van de eredienst door de penningmeester geopend en administratief
beheerd. 46. Met uitzondering van de uitgaven met
collectieve machtiging, betaalt de penningmeester de uitgaven van het bestuur
van de eredienst binnen de perken van de door het bestuursorgaan vastgestelde
kredieten, conform de bepalingen van artikel 2 en 3, en na goedkeuring van de
te betalen bedragen door de voorzitter en de secretaris. De uitgaven met
collectieve machtiging, vermeld in het
eerste lid, zijn opeisbare schulden ten voordele van de personen, bepaald
door de minister, en in de gevallen en onder de voorwaarden, bepaald door de
minister, die in mindering worden gebracht op de rekeningen van het bestuur
van de eredienst zonder tussenkomst van de penningmeester. In die gevallen
gelden de budgetbeperkingen niet. Telkens als de
penningmeester oordeelt dat de kredieten van het budget onvoldoende zullen zijn
om de geplande uitgaven te betalen, stelt hij het bestuursorgaan hiervan op
de hoogte en maakt hij een ontwerp van budgetwijziging of interne
kredietaanpassing op, naargelang van het geval. 47. De
penningmeester maakt op het einde van elk financieel boekjaar een door hem
ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de cijfers van de
boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen en de
kassen van het bestuur van de eredienst. 48. De
penningmeester is verantwoordelijk voor de aan hem toevertrouwde akten,
boeken en andere stukken. Hij stelt het
bestuursorgaan onmiddellijk in kennis van diefstal of verlies van een of
meerdere van die stukken. 49. Enkel
beleggingsvormen in euro met volledige kapitaalsgarantie bij erkende instellingen
zijn toegestaan. Hiermee worden gelijkgesteld de beleggingsvormen in euro die
door de minister als voldoende veilig zijn erkend. Onder erkende instellingen
worden die instellingen verstaan die erkend zijn in overeenstemming met de
wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de
kredietinstellingen. De penningmeester
kan beschikbare kasvoorraad beleggen, op voorwaarde dat de werking van het
bestuur van de eredienst hierdoor niet in het gedrang komt. Die beleggingen
moeten niet in het budget worden opgenomen. Met behoud van de
toepassing van artikel 2, derde lid, kunnen alle beleggingen op een termijn
van langer dan één jaar en de beleggingen op een kortere termijn die door het
bestuursorgaan gemotiveerd als een investeringsbelegging worden aangewezen,
enkel worden uitgevoerd door de penningmeester na beslissing van het
bestuursorgaan en nadat de nodige kredieten in het meerjarenplan en het
budget zijn ingeschreven. 50. De
penningmeester kan slechts toelagen verdisconteren, een thesaurievoorschot
aanvaarden of een vast termijnkrediet op ten hoogste één jaar aangaan nadat
het bestuursorgaan hiertoe een beslissing heeft genomen en als er onvoldoende
beschikbare kasvoorraad is. Die beslissing hoeft geen aanleiding te geven tot
een budgetwijziging. Voor de terugbetaling ervan moeten wel de nodige
kredieten worden gebudgetteerd en op dat ogenblik wordt ook de ontvangst
opgenomen in het budget. Het bestuursorgaan
kan de penningmeester machtiging verlenen om tot een welbepaald bedrag
kaskredieten en renteloze thesaurievoorschotten op te nemen. In afwijking van
het eerste lid kan de penningmeester in dat geval binnen de grenzen van dat
bedrag en als er onvoldoende beschikbare kasvoorraad is, kaskredieten en
renteloze thesaurievoorschotten opnemen zonder aanvullende beslissing van het
bestuursorgaan. Voor
thesaurievoorschotten en kaskredieten mogen de investeringsgoederen niet
worden bezwaard [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 46 t.e.m. 50]. |
Art. 15. (de vertegenwoordiging van de kerkraad)
De kerkraad wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van de kerkraad
in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
De voorzitter en de secretaris, die samen optreden, zijn belast met de
uitvoering van de besluiten van de kerkraad.
De bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van de kerkfabriek worden ondertekend
door de voorzitter en meeondertekend door de secretaris.
Onverminderd artikel 12, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is,
vervangen door het oudste lid in leeftijd van de kerkraad en wordt de
secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van de
kerkraad.
De
kerkraad is het orgaan van de kerkfabriek. De voorzitter en de secretaris
kunnen gelijk
gesteld
worden aan de bestuurders of de afgevaardigde beheerders van een
vennootschap. Zij treden gezamenlijk op bij het uitvoeren en de opvolging van
de besluiten van de kerkraad. Bij elke handeling, gerechtelijk of
buitengerechtelijk, vertegenwoordigen zij de kerkraad. De voorzitter en de
secretaris ondertekenen de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van
de kerkfabriek. Zij kunnen hun (dagelijkse)
bevoegdheden noch geheel, noch gedeeltelijk, noch permanent, noch tijdelijk
overdragen aan een ander lid van de kerkraad [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Indien de voorzitter en / of de secretaris belet zijn, dan worden ze
vervangen respectievelijk door het oudste lid en het jongste lid van de
kerkraad. Daarbij moet enerzijds de cumulregel zoals voorzien in art. 12, 2de
lid van het Decreet gerespecteerd worden en anderzijds de quorumregel zoals
voorzien in art. 19 van het Decreet in acht genomen worden. Leden van de kerkraad die ook andere mandaten of functies
uitoefenen (gemeenteraadslid, voorzitter van het OCMW-bestuur, burgemeester,
lid van het Centraal Kerkbestuur), alsook leden die een persoonlijk,
familiaal of professioneel belang hebben, rechtstreeks of onrechtstreeks, al
of niet strijdig met de belangen van de kerkraad, moeten de vergadering
verlaten bij de behandeling van deze agendapunten of zich onthouden op te
treden. Een niet-limitatieve opsomming: §
het deelnemen aan besprekingen of stemmingen met een
rechtstreeks of onrechtstreeks (via bloed- of aanverwantschap) en persoonlijk
belang; §
het als advocaat of notaris tegen bezoldiging optreden
voor of tegen het bestuur van de eredienst. Kosteloos optreden kan wel; §
het rechtstreeks
of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten zoals een pachtovereenkomst of
een overheidsopdracht. Zo kan een lid niet zelf of via een tussenpersoon
goederen verkopen aan of kopen van het bestuur van de eredienst. Deze verbodsbepalingen zijn geïnspireerd op bepalingen in
andere organieke regelgevingen voor lokale besturen. Voor het definiëren van
het rechtstreekse en persoonlijk belang kan bijgevolg verwezen worden naar de
geldende rechtsleer en rechtspraak. Hieruit volgt dat een aantal voorwaarden
gelijktijdig vervuld moeten zijn: §
het voor- of nadeel moet materieel en in geld
waardeerbaar zijn, hetzij een verregaand moreel belang betreffen; §
er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beslissing
en het voor- of nadeel; §
het belang moet actueel zijn; §
het belang moet individueel zijn. [zie Decreet, art. 20; Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera B, punt 1.3] |
Art. 16. (de onverenigbaarheden)
De volgende personen kunnen geen deel uitmaken van de kerkraad:
1° bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten. Voor de
toepassing van deze bepaling wordt de wettelijke samenwoning met
aanverwantschap gelijkgesteld;
2° degenen die personeelslid zijn van de kerkfabriek.
In
het decreet worden zowel onverenigbaarheden als verbodsbepalingen opgesomd.
Onverenigbaarheden onderscheiden zich van verbodsbepalingen op het vlak van
het lidmaatschap van de kerkraad. Onverenigbaarheid is een wettelijk
beletsel om lid te zijn van een kerkraad ondanks het voldoen aan de verkiesbaarheidvoorwaarden. Het betreft in het bijzonder de
redenen die verbonden zijn aan familiale (bloed- of aanverwantschap tot in de
2de graad in rechte lijn of echtgenoten(s) van de leden van de
kerkraad) of bedrijfseconomische beperkingen (niet werken in bezoldigd
dienstverband van de kerkraad). Aangezien er veel nieuwe
gezinsvormen bestaan, heeft de Decreetmaker de modaliteiten zoals ze werden
opgelegd aan de regelmatig gevormde gezinnen, ook uitgebreid naar de leden
van onregelmatig gevormde gezinnen die wettelijk samenwonen. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera 1, ptn. 1.3 en 1.4] |
Art. 17. (de frequentie van de vergaderingen)
De kerkraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid
behoren, het vereisen en ten minste eenmaal per kwartaal.
De raad vergadert zo dikwijls als nodig en ten minste
eenmaal per kwartaal. Hij wordt vooraf door de voorzitter bijeengeroepen. De
bijeenroeping vermeldt de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda. De raad
kan dus niet bij algemene regel bepalen wanneer wordt vergaderd. [zie Omzendbrief BA2005/01 dd
25.02.2005, littera 1, pt. 1.2]. |
Art. 18. (de agenda en de wijze van samenroepen van de
vergadering)
De kerkraad wordt bijeengeroepen door de voorzitter met vermelding van plaats,
dag, tijdstip en agenda.
De voorzitter roept de kerkraad op per brief of per elektronische drager ten
minste acht kalenderdagen voor de dag van de vergadering.
Elk lid kan punten aan de agenda toevoegen tot ten minste twee kalenderdagen
voor de dag van de vergadering.
De voorzitter moet bij het bepalen van het tijdstip in
redelijkheid oordelen en rekening houden met de beschikbaarheid van de leden. De oproeping kan per brief of per elektronische drager.
Ze moet ten minste acht kalenderdagen voor de dag van de vergadering worden
verstuurd. In die termijn zijn de dag van de oproeping en de dag van de
vergadering niet inbegrepen. Er zijn geen afwijkingen mogelijk. Hoewel de voorzitter de agenda vaststelt, kan elk lid,
dus ook het lid van rechtswege, punten aan de agenda toevoegen tot uiterlijk
twee kalenderdagen vóór de vergadering. De raad mag tijdens zijn vergadering
alleen de punten behandelen die op de agenda voorkomen. De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar. Dat
belet echter niet dat voor bepaalde agendapunten een deskundige erbij kan
worden geroepen. Die deskundige mag echter niet aanwezig zijn bij de
beraadslaging en de stemming. De raad kan slechts geldig beraadslagen als de
meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig
is. Zittinghebbende leden zijn leden die het
mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen of aangesteld lid,
hetzij als lid van rechtswege. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van
stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Het is
niet het aantal aanwezige leden dat bepalend is voor de berekening van de
vereiste meerderheid, maar het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Er wordt
geen rekening gehouden met onthoudingen en ongeldige stemmen. [zie Omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera 1, pt 1.2]. |
Art. 19. (het quorum en de tweede vergadering)
De kerkraad kan niet geldig beraadslagen als de meerderheid van de zittinghebbende leden niet aanwezig is.
De raad kan echter, als hij een eerste maal bijeengeroepen is zonder dat het
vereiste aantal leden is opgekomen, na een tweede oproeping, ongeacht het
aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en beslissen over de
onderwerpen die voor de tweede maal op de agenda voorkomen.
De raad kan slechts geldig beraadslagen als de meerderheid
van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden zijn leden die het mandaat van lid
van de raad bezitten, hetzij als verkozen of aangesteld lid, hetzij als lid
van rechtswege. De meerderheid wordt dan gevormd door het aantal leden te
delen door 2 en er 1 eenheid bij te tellen. In principe zijn er 5 verkozen
(aangestelde) leden en 1 representatief vertegenwoordiger, hetzij (5 + 1) / 2
= 3 + 1 = 4. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera 1, pt 1.2]. Bij de behandeling van bepaalde agendapunten kan een
deskundige erbij geroepen worden. Die deskundige mag echter niet aanwezig
zijn bij de beraadslaging en de stemming [Omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.3]. De kerkraad kan tijdens de 2de vergadering
slechts de agendapunten behandelen die zowel
in de 1ste als in de 2de oproerpingsbrief werden vermeld. Indien er
in de 2de oproepingsbrief agendapunten zouden voorkomen die niet
in de 1ste oproepingsbrief werden vermeld, dan moet voor deze
punten gehandeld worden volgens en met het quorum zoals bepaald in de 1ste
lid van het artikel ad hoc. |
Art. 20. (de verbodsbepalingen bij persoonlijk belang)
Het is elk lid van de kerkraad verboden:
1° deel te nemen aan de bespreking van en de stemming over aangelegenheden
waarin hij een rechtstreeks belang heeft en waarbij hij persoonlijk of als
vertegenwoordiger is betrokken of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en
met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Dit verbod
strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot de tweede graad als het
gaat om de voordracht van kandidaten en om de individuele rechtspositie van
personeelsleden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de wettelijke
samenwoning met aanverwantschap gelijkgesteld;
2° als advocaat of notaris tegen betaling te werken voor de kerkfabriek;
3° als advocaat of notaris te werken in geschillen ten behoeve van de
tegenpartij van de kerkfabriek;
4° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan een overeenkomst, opdracht
voor aanneming van werken, leveringen of diensten, verkoop of aankoop voor de
kerkfabriek. Dit verbod is tevens van toepassing op de handelsvennootschappen
waarin het lid van de kerkraad vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber
is.
In het decreet worden zowel
onverenigbaarheden als verbodsbepalingen opgesomd. Onverenigbaarheden
onderscheiden zich van verbodsbepalingen op het vlak van het lidmaatschap van
de kerkraad. Onverenigbaarheid is een
wettelijk beletsel om lid te zijn van een kerkraad ondanks het voldoen aan de
verkiesbaarheidvoorwaarden. Een niet-limitatieve opsomming van verbodsbepalingen: §
het deelnemen aan besprekingen of stemmingen met een
rechtstreeks of onrechtstreeks (via bloed- of aanverwantschap) en persoonlijk
belang; §
het als advocaat of notaris tegen bezoldiging optreden
voor of tegen het bestuur van de eredienst. Kosteloos optreden kan wel; §
het rechtstreeks
of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten zoals een pachtovereenkomst of
een overheidsopdracht. Zo kan een lid niet zelf of via een tussenpersoon
goederen verkopen aan of kopen van het bestuur van de eredienst. Deze verbodsbepalingen zijn geïnspireerd op bepalingen in
andere organieke regelgevingen voor lokale besturen. Voor het definiëren van
het rechtstreekse en persoonlijk belang kan bijgevolg verwezen worden naar de
geldende rechtsleer en rechtspraak. Hieruit volgt dat een aantal voorwaarden
gelijktijdig vervuld moeten zijn: §
het voor- of nadeel moet materieel en in geld
waardeerbaar zijn, hetzij een verregaand moreel belang betreffen; §
er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beslissing
en het voor- of nadeel; §
het belang moet actueel zijn; §
het belang moet individueel zijn. [zie Decreet, art. 20; Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.3] |
Art. 21. (de niet-openbaarheid van de vergadering)
De vergaderingen van de kerkraad zijn niet openbaar.
De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar. Dat
belet echter niet dat voor bepaalde agendapunten een deskundige erbij kan
worden geroepen. Die deskundige mag echter niet aanwezig zijn bij de
beraadslaging en de stemming [Omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.3]. Alleen aangestelde of verkozen leden
kunnen deelnemen aan de beraadslaging en de stemming van de kerkraad. Een
burgemeester kan slechts deelnemen als volwaardig lid (cf. verkiesbaarheidvoorwaarden en onverenigbaarheden), als
hij/zij als dusdanig aangesteld/verkozen is in de kerkraad, anders niet. Het
is immers de uitdrukkelijke wil van de decreetgever geweest om de relatie met
de burgerlijke overheid te regelen via het overleg tussen een afvaardiging
van het centraal kerkbestuur, of van de kerkraad indien er geen centraal
kerkbestuur werd opgericht, en een afvaardiging van de gemeenteoverheid
(artikel 33). De keuze van de burgemeester om als lid van de kerkraad te
zetelen, brengt met zich mee dat hij zich zal moeten beraden over zijn
eventuele deelname aan de afvaardiging van de gemeenteoverheid [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. |
Art. 22. (de besluitvorming bij volstrekte
meerderheid)
De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking
van stemmen is het voorstel verworpen.
De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van
stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Het is
niet het aantal aanwezige leden dat bepalend is voor de berekening van de
vereiste meerderheid, maar het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Er wordt
geen rekening gehouden met onthoudingen en ongeldige stemmen. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. [Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera B, punt 1.3]. De volstrekte meerderheid wordt dan berekend op het
aantal geldig uitgebrachte stemmen van de leden die aanwezig waren, zonder
echter nog rekening te moeten houden met het oorspronkelijk
aanwezigheidsquorum als bepaald in art. 19 van het Decreet. |
Art. 23. (de notulen van de vergadering)
De door de secretaris of degene die hem vervangt, opgestelde notulen van de
vergaderingen vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken
onderwerpen, alsook het gevolg dat eraan gegeven werd.
De notulen worden, na goedkeuring door de kerkraad, ondertekend door de
voorzitter en de secretaris en worden door de secretaris gebundeld en bewaard.
De secretaris, of zijn vervanger bij belet [zie Decreet, art. 15, 4de lid] stelt de notulen op en bewaart ze. De notulen moeten
chronologisch gebundeld worden, dit wil zeggen op permanente wijze in een
boek of schrift bevestigd worden. Op het huidig ogenblik en rekening houdende
met computertoestanden en printerafdrukken, wordt het origineel van de
notulen na ondertekening door de voorzitter en secretaris (infra) het best in
een boek of schrift ingekleefd, opdat de notulen
niet zonder beschadiging uit het notulenboek zou kunnen verwijderd worden. De notulen vermelden in chronologische volgorde alle
besproken onderwerpen en het gevolg dat eraan gegeven wordt. Zij bevatten een
weergave van de genomen beslissingen en van de motieven die eraan ten
grondslag liggen. Ook de punten waarover geen besluit is genomen, worden
vermeld. Belangrijke overwegingen en nuttige opmerkingen worden eveneens
opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de notulen een
uitgebreid verslag zijn waarin alle interpellaties worden genoteerd. Wel moet
uit de notulen blijken dat aan een aantal vormvereisten, die bepalend zijn
voor de geldigheid van de vergadering of van de genomen besluiten, is
voldaan. Het betreft: - de namen van de aanwezige leden (quorum); De notulen worden in de eerstvolgende vergadering van de
raad, als eerste punt op de agenda, ter goedkeuring voorgelegd. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera B, punt 1.4]. Een afschrift van de ontwerpnotulen moeten binnen de twintig dagen na de
vergadering worden gestuurd aan de toezichthoudende overheid. Dit betekent dat de voorzitter en de secretaris zowel het afschrift van
de ontwerpnotulen als de begeleidende brief moeten ondertekenen. De bewaring van de notulen en het bijhouden van het archief zijn aan
regels onderworpen. Het zou te ver leiden om deze in extenso te behandelen. Zie
ook art. 13. |
Art. 24. (de taken van de kerkraad)
De kerkraad regelt alles wat de kerkfabriek aanbelangt, met uitzondering van de
aangelegenheden die toegewezen zijn aan de voorzitter, aan de voorzitter en de
secretaris van de kerkraad, die samen optreden, aan de secretaris, aan de penningmeester
of aan het centraal kerkbestuur.
De
kerkraad heeft volheid van bevoegdheid. Ze doet alles wat in het belang van
de kerkfabriek moet gedaan worden, of nagelaten worden, met uitzondering van
specifieke taken die voorbehouden zijn aan bepaalde functies of andere raden. Hier volgt een
niet-limitatieve opsomming van specifieke en niet-specifieke taken. De kerkraad waakt over de
onverenigbaarheden [zie Decreet, art. 9] en de verbodsbepalingen [zie Decreet, art. 16] bij de verkiezing van nieuwe leden en behandelt de
bezwaren bij het verkiezen van leden [zie
Decreet, art. 7, 2de en 3de lid]. De kerkraad kiest ook zijn
functionarissen: de voorzitter, de secretaris en de penningmeester [zie Decreet, art. 9, 2de en 3de lid
] of vervangt ze [zie Decreet, art. 8]. Indien agendapunten behandeld
worden waarbij één van de leden andere (tegenstrijdige) belangen zou hebben [zie Decreet, art. 20], dan waakt de kerkraad over de integriteit van de
besluitvorming. De kerkraad aanvaardt de schenkingen definitief, of de
legaten [zie Decreet, art. 37]. De kerkraad kiest de wijze
waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten worden
gegund en stelt de voorwaarden vast. De kerkraad stelt de procedure in en
gunt de opdracht [zie Decreet, art. 39]. Ten slotte kent de kerkraad erefuncties of eremandaten
toe [zie Decreet, art. 11]. Wat de voorzitter alleen doet
is, is niet altijd uitdrukkelijk gespecificeerd. Zo roept de voorzitter de
vergaderingen van de kerkraad samen en stelt hij de agenda op[zie Decreet, art. 18]. De voorzitter waakt over de wettelijkheid van de
beslissingen van de kerkraad. Hij bepaalt het aanwezigheidsquorum [zie Decreet, art. 19]. De voorzitter bepaalt het aantal van de geldig
uitgebrachte stemmen om de volstrekte meerderheid bij de besluitvorming te
bereiken [zie Decreet, art. 21]. Hij zorgt ervoor dat bij
aanwezigheid van deskundigen, deze niet meestemmen bij de definitieve
besluitvorming [zie Decreet, art. 20]. De taken van de secretaris [zie Decreet, ar. 13 en art. 23] en de opdrachten van de
penningmeester[zie Decreet, art. 14; maar ook
art. 36: de
penningmeester aanvaardt voorlopig de schenkingen], zijn echter (meestal) wel
uitdrukkelijk vermeld. In sommige omstandigheden treden
de voorzitter en de secretaris samen op. Zij handelen in college of delen
verantwoordelijkheid. Zij vertegenwoordigen de kerkraad in gerechtelijke en
buitengerechtelijke handelingen [zie Decreet,
art. 15 en 64]; zij ondertekenen de notulen en andere
stukken [zie Decreet, art. 23, 2de
lid]; zij treden op bij spoedeisende maatregelen
in verband met uitvoering van opdrachten [zie
Decreet, art. 39, 4de lid]; zij kunnen afwijken van de offerteprijs tot 10 % [zie Decreet, art. 40]. Met betrekking tot de beslissingen van de
kerkraad zijn het de voorzitter en de secretaris die hieromtrent de
briefwisseling voeren. Soms is het niet altijd klaarblijkelijk
wie optreedt of kan optreden. De kerkraad kan beslissen een klacht in te
dienen in het kader van een bezwaarprocedure, maar indien het bezwaar kan beschouwd
worden als een handeling tot bewaring van een recht, dan treden de voorzitter
en de secretaris gezamenlijk kunnen op [zie
Decreet, art. 64]. Aangezien er voor het indienen van
bezwaren tegen derden vooralsnog geen beroepsmogelijkheid bestaat en enkel
een procedure bij de Raad van State mogelijk is tegen een stedenbouwkundige
vergunning, zullen de voorzitter en de secretaris de kerkraad machtiging
moeten vragen, willen zij als eiser optreden. De voorzitter en de secretaris
kunnen immers enkel na machtiging van de kerkraad als eiser optreden in een
rechtsgeding. Er is hiervoor geen machtiging van de hogere overheid meer
vereist. [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Het Centraal Kerkbestuur ten
slotte speelt een belangrijke rol als coördinator tussen de kerkraden en de
religieuze of burgerlijke overheden [zie
Decreet, art. 32, 1° - 4°].
Of helpt de kerkraden [Decreet, art. 32, 6°]. Daarenboven springt ze in bij
niet uitgevoerde accountantshandelingen door een kerkraad: opstellen van
budget, budgetwijzigingen en het meerjarenplan
[zie Decreet, art. 32, 7°]. |
Afdeling 3. - Centraal kerkbestuur
Art. 25. (de oprichting van een centraal kerkbestuur)
In de gemeenten waar vier of meer parochies van de rooms-katholieke eredienst
erkend zijn, waarvan de hoofdkerk gelegen is op het grondgebied van de
gemeente, moet een centraal kerkbestuur worden opgericht. Het centraal
kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
Het centraal kerkbestuur bepaalt zijn zetel.
In de gemeenten met meer dan acht kerkfabrieken kan de Vlaamse Regering, op
voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de
oprichting van twee of meer centrale kerkbesturen.
Het decreet voorziet per groep van minimum 4 erkende
entiteiten (parochies) die gelegen zijn binnen eenzelfde gemeente een
overkoepelend orgaan: het centraal kerkbestuur. Dit koepelorgaan is een
openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, dat coördinerend optreedt en
de relaties onderhoudt tussen de kerkraden en de religieuze en burgerlijke
overheden. Daarenboven ondersteunt het CKB de kerkraden en helpt ze met
technisch en administratief advies. Indien een kerkraad van de koepel
bepaalde accountantshandelingen [zie Decreet,
art.14, 3de t.e.m. 5de lid ] niet stelt, dan treedt het CKB in haar plaats op [zie Decreet, art. 32 en Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A. 1ste Alinea]. De oprichting van een centraal kerkbestuur vanaf 4 of
meer parochies is een wettelijke verplichting. Er is geen vrije keuze. De
oprichting van meerdere centrale kerkbesturen in gemeenten waar 9 of meer
parochies gelegen zijn, is echter aan een erkenning door de Vlaamse Regering
onderworpen. Opnieuw moet een minimum aantal
parochies bereikt worden, namelijk meer dan 8, dit wil zeggen vanaf minimaal
9 parochies binnen eenzelfde gemeente kunnen bijkomende centrale kerkbesturen
opgericht worden. Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
Dit houdt in dat het CKB een eigen zetel heeft waar ze juridisch kan worden
aangesproken. Het CKB heeft leden die afgevaardigden worden genoemd, namelijk
verkozen leden en aangestelde leden. De verkozen leden zijn tevens lid van een kerkraad,
aangezien ze verkozen worden door de vergadering van alle verkozen
(aangestelde) leden van de kerkraden [zie
Decreet, art. 27, 1ste lid; Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005].
Dit is een conditio sine qua non. De aangestelde leden, namelijk de
vertegenwoordiger van de Bisschop en de aangestelde expert zijn in principe
geen lid van een kerkraad [zie Decreet, art.
26]. |
Art. 26. (de leden van het centraal kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur bestaat uit de volgende personen :
1° een vertegenwoordiger aangesteld door het erkend representatief orgaan;
2° drie afgevaardigden van de kerkraden van de kerkfabrieken voor de groep tot
vijf kerkfabrieken;
a) één extra afgevaardigde van de kerkraden van de kerkfabrieken voor een groep
van zes tot tien kerkfabrieken;
b) één extra afgevaardigde van de kerkraden van de kerkfabrieken voor een groep
van elf tot vijftien kerkfabrieken;
c) en zo verder per groep van vijf kerkfabrieken;
3° een expert.
In het centraal kerkbestuur zetelen volgende personen: de
vertegenwoordiger van de bisschop; drie afgevaardigden van de kerkraden voor
de groep tot vijf kerkfabrieken en één extra afgevaardigde per groep van vijf
kerkfabrieken; één expert. Na elke gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraden [zie Decreet, art. 6 en art. 27] vindt een dergelijke verkiezing plaats. Een mandaat in
het centraal kerkbestuur duurt bijgevolg drie jaar. De leden van rechtswege
(de vertegenwoordigers van de bisschop) nemen niet deel aan deze
verkiezingen. Vervolgens stellen de vertegenwoordiger van de bisschop
en de verkozen afgevaardigden van de raden, de expert aan. Die
vertegenwoordiger en afgevaardigden bepalen in welk domein de expertise
gezocht moet worden (technisch, financieel, juridisch, enzovoort) [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera B, pt. 2] . Het aantal verkozen leden die een centraal kerkbestuur
kan omvatten, is afhankelijk van het aantal parochies die een CKB
vertegenwoordigt. Er is een minimum aantal verkozen
leden decretaal vastgelegd, namelijk 3 leden van 5 tot 9 parochies. Het
aantal extra verkozen leden kan variëren en wordt per volledige groep van 5
bijkomende parochies vastgesteld. Een berekeningsvoorbeeld: het CKB
vertegenwoordigt 23 parochies binnen de gemeente. Per bijkomende groep van 5
parochies is een lid verkiesbaar, hetzij (23 - 5) / 5 = 18 / 5 = 3 extra
leden. Het aantal te verkiezen leden is 3 + 3 = 6 leden [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 22/06/2006]. In de regel oefenen de leden van (de
lokale raden en) de centrale besturen hun taak onbezoldigd uit. De
aangestelde expert is lid van het centraal kerkbestuur. Het behoort tot de
autonomie van het centraal bestuur om uit te maken of de aangeduide expert
moet worden vergoed voor zijn/haar geleverde prestaties, weliswaar in overleg
met de betrokken gemeente. De expert kan niet worden beschouwd als
opdrachthouder in het kader van de wetgeving op de overheidsopdrachten, zodat
hij/zij geen facturen kan voorleggen voor geleverde prestaties. De
problematiek van het handelsregister is hier dan ook niet aan de orde [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Geen expert of
meerdere experten aanstellen is in strijd met de bepalingen van het decreet.
De samenstelling van het centraal bestuur is decretaal bepaald, zodat hier
niet kan worden afgeweken. Het ontbreken van een expert heeft tot gevolg dat
de raad van het centraal bestuur niet geldig is samengesteld, met mogelijks
gevolgen voor de geldigheid van vergadering, beraadslagingen en beslissingen [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Een verkozen (aangesteld) lid van de kerkraad,
kan door de Bisschop ook aangesteld worden als zijn vertegenwoordiger van het
erkend representatief orgaan, zowel in de kerkraad of in het centraal
kerkbestuur [zie Decreet, art. 5 en art. 26]. Er
is geen onverenigbaarheid tussen deze beide mandaten, namelijk verkozen
(aangesteld) lid van een kerkraad zijn en de vertegenwoordiger van het erkend
representatief orgaan zijn in het centraal bestuur. De betrokkene kan dus
deelnemen aan de verkiezingen in zijn/haar hoedanigheid van lid van de lokale
raad, maar niet als vertegenwoordiger van het erkend representatief orgaan
(artikel 27 en 28) [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 22/6/2006]. |
Art. 27. (de vervanging van leden van het centraal
kerkbestuur)
De afgevaardigden van de kerkraden van de kerkfabrieken worden na elke
gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad gekozen bij geheime en afzonderlijke
stemmingen voor een termijn van drie jaar door de vergadering van alle
aangestelde of verkozen leden van de kerkraden van de kerkfabrieken in kwestie.
Zij worden verkozen met een volstrekte meerderheid van stemmen.
Om geldig te beraadslagen, moet de meerderheid van de aangestelde of verkozen
leden van de kerkraden van de kerkfabrieken in kwestie aanwezig zijn.
Als er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de stemming
in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten zijn en na
de stemming geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, dan wordt er opnieuw
gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het jongste lid in leeftijd
verkozen.
De expert wordt aangesteld door de leden, bedoeld in artikel 26, 1° en 2°.
De afgevaardigden van de raden in het centraal
kerkbestuur worden verkozen door een vergadering van alle verkozen
(aangestelde) leden uit de kerkraden. De leden van rechtswege nemen niet deel
aan deze verkiezingen. Om geldig te beraadslagen moet de meerderheid van de
leden aanwezig zijn. Het quorum is belangrijk. Indien de presentielijst(en)
uitwijst(zen) dat dit minimum aantal niet bereikt
wordt, dan moet een nieuwe kiesdatum en verkiezing vastgelegd worden. Na elke gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraden vindt
de verkiezing van de nieuwe mandatarissen voor het centraal kerk bestuur plaats. Een mandaat in het centraal
kerkbestuur duurt bijgevolg drie jaar. Een afgevaardigde kan een onbeperkt
aantal maal herkozen worden. De berekening van het quorum is eenvoudig. Stel er zijn
23 kerkraden die vallen onder een centraal kerkbestuur. De verkozen leden van
de kerkraad zijn 5 in getal [zie Decreet, art.
5]. Het totaal aantal
kerkraadsleden die op de verkiezing kunnen aanwezig zijn, is 23 x 5 = 115.
Het quorum wordt bereikt wanneer de helft van de kerkraadsleden aanwezig is.
Het resultaat wordt eventueel afgerond naar de hogere eenheid, hetzij 115 / 2
= 57,5 dit wordt dus 58 kerkraadleden. De verkiezing verloopt als volgt. De presentielijst wordt
bekeken. Het aantal aanwezige kerkraadleden wordt vergeleken met het quorum.
Indien het minimum aantal leden wordt bereikt, kan
men verder gaan met de procedure. Indien het quorum niet bereikt wordt, dan
wordt de procedure afgebroken. Vervolgens wordt berekend hoeveel verkozen leden het
centraal kerkbestuur moet omvatten [zie Decreet,
art. 26]. De kerkraadleden die kandideren
voor een mandaat in het centraal kerkbestuur, worden voorgesteld. Indien er
onvoldoende kandidaten zijn, wordt alsnog een oproep onder de aanwezigen
gelanceerd. De kandidaten moeten voldoen aan de vereisten, zowel deze
van de onverenigbaarheden, als deze van de verbodsbepalingen [zie Decreet, art. 9 en art. 16]. In principe zijn aan de onverenigbaarheden en de
verbodsbepalingen altijd voldaan. Indien niet, dan kunnen de kandidaten
immers geen lid zijn van de kerkraad. Zijn er voor de vacante mandaten
slechts een gelijk aantal kandidaten, dan verloopt de stemming in één beurt.
Ondanks alles moet ook deze stembeurt in het geheim verlopen en kan er niet
overgegaan worden tot stemming bij handopsteking of op een andere wijze. Zijn er meer kandidaten dan vacante plaatsen, dan wordt
er mits geheime stemming tot de verkiezing overgegaan. De kandidaten met de meeste
stemmen worden verkozen, mits het voorbehoud dat voor elke kandidaat de
volstrekte meerderheid moet bereikt worden. Indien meerdere kandidaten
eenzelfde aantal stemmen op hun naam verenigen (staking van stemmen), dan
wordt voor deze kandidaten overgegaan tot een tweede geheime stembeurt.
Staken de stemmen opnieuw, dan is de jongste kandidaat verkozen. De stemming gebeurt voor elke kandidaat afzonderlijk. Men
kiest voor de eerste kandidaat en daarna voor de tweede kandidaat (enz.). Belangrijk is dat de stemming in het geheim verloopt en
dat een volstrekte meerderheid moet bereikt worden. De meerderheid wordt
berekend op het totaal geldig uitgebrachte stemmen. Ongeldige stemmen of
blanco stemmen worden niet meegenomen in de berekening. De volstrekte meerderheid
wordt bereikt, wanneer de helft + 1 van de geldig uitgebrachte stemmen op één
kandidaat wordt uitgebracht. Dit totaal wordt eventueel afgerond naar de
hogere eenheid [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt.
1.2, in fine]. We hernemen het voorbeeld. Er zijn 23 kerkraden van 5
verkozen leden, hetzij een kiespopulatie van 115. Het quorum wordt bereikt
bij een aanwezigheid van 58 kerkraadsleden. Er zijn 66 leden aanwezig. Het
quorum is dus bereikt. Bij de stemming blijkt dat 3 leden blanco of ongeldig
hebben gestemd. De volstrekte meerderheid wordt vastgelegd op: ((66 – 3) / 2)
+ 1 =32,5 hetzij afgerond op 33 stemmen. Indien er geen ongeldige of blanco
stemmen zouden zijn, dan moeten (66 / 2) + 1 = 34 stemmen geteld worden.
Indien er 10 blanco of ongeldige stemmen zijn, dan bereiken we de volstrekte
meerderheid met ((66 - 10) / 2) + 1 = 29 stemmen. De expert wordt door de verkozen leden van het centraal
kerkbestuur (dit is door de verkozen afgevaardigden van de kerkraden van de
kerkfabrieken) en de door de bisschop aangestelde vertegenwoordiger benoemd [zie Decreet, art. 26]. Die
vertegenwoordiger en afgevaardigden bepalen in welk domein de expertise
gezocht moet worden (technisch, financieel, juridisch, enzovoort) [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera A, pt. 2, 8ste
alinea]. |
Art. 28. (de verkiezing van de voorzitter en de
secretaris-penningmeester van het centraal kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur verkiest onder de afgevaardigden van de kerkraden van
de kerkfabrieken en bij geheime en afzonderlijke stemmingen, een voorzitter, en
onder alle leden een secretaris. Zij worden verkozen met een volstrekte
meerderheid van stemmen.
De mandaten van voorzitter en secretaris kunnen niet gecumuleerd worden.
Wanneer er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de
stemming in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten
zijn en na de stemming geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, dan wordt
er opnieuw gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben
behaald. Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het jongste lid in
leeftijd verkozen.
De voorzitter wordt verkozen onder de afgevaardigden van
de kerkraden. De secretaris wordt verkozen onder alle leden van het centraal kerkbestuur.
Daar behoren dus ook de vertegenwoordiger van de bisschop en de expert bij.
De mandaten van voorzitter en secretaris zijn niet cumuleerbaar.
Bij verhindering wordt de voorzitter vervangen door het oudste lid in
leeftijd van het centraal kerkbestuur en de secretaris door het jongste lid
in leeftijd [zie Omzendbrief BA – 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt.
2, alinea 9]. Samenvattend kan over art. 27 en art. 28 het volgende
gezegd worden. De leden van de kerkraden verkiezen de afgevaardigden van het
centraal bestuur. De vertegenwoordiger van de bisschop en de verkozen
afgevaardigden stellen een expert aan. Hiermee is het centraal kerkbestuur
samengesteld en omvat ze volgende leden: de vertegenwoordiger van de
bisschop, de verkozen afgevaardigden, de aangestelde expert. Dan moeten bepaalde functies ingevuld worden, namelijk de
functie van voorzitter en van secretaris. In tegenstelling met de kerkraad is
er geen penningmeester voorzien. De secretaris is tevens de penningmeester
van het centraal kerkbestuur. Het centraal kerkbestuur duidt een voorzitter aan. Dit
wil zeggen dat alle leden van het centraal kerkbestuur hun stem uitbrengen en
niet alleen de verkozen leden. Maar het decreet legt een
hoedanigheidvoorwaarde op: de voorzitter komt uit de groep van de verkozen
afgevaardigden. Dan kiest het centraal kerkbestuur zijn secretaris. Voor deze
functie komen alle leden van het centraal kerkbestuur, behalve het lid dat al
voorzitter is, in aanmerking. De voorzitter kan immers niet ter zelfde tijd
secretaris zijn door het cumulverbod [zie
Decreet, art. 28, 2de lid]. Is er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat, dan
verloopt de stemming in één beurt. Ondanks alles moet ook deze stembeurt in
het geheim verlopen en kan er niet overgegaan worden tot stemming bij
handopsteking of op een andere wijze. Zijn er meerdere kandidaten dan wordt de kandidaat met de
meeste stemmen verkozen, mits het voorbehoud dat de kandidaat de volstrekte
meerderheid verkrijgt. Indien meerdere kandidaten eenzelfde aantal stemmen op
hun naam verenigen (staking van stemmen), dan wordt voor de functie
overgegaan tot een tweede geheime stembeurt. Staken de stemmen opnieuw, dan
is de jongste kandidaat verkozen. De stemming gebeurt voor elke functie afzonderlijk. Men
kiest voor de ene functie en daarna voor de andere functie. Belangrijk is dat de stemming in het geheim verloopt en
dat een volstrekte meerderheid moet bereikt worden. De meerderheid wordt
berekend op het totaal geldig uitgebrachte stemmen. Ongeldige stemmen of
blanco stemmen worden niet meegenomen in de berekening. De volstrekte
meerderheid wordt bereikt, wanneer de helft + 1 van de geldig uitgebrachte
stemmen op één kandidaat wordt uitgebracht. Dit totaal wordt eventueel
afgerond naar de hogere eenheid [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt. 1.2, in fine]. In het voorbeeld onder art. 26 moesten 6 afgevaardigden
verkozen worden. Het centraal kerkbestuur bestaat dus uit 8 leden, namelijk
de 6 verkozen leden, de vertegenwoordiger van de bisschop en de expert.
Indien alle leden aanwezig zijn, dan wordt de volstrekte meerderheid bereikt
wanneer (8 / 2) + 1 = 5 stemmen op een kandidaat verenigd worden. Indien niet
alle leden aanwezig zijn bv. slechts 5 leden (infra) dan wordt het minimum te
verenigen stemmen bereikt (5 / 2) + 1 = 3,5 afgerond op de hogere eenheid dus
4, is. Daarenboven moet het quorum (minimum
aantal aanwezige zittende leden) om geldig te vergaderen vooraf ook
bereikt worden [zie Decreet, art. 19 mutatis
mutandis]. Dit betekent in het voorbeeld dat
minstens 5 leden moeten aanwezig zijn, namelijk (8 / 2) + 1 = 5. |
Art. 29. (taken van de secretaris-penningmeester van
het centraal kerkbestuur)
De secretaris is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van de
vergaderingen, met het bewaren van het archief, en met de boekhouding van het
centraal kerkbestuur.
Dezelfde regels zoals hierboven bepaald [zie Decreet, art. 13 en art. 14] zijn mutatis mutandis van toepassing [zie Decreet, art. 31].
Maar de afgevaardigde heeft een dubbele functie: hij is zowel secretaris als
penningmeester. Zie echter ook
art. 23 in verband met het opstellen van de notulen. |
Art. 30. (de vertegenwoordiging van het centraal
kerkbestuur, handtekening, vervanging)
Het centraal kerkbestuur wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de
secretaris in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
De akten en de briefwisseling van het centraal kerkbestuur worden ondertekend
door de voorzitter en meeondertekend door de secretaris.
Onverminderd artikel 28, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is,
vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en wordt
de secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van
het centraal kerkbestuur.
Als de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door
het oudste lid in leeftijd, de secretaris wordt bij verhindering vervangen
door het jongste lid in leeftijd. Ook hiervoor komen de leden van rechtswege
niet in aanmerking [zie Omzendbrief BA –
2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt. 2, alinea 9 in fine].
Dit wil zeggen dat slechts de verkozen afgevaardigden die
geen bijzonder mandaat al innemen (de afgevaardigde die al de functie van
ofwel voorzitter, ofwel secretaris-penningmeester waarneemt) slechts in
aanmerking komen om als vervangend voorzitter of secretaris-penningmeester op
te treden. |
Art. 31. (mutatis mutandis toepassing van artikelen 1
tot en met 23 op het centraal kerkbestuur)
De bepalingen van artikelen 16 tot en met 23 zijn van overeenkomstige
toepassing op het centraal kerkbestuur.
Artikel 31 van het Decreet is een verwijzingsartikel. Op
het centraal kerkbestuur zijn de bepalingen vervat in de artikels 16 tot en
met 23 die handelen over de kerkraad onverkort mutatis mutandis van
toepassing. Art. 16 : de aan de
persoon verbonden onverenigbaarheden; art.
17: de frequentie van de vergaderingen; art. 18: de agenda en de wijze van samenroepen van de
vergadering; art. 19: het quorum
bij besluitvorming + 2de vergadering; art. 20: de verbodsbepalingen bij persoonlijk belang omtrent een
agendapunt; art. 21: de
niet-openbaarheid van de vergaderingen; art.
22: de besluitvorming bij volstrekte meerderheid; art. 23: de taken van de secretaris. |
Art. 32. (de bevoegdheden van het centraal
kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur is bevoegd voor de volgende aangelegenheden :
1° het gecoördineerd indienen bij de gemeenteoverheid van een meerjarenplan van
de kerkfabrieken en de wijzigingen van het plan;
2° het gecoördineerd indienen bij de gemeenteoverheid van het budget van de
kerkfabrieken en de budgetwijzigingen;
3° het gezamenlijk indienen bij de gemeenteoverheid van de jaarrekeningen van
de kerkfabrieken;
4° het vaststellen van de bijdrage in de werkingskosten van het centraal kerkbestuur
ten laste van de kerkfabrieken;
5° het aanwerven van personeel van het centraal kerkbestuur;
6° het verlenen van administratieve en technische ondersteuning bij de werking
van de kerkfabrieken;
7° de indeplaatsstelling van een in gebreke blijvende kerkfabriek voor het
indienen van het meerjarenplan, het budget en de budgetwijzigingen.
Als er in een gemeente geen centraal kerkbestuur wordt opgericht, worden het
meerjarenplan, het budget, de budgetwijzigingen en de jaarrekening door de
kerkraad ingediend bij de gemeenteoverheid.
Het centraal kerkbestuur heeft limitatief
opgesomde bevoegdheden: het kan geen andere bevoegdheden uitoefenen dan deze,
die bepaald zijn in het decreet [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera B, pt. 2.1]. Deze handelingen vallen uiteen in een
extern en een intern takenpakket. De externe taken staan in een direct
verband met de kerkraden: een coördinerende rol, een toezichthoudende rol met
een helpende hand en een indeplaatsstelling. De interne taken zijn inherent aan
het goed beheer van het centrale kerkbestuur. De coördinerende
rol wordt dubbel omschreven, vooreerst het gezamenlijk indienen van
kasstukken, boekhoudkundige bescheiden en accountantsakten [zie Decreet, art. 32, 1° - 3°], en vervolgens het overleg met de
burgerlijke overheden [zie Decreet, art. 33]. Het centraal
kerkbestuur speelt een belangrijke rol als coördinator tussen de kerkraden en
de religieuze of burgerlijke overheden [zie
Decreet, art. 32, 1° - 3°].
Of helpt de kerkraden [Decreet, art. 32, 6°]. Daarenboven springt ze in bij
niet uitgevoerde accountantshandelingen door een kerkraad: opstellen van
budget, budgetwijzigingen en het meerjarenplan
[zie Decreet, art. 32, 7°].
De andere bevoegdheden, namelijk het vaststellen van de bijdrage in de werkingskosten
van het CKB maar ten laste van de kerkfabrieken of het aanstellen van
personeel zijn meer intern gericht en inherent aan een goed beheer van het
centraal kerkbestuur [zie Decreet, art. 32, 4°
en 5°]. De coördinerende
bevoegdheid mag niet onderschat worden. Indien het CKB
akten gemeenschappelijk moet indienen, er de verantwoordelijkheid moet
voor dragen door ze te vervatten in
een tabel [zie Decreet, art. 42], dan geeft dat aanleiding tot
een nazicht van de in te dienen bescheiden. Het afdwingen van respect voor
verval- of verjaringsdagen, het waken over de decretaal bepaalde termijnen,
het nazicht van de vormvereisten (voldoende aantal exemplaren; handtekeningen
door de juiste personen), het bewaren van de inhoudelijke correctheid van de
overtuigingsstukken, het nazicht naar de overeenstemming van de stukken met
het meerjarenplan en / of de budgetten zijn aandachtspunten die de
geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de akten moeten waarborgen. Het overleg
vooraleer de meerjarenplannen en / of de budgetten worden ingediend [zie Decreet, art. 33, 2de lid] enerzijds, of anderzijds het
overleg minstens tweemaal per jaar met de gemeenteoverheid [zie Decreet, art. 33, 1ste lid] is een andere zeer belangrijke
opdracht. |
Afdeling 4. - Overleg met de gemeenteoverheid
Art. 33. (het overleg met de burgerlijke overheden)
Op verzoek van het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal kerkbestuur
werd opgericht, van de kerkraad, of van de gemeenteoverheid, en in elk geval
ten minste tweemaal per jaar, is er een overleg over de aangelegenheden zoals
bepaald in artikel 32 tussen een afvaardiging van de kerkraad of van het
centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, en een afvaardiging van het
college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten in kwestie.
In elk geval vraagt het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal
kerkbestuur werd opgericht, de kerkraad, overleg over de meerjarenplannen en
budgetten voor die worden ingediend bij de gemeenteoverheid.
Het centraal kerkbestuur is belast met het overleg met de
gemeentelijke overheid. Als er geen centraal bestuur moet worden opgericht,
wordt het overleg gehouden tussen de raden en de gemeentelijke overheid. Het
overleg grijpt plaats op verzoek van één van de partijen en in elk geval
tweemaal per jaar. Het belang van dat overleg kan niet genoeg onderstreept
worden: het vormt de basis voor een goede verstandhouding tussen de besturen
onderling. Het overleg
vooraleer de meerjarenplannen en / of de budgetten worden ingediend [zie Decreet, art. 33, 2de lid] enerzijds, of anderzijds het
overleg minstens tweemaal per jaar met de gemeenteoverheid [zie Decreet, art. 33, 1ste lid] is een zeer belangrijke
opdracht. Hoewel niet uitdrukkelijk opgenomen in het artikel, moet door de
coördinerende tussenkomst bij het indienen van wijzigingen van het
meerjarenplan of budgetwijzigingen [zie
Decreet, art. 32, 1° en 2°] ervan worden
uitgegaan dat bij deze wijzigingen het CKB ook zijn rol moet spelen. Bij een gemeentegrensoverschrijdend bestuur
van de eredienst moeten behalve de gemeente waar de hoofdkerk gevestigd is,
ook de andere gemeenten, zeker als van hen een financiële tegemoetkoming
wordt verwacht, bij het overleg worden betrokken op initiatief van de
gemeente waar de hoofdkerk gelegen is. Het decreet regelt de samenstelling van de delegaties
niet. Toch zal de gemeentelijke delegatie minstens een lid van het college
van burgemeester en schepenen opnemen. Het verdient aanbeveling dat van dat
overleg verslag wordt opgemaakt. De modaliteiten hiervan kunnen worden
afgesproken [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera C]. De communicatie
met de burgerlijke overheid wordt dus niet langer geregeld via een
vertegenwoordiging ervan (de burgemeester) in de kerkbesturen, maar via een
(verplicht) overleg van het centraal kerkbestuur met het betrokken uitvoerend
college (schepencollege; bestendige deputatie). Dit overleg kan plaats vinden
op vraag van de beide partijen. Het betrokken uitvoerend college kan, op
basis van de agenda telkens zijn afvaardiging (bv. schepen van financiën, van
openbare werken,…) samenstellen (zie Memorie van
Toelichting I.4.1, artikel 33) [Standpunt van
de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Noch de
samenstelling, noch het aantal leden van de delegaties zijn immers bepaald.
Ze worden samengesteld naargelang de noodwendigheden. Artikel 33 van het decreet stelt noch een minimum samenstelling
vast, noch wordt een exact aantal leden vooropgesteld [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. |
HOOFDSTUK II. - Goederen
Afdeling 1. - Beheer van de goederen en beschikking over de goederen
Art. 34. (de taken van de kerkraad: daden stellen van
beheer en beschikking)
De kerkraad beslist over alle handelingen van beheer en van beschikking van de
goederen en de gelden die toebehoren aan de kerkfabriek of die ter beschikking
zijn gesteld van de eredienst, en stelt de voorwaarden vast volgens welke daden
van beheer en van beschikking kunnen worden gesteld.
Het decreet streeft naar modernisering en naar het
eenvormig maken van het beheer van de goederen en van het patrimonium van de
eredienst. Voor het beheer van goederen, schenkingen, legaten, daden van
beschikking en overheidsopdrachten, wordt het bijzonder toezicht vervangen
door een algemeen toezicht. Een belangrijk gevolg hiervan is, dat de beslissingen
van de eredienstbesturen onmiddellijk uitvoerbaar zijn, tenzij de
toezichthoudende overheid ertegen optreedt. De raad beslist autonoom over
alle daden van beheer (verhuur, verpachting, onderhoud en herstelling) en
beschikking (verwerving, vervreemding, ruil) van de goederen. De beslissingen
moeten deugdelijk en afdoende worden gemotiveerd [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera D]. Daden van beheer zijn alle daden die het behoud en de instandhouding
van het patrimonium als voorwerp hebben, dit wil zeggen alle beslissingen die
verband houden met het onderhoud en / of herstel van de gebouwen van de
eredienst of van het privaat patrimonium. Het nemen van een hypotheek is een
daad van beheer. Het eigendomsrecht gaat immers niet over op een ander
persoon, maar wordt wel belast door de vestiging van de hypotheek. Daden van beschikking veronderstellen altijd een
overdracht van een deel of van het geheel van eigendomsrecht. De verkoop van
een onroerend goed is een daad van beschikking. Het vestigen van een
vruchtgebruik is een daad van beschikking want een deel van de eigendom wordt
door een zakelijk recht (het vruchtgebruik) belast. In dit geval valt het
eigendomsrecht uiteen en behoort het eigendomsrecht aan twee of meerdere
personen, namelijk de naakte eigenaar en de vruchtgebruiker. Indien het
vruchtgebruik ophoudt te bestaan dan verenigt het vruchtgebruik zich opnieuw
met de naakte eigendom. Dit wil zeggen dat slechts één eigenaar nog bestaat.
Hierbij mag de eigendom verdeeld zijn over verschillende personen: zij zijn
volledige eigenaar elk voor hun deel. De kerkfabriek kan een burgerlijke
aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Dit behoort tot de autonomie van de
kerkraad [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 22/6/2008]. Het doorlichten van de
verzekeringspolissen moet worden beschouwd als een dienstenopdracht in het
kader van de wetgeving op de overheidsopdrachten. De verzekeringsinstelling
van het interdiocesaan centrum kan één van de aangeschreven instellingen
zijn. De opdrachthouder wordt vergoed in het kader van de af te sluiten
overeenkomst. Gratis doorlichting kan geen probleem zijn doch de
overeenkomsten die eraan gekoppeld zijn, vallen onder de wetgeving overheidsopdrachten.
In deze aangelegenheid behoudt elke kerkfabriek zijn autonomie [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Indien een kerkfabriek goederen wenst
aan te kopen tijdens een openbare verkoop of veiling dan moet de kerkraad
toelating geven binnen de grenzen van het schattingsverslag. De kerkraad
bepaalt wie hem vertegenwoordigt op de openbare veiling
[Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie
13/10/2005]. Restauratiepremies moeten door de kerkfabriek aangevraagd
worden bij de bevoegde overheden [zie Besluit van de Vlaamse regering
van 8 juli 1992 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning en
uitbetaling van de subsidies voor werken aan beschermde monumenten die door
of op initiatief van regionale of lokale besturen worden uitgevoerd en de Omzendbrief BA 2002/14 van 25 oktober 2002]. De procedure betreffende aanvragen voor restauratiepremies
blijft onverkort van toepassing. De machtiging zoals voorgeschreven in het KB
van 16 augustus 1824 vervalt [Standpunt van de
permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Conform artikel 34 beslist de kerkraad
over alle handelingen van beheer en van beschikking van de goederen en de
gelden die toebehoren aan de kerkfabriek. De kerkraad kan in deze
aangelegenheid beschouwd worden als de rechtsopvolger van het bureau der
kerkmeesters (zie art. 28 van het Keizerlijk decreet). Daarenboven wordt de
kerkraad vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris en zijn zij,
samen optredend, belast met de uitvoering van de beslissingen van de
kerkraad. Oud financieel stelsel blijft van toepassing
[Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie
22/6/2006]. Bij transacties van onroerende goederen
moet de kerkraad voldoen aan de voorwaarden die opgelegd worden door artikel
293 van het decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017, met
inwerkingtreding op 01 januari 2019, in verband met de voorwaarden van
transparantie en mededinging bij de vervreemding van onroerende goederen. Deze voorwaarden worden meer uitgelegd
in de omzendbrief 2019/3 d.d. 03 mei 2019. |
Art. 35. (het roerend en onroerend patrimonium van de
kerkfabriek)
De kerkfabriek maakt een inventaris op van de goederen, vermeld in artikel 34,
en houdt die bij. De kerkraad neemt hiervan akte en neemt de inventaris op in
de notulen.
Dit artikel regelt het opmaken van een inventaris van
alle niet verbruiksgoederen waarover het bestuur de beschikking of het beheer
heeft. In het bijzonder worden hier ook de goederen bedoeld die als roerend
erfgoed beschouwd worden. De kerkraad neemt akte van de inventaris. De
inventaris wordt opgenomen in de notulen van de raad en garandeert als
dusdanig een kennisgeving aan de toezichthoudende overheid. Die inventaris is
in elk geval geen statisch document: hij moet op geregelde tijdstippen
geactualiseerd worden [zie Omzendbrief BA
2005/01 dd 25.02.2005, Littera E]. Er wordt geen
specifiek administratief toezicht uitgeoefend op het toezenden van de
inventaris, maar er is wel een algemeen administratief toezicht door het
verplicht toesturen van de notulen van de vergaderingen van de raden [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 22/6/2006]. Om welk soort
goederen het gaat, wordt slechts omschreven. Eigendom is echter geen absolute
vereiste. Goederen die ter beschikking worden gesteld, moeten ook in de
inventaris worden opgenomen. In art.
32 van het AR-Bh tot 05.09.2008, wordt een opsomming gegeven,
namelijk alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen,
van welke aard ook, maar met uitzondering van de verbruiksgoederen. De
legaten en de stichtingen worden afzonderlijk vermeld. Van de bezittingen die
deel uitmaken van het privaat patrimonium worden de rechten van het bestuur
van de eredienst verduidelijkt. Bezittingen zijn alle roerende en onroerende goederen die
deel uitmaken van het patrimonium van de kerkfabriek en die niet aangemerkt
worden als verbruiksgoederen. Verbruiksgoederen gaan teniet bij een eenmalig
(vb. miswijn) of kortstondig gebruik (vb. altaarkaarsen).
De andere roerende goederen gaan enige tijd mee en zijn daarom aan
veroudering (vb. biechtstoelen) of sleet onderhevig (vb. kerkstoelen). Op
zich zijn het dikwijls roerende goederen die door hun bestemming of gebruik
onroerend worden als dienstig voor de exploitatie van de kerk. Onroerende goederen zijn ondermeer
het kerkgebouw of de pastorij die ofwel eigendom van de kerkfabriek zijn,
ofwel aan de kerkfabriek worden ter beschikking gesteld. Gelden zijn ook roerende goederen maar
worden apart opgenomen in financiële overzichten of rekeningen en worden in
dit artikel niet onmiddellijk bedoeld. Een vordering is elk bedrag dat door een
welbepaalde derde aan het bestuur van de eredienst verschuldigd is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 16°]. Het zijn ontvangsten die nog moeten
geïnd worden. Een vordering wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en
onzekere aard. Een vordering wordt slechts definitief een ontvangst voor het
deel of voor het geheel dat effectief geïnd wordt. Een schuld is elk
bedrag dat door het bestuur van de eredienst aan een welbepaalde derde
verschuldigd is. Het zijn betalingen die nog moeten uitgevoerd worden. Een
schuld wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en onzekere aard. Een schuld
wordt slechts definitief een uitgave voor het deel of voor het geheel dat
effectief betaald wordt. Art. 34 van het AR-Bh tot 05.09.2008 beperkt de bezittingen die het bestuur van de eredienst moet opnemen
in de inventaris. Alle goederen die reeds in het bezit waren vóór 01 januari
2007 moeten niet in de inventaris worden opgenomen. Verplichtingen
vloeien dikwijls voor uit stichtingen. Het zijn de (positieve) daden die een
kerkbestuur moet stellen als een aan een stichting verbonden voorwaarde [infra, zie Decreet, art. 51]. |
Afdeling 2. - Schenkingen en legaten
Art. 36. (de voorlopige aanvaarding van schenkingen
onder levenden door de penningmeester)
De schenkingen bij akte onder levenden worden altijd voorlopig aanvaard door de
penningmeester overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen schenkingen onder
levenden [zie Decreet, art. 36] en legaten bij overlijden [zie Decreet, art. 37]. Een schenking onder de levenden
is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de
geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde die ze aanneemt [zie BW, art. 894]. Een testament is een akte
waarbij de erflater, voor de tijd dat hij niet meer in leven zal zijn, over
het geheel of een deel van zijn goederen beschikt, en die hij kan herroepen [zie BW, art. 895]. Er kan dus een dubbel
onderscheid gemaakt worden: een schenking kan in principe niet herroepen
worden [zie echter BW, art. 953 e.v.], een legaat wel. Een schenking
gaat in principe onmiddellijk in; een legaat echter slechts na het vervullen
van de opschortende voorwaarde: het overlijden van de erflater. De schenking is onderworpen aan vormvoorwaarden: ze moet
gedaan worden bij akte en ze moet ook geschat worden [zie BW, art. 948]. Dit
wil zeggen dat een geschrift de basis moet vormen van de overdracht van
eigendom. Alleen de notariële akte is toegelaten [zie BW, art. 931]. Een
schenking is maar compleet, wanneer ze aanvaard wordt. Opnieuw zijn
vormvoorwaarden opgelegd [zie BW, art. 932
e.v.] onder andere de betekening van de
aanvaarding aan de schenker of een authentieke akte wanneer het onroerende
goederen betreft. De schenkers en de kerkfabriek moeten gedegen
geïdentificeerd zijn of identificeerbaar zijn. De aard van de schenking is
niet omschreven maar het meestal zijn het lichamelijke goederen of rechten
(titels) die lichamelijke goederen of intellectuele rechten
vertegenwoordigen. Gelden zijn roerende lichamelijke goederen. De grote voorwaarde echter is dat de schenker en de
begunstigde wettelijk in staat moet zijn om te schenken of te ontvangen. Aan
de bepalingen opgenomen in [Burgerlijk
wetboek, Boek 3, Titel II, Hfdst. II, Bekwaamheid
om te beschikken of te verkrijgen bij schenking onder levenden of bij
testament, art. 901- 912] moet voldaan
worden. In het bijzondere moet de schenker bekwaam zijn om te schenken of te
legateren en de begunstigde om te ontvangen of aan te nemen [zie BW, art. 902 e.v.]. Om het onderzoek naar de titel van overdracht te kunnen
doen, wordt de schenking onder levenden eerst voorlopig aanvaard door de
penningmeester. Nadat de juistheid en de correctheid van de akte, zowel naar
vorm, als naar inhoud, is onderzocht, dan aanvaardt de kerkraad de schenking
definitief. Indien een onroerend goed wordt
geschonken, moet een openbare ambtenaar tussenkomen, meestal is dit een
notaris. De voor hypotheek vatbare schenking (voor hypotheek zijn alleen vatbaar: 1° onroerende
goederen die in de handel zijn (art. 45, Hyp.W); 2°
rechten van vruchtgebruik, erfpacht en opstal, op diezelfde goederen
gevestigd, zolang die rechten duren (art. 45, Hyp.W);
3° zee- en binnenschepen (Wkh., boek II, art. 3,
11, 25, 27, 272 en 272bis)), de overdracht van eigendom van
onroerende goederen en de aanvaarding moeten daarenboven overgeschreven
worden bij de bevoegde Hypotheekbewaarder [zie
BW, art. 939].
Indien niet, dan is de schenking niet-tegenstelbaar, tenzij aan de schenker
of aan degenen die belast zijn om te doen overschrijven of hun
rechtverkrijgenden [zie BW, art. 941]. Sommige overdrachten zijn onderworpen aan rechten en
taksen (bv. de successierechten die rusten op het legaat). Deze rechten en
taksen zijn een last van de schenking en moeten betaald worden door de
aannemer. Bij de overweging of een schenking definitief zal aanvaard worden,
moet met dit economisch gegeven rekening worden gehouden. |
Art. 37. (de definitieve aanvaarding van schenkingen
en legaten door de kerkraad)
De schenkingen worden definitief aanvaard en de legaten worden aanvaard door de
kerkraad.
De legaten zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de
schenking. Legaten onderscheiden zich van de schenkingen door hun manier van
vestiging, namelijk door middel van een beschikking in een testamentaire akte
of laatste wilsbeschikking. Deze akten zijn op hun beurt aan voorwaarden
verbonden die opgesomd zijn in het Burgerlijk wetboek, Boek 3, titel II,
Schenkingen onder levenden en testamenten. Schenkingen en legaten worden aanvaard door de kerkraad.
Wat de schenkingen aangaat, is er een getrapte aanvaarding, namelijk de
voorlopige aanvaarding door de penningmeester [zie
Decreet, art. 36] en de definitieve door de kerkraad. Er zijn geen
termijnen van aanvaarding voorgeschreven. Maar de termijn moet redelijk zijn
voor alle partijen. De definitieve aanvaarding van een schenking en / of de
aanvaarding van het legaat is aan vormvoorwaarden gebonden. Ze wordt gedaan
bij aangetekend schrijven aan de schenker of mits authentieke akte verleden
door de notaris bij een legaat. Daarenboven moeten de akten geregistreerd
worden om tegenstelbaar te zijn aan derden. Onroerende schenkingen of legaten
moeten ook worden overgeschreven bij de hypotheekbewaarder. |
Art. 38. (bezwaren in verband met de legaten)
Belanghebbenden kunnen tegen de aanvaarding van een legaat bezwaar indienen bij
de Vlaamse Regering binnen een termijn van 30 dagen na de beslissing van de
kerkraad. Bij gebrek aan bezwaar binnen de vermelde termijn, wordt de aanvaarding
van het legaat geacht definitief te zijn.
Als er bezwaar is tegen de aanvaarding van het legaat, is het besluit van de
kerkraad onderworpen aan de goedkeuring door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse regering spreekt zich uit over de aanvaarding, de verwerping of de
vermindering van het legaat binnen een termijn van vijftig dagen die ingaat op
de dag na het inkomen van het bezwaar bij de Vlaamse Regering. Ze verstuurt
haar besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de bezwaarindiener,
de kerkfabriek, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de vermelde termijn van vijftig dagen geen besluit naar de
bezwaarindiener is verstuurd, wordt de Vlaamse regering geacht het bezwaar te
hebben aanvaard.
Er kunnen slechts bezwaren worden ingediend betreffende
de legaten, dit is de overdracht van eigendom opgenomen in een testament of
laatste wilsbeschikking. Voor schenkingen is geen decretale bezwaarprocedure
voorzien. Indien de schenking betwist wordt, kan slechts een burgerlijke procedure
ingesteld worden. De bezwaren moeten worden ingediend bij de Vlaamse
Regering binnen een termijn van 30 dagen nà de
beslissing van aanvaarding van de kerkraad. De beslissing van aanvaarding
moet echter mits een aangetekend schrijven betekend worden om uitwerking te
krijgen. De bezwaartermijn begint te lopen vanaf de dag na de dag van de
afgifte ter post van de aanvaarding. Let wel! Het bezwaar moet niet bij
aangetekend schrijven worden verstuurd naar de Vlaamse Regering. Maar de
bezwaarindiener moet zich verzekeren van alle middelen om zijn bezwaar te
staven en om bepaalde termijnen te doen lopen. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van 50
dagen te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst van het bezwaar. Het
besluit tot geheel of gedeeltelijk behoud van het legaat of de afwijzing
ervan moet aan de bezwaarindiener toegestuurd worden uiterlijk bij het
verstrijken van de termijn. Indien de Vlaamse Regering niet beschikt, dan
wordt de klacht van de bezwaarindiener geacht correct te zijn en wordt er
definitief gevolg aan gegeven. Opnieuw wordt de vorm waarmee het besluit
wordt meegedeeld niet decretaal omschreven. Een vb. een erflater overlijdt op 12.07 en laat aan een
kerkfabriek een som geld na onder de vorm van aandelen. De aandelen moeten
geïnventariseerd en tegen geld gewaardeerd worden. De kerkraad aanvaardt en
betekent zijn beslissing mits een aangetekend schrijven aan de erfgenamen van
de erflater op 28.07. De bezwaartermijn begint te lopen vanaf 29.07. Het
einde van deze termijn is voorzien op 29.08. Een erfgenaam dient op 16.08.
bezwaar in. De Vlaamse Regering ontvangt het bezwaar op 20.08. De
besluittermijn begint op 21.08 en loopt op 11.10 om 24 uur af. Indien de
Vlaamse Regering zijn besluit niet meedeelt aan de bezwaarindiener, de
betrokken kerkfabriek, de gemeenteoverheid als eerste toezichthouder en het
erkend representatief orgaan (de bisschop) ten laatste op 11.10, dan wordt er
geacht dan het bezwaar terecht is en wordt het legaat vernietigd tot beloop
van de waarde die de bezwaarindiener in zijn klacht heeft vermeld. |
Afdeling 3. - Overheidsopdrachten
Art. 39. (opdrachten voor aanneming van werken;
overdracht van bevoegdheid)
De kerkraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken,
leveringen of diensten worden gegund en stelt de voorwaarden vast.
De kerkraad stelt de procedure in en gunt de opdracht.
Hij kan die bevoegdheden voor de opdrachten die betrekking hebben op het
dagelijkse beheer van de kerkfabriek overdragen aan de voorzitter en de
secretaris van de kerkraad, die samen optreden, binnen de perken van de daartoe
op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten.
In de gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene
omstandigheden kunnen de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, op
eigen initiatief, de bevoegdheden van de raad bedoeld in het eerste en tweede
lid, uitoefenen. Hun besluit wordt medegedeeld aan de kerkraad die er op zijn
eerstvolgende vergadering akte van neemt.
Als openbare instelling zijn de besturen van de
erediensten voor het uitbesteden van opdrachten van werken, leveringen en
diensten onderworpen aan de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten. Voor de leden van de raad zijn, wat de deelname aan
overheidsopdrachten betreft, naast de algemene verbodbepalingen
in het decreet, ook die van artikel 10 van de wet van 24 december 1993 op de
overheidsopdrachten van toepassing. Het is de raad die beslist over het uitschrijven van een
overheidsopdracht. De raad kiest de wijze waarop de opdrachten gegund zullen worden
en stelt de voorwaarden (dat is het bijzonder bestek) vast. De raad stelt ook
de procedure in en gunt de opdracht. Op deze bevoegdheidsregel bestaan de onderstaande twee
uitzonderingen [zie Decreet, art. 40]: - voor opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks
beheer van het bestuur van de eredienst en die gefinancierd worden door
middelen die voorzien zijn op het exploitatiebudget (dat is de gewone
begroting) kan de raad zijn bevoegdheden om de wijze van gunnen te bepalen,
de voorwaarden van de opdracht vast te stellen en de opdracht te gunnen,
delegeren aan de voorzitter en de secretaris van de raad, die samen optreden.
De raad kan daarbij vrij beslissen over de omvang van de delegatie. De
kerkraad kan die beperken tot een bepaalde periode of tot opdrachten waarvan
de prijs een door hem bepaald bedrag niet mag overschrijden. Voor opdrachten
die de grenzen van de delegatie te buiten gaan, bijvoorbeeld opdrachten
waarvan de vermoedelijke kostprijs meer bedraagt dan het in het
delegatiebesluit vermelde bedrag, blijft de raad bevoegd. - in gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit
niet te voorziene omstandigheden, mogen de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden, op eigen initiatief de wijze van gunnen en de
voorwaarden van een opdracht vaststellen en de opdracht gunnen. De voorzitter
en de secretaris, die samen optreden, moeten de raad daarvoor niet vooraf om een delegatie vragen:
ze bezitten een eigen bevoegdheid hierover, ongeacht het bedrag van de
opdracht. Het speelt evenmin een rol of de opdracht gefinancierd
moet worden door kredieten die op de gewone begroting zijn ingeschreven, dan
wel door kredieten die op de buitengewone begroting zijn ingeschreven. De
voorzitter en de secretaris zijn wel verplicht om de raad tijdens de
eerstvolgende vergadering van hun beslissing op de hoogte te brengen en te
melden dat er zich inderdaad een onvoorzienbare situatie heeft voorgedaan die
tot spoedeisend optreden noopte. De raad heeft hier geen zeggenschap over.
Hij neemt akte van de beslissing die de voorzitter en de secretaris, die
samen optreden, getroffen hebben en hoeft die niet te bekrachtigen. De
beoordeling van de concrete omstandigheden in het licht van laatstgenoemde
voorwaarde behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter en secretaris, die
samen optreden, onder controle echter van de toezichthoudende overheid [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera G]. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden door de
toezichthoudende overheid moet slechts aan één voorwaarde voldaan worden: er
is spoed vereist bij de uitvoering van werken om het patrimonium in stand te
voldoen. Deze voorwaarde is voldoende: noch de 10 procent meer regel, noch de
oorsprong van de aan te wenden middelen (gewone of buitengewone kredieten),
noch het te besteden bedrag zijn belangrijk. Deze voorwaarde is noodzakelijk:
werken die geen spoed vereisen, moeten wel onderworpen worden aan de
kerkraad. De voorzitter en de secretaris moeten tekst en uitleg
verschaffen over hun samen genomen beslissing op de
eerstvolgende vergadering van de kerkraad. Maar hun beslissing is niet voor
betwisting vatbaar door de overige leden van de kerkraad: zij nemen er
slechts akte van. De toezichthoudende overheid (gemeente, provincie, Vlaamse
Regering) echter kan wel de spoedeisende aard van de omstandigheden
onderzoeken, beoordelen en eventueel sanctioneren. Ogenschijnlijk is geen bestraffing van de aangenomen
houding door de voorzitter en secretaris mogelijk, dan de vraagstelling naar
de opportuniteit van de genomen beslissing. Wat echter de financiële en
administratieve verantwoordelijkheid aangaat, kunnen toch kanttekeningen
worden gemaakt. Het algemeen administratief toezicht voorziet in een
schorsings- en vernietingstoezicht op de
beslissingen van de kerkraad, alsmede op de beslissingen van de voorzitter en
de secretaris van de raden die voor overheidsopdrachten samen optreden. De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad kan door
het college van burgemeester en schepenen geschorst worden als het
gemeentelijk belang en in het bijzonder de financiële belangen van de
gemeente geschaad worden [zie Decreet, Art. 58, § 1, 1ste
en 2de lid]. De
provinciegouverneur kan eveneens de uitvoering schorsen als het besluit de
wet schendt of het algemeen belang schaadt [zie
Decreet, Art. 58, § 2, 1ste
lid]. De besluiten van de voorzitter en de secretaris van de raad,
die samen optreden bij overheidsopdrachten, kunnen ook geschorst en
vernietigd worden op grond van dezelfde redenen die gelden voor de besluiten
van de kerkraad. Omdat die besluiten niet worden opgenomen in de notulen,
vangt de toezichttermijn van dertig dagen pas aan de dag na ontvangst van het
door de toezichthoudende overheid opgevraagde dossier. Bovendien moet het
schorsingsbesluit binnen voormelde termijn aan het bestuur van de eredienst
en aan het centraal bestuur worden verstuurd. Die toezichttermijn kan niet
gestuit worden. De Vlaamse Regering [zie
Decreet, Art. 59, 1ste
en 2de lid] kan de
voormelde besluiten van de voorzitter en de secretaris, die samen optreden,
ook vernietigen binnen dezelfde termijn en om dezelfde redenen die gelden
voor de besluiten van de kerkraad, dus wegens het schaden van het
gemeentelijk belang, in het bijzonder de financiële belangen van de gemeente,
het schenden van de wet of het schenden van het algemeen belang. De termijn
waarbinnen de Vlaamse Regering kan optreden, kan niet worden gestuit [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera I]. |
Art. 40. (meeruitgaven van minder of meer dan 10
procent)
De voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen optreden, kunnen, in
de gevallen, bedoeld in artikel 39, derde en vierde lid, aan de overeenkomst
iedere wijziging aanbrengen die zij bij de uitvoering nodig achten, voor zover
hieruit geen extra uitgaven van meer dan 10 procent voortvloeien.
Als tijdens de uitvoering van de opdracht wijzigingen
moeten worden aangebracht, kan in principe alleen de raad hierover beslissen.
De voorzitter en de secretaris die samen optreden, kunnen echter aan de
opdrachten die werden gegund, wijzigingen aanbrengen die zij nodig achten,
voor zover hieruit geen meeruitgave van meer dan 10% voortvloeit. Boven die
10% is de raad opnieuw bevoegd [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera G]. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen daden
van dagelijks beheer (zie art. 39, 3de lid) die aan de voorzitter
en de secretaris werden gedelegeerd, en spoedeisende zaken (zie art. 39, 4de
lid) waarbij de voorzitter en secretaris samen optreden zonder de overige
leden van de kerkraad te moeten raadplegen. Indien er afwijking van meer dan 10 procent optreedt
t.o.v. het gegunde bedrag, dan is slechts de kerkraad bevoegd. |
HOOFDSTUK III. - Financieel beheer
Afdeling 1. - Meerjarenplan
Art. 41. (het meerjarenplan)
Binnen zes maanden na de installatie van de gemeenteraad na de gehele
vernieuwing van deze raad, stelt de kerkraad een meerjarenplan vast dat de
financiële afspraken tussen de kerkfabriek en de gemeente bevat voor de periode
van zes jaar, die ingaat op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de
algehele vernieuwing van de gemeenteraad.
Als een kerkfabriek in gebreke blijft bij het opmaken van het meerjarenplan,
wordt het plan opgemaakt door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabriek
ressorteert.
Het meerjarenplan kan herzien worden in de loop van de periode waarvoor het is
opgemaakt.
Het meerjarenplan bevat alle afspraken voor
een periode van zes jaar die steeds ingaat het tweede boekjaar van de
(gemeentelijke) legislatuur. Het wordt opgemaakt binnen zes maanden na de
installatie van de gemeenteraad na de verkiezingen. Dat betekent dat de
termijn waarbinnen het meerjarenplan moet worden opgemaakt voor de besturen
van de erediensten die op gemeentelijk niveau zijn georganiseerd verstrijkt
op 2 juli 2007. Het bevat alle afspraken voor een
periode van zes jaar die steeds ingaat het tweede boekjaar van de legislatuur [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 4.1]. Alle cijfers van het meerjarenplan worden afgerond tot
op de gehele euro[zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 8]. Het meerjarenplan
bestaat uit een strategische nota, een financiële nota en een opsomming van
de afspraken met de gemeente of provincie [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 6]. De strategische
nota geeft minstens uitleg over de beleidsdoelstellingen en over de
belangrijke verschillen met het vorige meerjarenplan. Die nota omvat eveneens
een omschrijving van de investeringsprojecten die in de financiële nota
worden opgenomen en het tijdpad waarbinnen ze zullen worden gerealiseerd [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 11]. De financiële nota
van het meerjarenplan maakt een onderscheid tussen de ontvangsten en
uitgaven, inclusief overboekingen, die betrekking hebben op de exploitatie
enerzijds en op de investeringen anderzijds. Ze geeft ter vergelijking de
cijfers van de laatst vastgestelde jaarrekening en de cijfers van het laatst
vastgestelde budget en ze omvat de raming van alle ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen, die tijdens de periode waarop het meerjarenplan
betrekking heeft, kunnen worden verricht, met uitzondering van de
geldverrichtingen die enkel betrekking hebben op de beschikbare kasvoorraad.
Per financieel boekjaar worden de gemeentelijke (of provinciale) toelagen
berekend [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 7]. In elk van de
financiële boekjaren waarop het meerjarenplan [of de wijziging van het
meerjarenplan] betrekking heeft, [behalve het eerste,] is het totaal van de
geraamde ontvangsten in de exploitatie, aangevuld met de eventuele
gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage, […] gelijk aan de som van de
geraamde uitgaven in de exploitatie en de overboekingen. De gemeentelijke (of
provinciale) exploitatietoelage is de sluitpost van die berekening. [Tot
05.09.2008 gelde volgende regel: Voor het eerste financieel boekjaar waarop
het meerjarenplan of de wijziging van het meerjarenplan betrekking heeft,
geldt de bepaling van artikel 20, eerste lid.] In elk van de
financiële boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft, is het
verschil van de investeringsontvangsten, inclusief de overboekingen, en de
investeringsuitgaven gelijk aan of groter dan nul. [Tot 05.09.2008
gelde volgende regel: De zelfbedruipende besturen
mogen gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit artikel.] [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 9]. De afspraken met
de gemeente (of de provincie) kunnen beperkingen bevatten voor de aanwending
van de in het meerjarenplan opgenomen kredieten, afspraken over het tijdstip
en de wijze van uitbetaling van de toelagen en aanvullende voorwaarden voor
het doorvoeren van interne kredietaanpassingen. Die opsomming is niet
limitatief [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 10]. De gemeenteraadsverkiezingen vonden plaats
op 08.10.2006. De installatie van de nieuwe gemeenteraad is voorzien op de 1ste
werkdag van de maand januari 2007 om 20 uur [zie
Gemeentedecreet, art. 7, § 1, eerste lid]. Dit was dinsdag 02.01.2007 om 20 uur. Het meerjarenplan
moet worden opgesteld binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de
dag van de installatie. Het eerste meerjarenplan moet dus opgemaakt worden
ten laatste op 02 juli 2007 om 24 uur en treedt in werking op 01.01.2008 voor
een periode van 6 jaar, dit is tot 31.12.2013. De decretale indeplaatsstelling waarbij het
centraal kerkbestuur optreedt voor rekening van de kerkraad die in gebreke
blijft om een meerjarenplan op te stellen, is gebaseerd op artikel 32, 7° van het decreet. De herzieningen die aan het meerjarenplan
worden aangebracht moeten fundamenteel zijn. Daarenboven moeten de
wijzigingen betrekking hebben op het actuele meerjarenplan 2008-2013. Er zijn
twee soorten herzieningen: de wijzigingen en de actualiseringen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de
verplichte wijziging, de opportuniteitswijziging en de verboden wijziging. De
wijzigingen zijn verplicht als in de financiële nota de gemeentelijke (of
provinciale) exploitatietoelage wordt vermeerderd of als de afspraken worden
gewijzigd; als in de financiële nota het totaal van de uitgaven van een van
de hoofdfuncties van de investeringen wordt vermeerderd of als de
financieringswijze van een investering definitief wordt gewijzigd. Het meerjarenplan
mag gewijzigd worden als de vermeerdering van het totaal van de uitgaven van
een van de hoofdfuncties van de investeringen enkel het gevolg is van verdisconteringen of van terugbetalingen van renteloze
thesaurievoorschotten of als het beleggingen betreft die gecompenseerd worden
door extra investeringsontvangsten [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art. 13]. De verschuiving
van een investeringsuitgave, van een daarmee samenhangende overboeking of van
een daarmee samenhangende ontvangst naar het daaropvolgende financieel
boekjaar dat deel uitmaakt van hetzelfde meerjarenplan, geeft geen aanleiding
tot een wijziging van het meerjarenplan. Maar de
verschuiving moet wel worden opgenomen en toegelicht bij de actualisering van
het meerjarenplan [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 14]. Het is dus niet toegestaan dat het meerjarenplan zou worden
gewijzigd enkel en alleen om een overschot van het verleden op te nemen. De
overschotten en tekorten van de exploitatie van het verleden worden normaal
gezien in de budgetten verrekend en alleen als het meerjarenplan om een
andere reden moet worden gewijzigd, kunnen die overschotten en tekorten op dat
ogenblik wel worden opgenomen in het meerjarenplan [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 4.1, 13de alinea]. Het meerjarenplan moet geactualiseerd worden opdat het een
correct werkdocument zou blijven voor de kerkraad, maar vooral voor de
toezichthoudende overheid. De toetsing van de financiële gegevens kan slechts
gebeuren indien het basisdocument waarover de toezichthouder beschikt de
juiste weergave is van de reële cijfers en van de werkelijke doelstellingen
die opgenomen zijn in het meerjarenplan. Dat
betekent dat als een budget wordt opgesteld of gewijzigd de cijfers van het
meerjarenplan in overeenstemming moet worden gebracht met de meest actuele
planning. De actualisering
bestaat uit het vervangen van de cijfers van de desbetreffende kolommen van
het meerjarenplan door de cijfers van de intussen vastgestelde budgetten, in
voorkomend geval inclusief budgetwijzigingen, of jaarrekeningen. Het geactualiseerde
meerjarenplan vormt een verplichte bijlage bij elk budget en elke
budgetwijziging [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 12]. Voor de jaren waarvan intussen de reële budgetcijfers bekend
zijn, worden de initiële cijfers van het meerjarenplan aldus vervangen door
die van het budget. Voor de jaren waarvoor de rekening intussen werd
opgesteld, worden de cijfers vervangen door de cijfers van de jaarrekening.
Dat betekent dus dat door de opeenvolgende actualiseringen de oorspronkelijke
cijfers van het meerjarenplan achtereenvolgens worden vervangen door de
cijfers van het budget en de jaarrekening voor dat jaar. Naarmate de periode
waarover het meerjarenplan loopt, verstrijkt, worden er dus steeds meer reële
rekeningencijfers opgenomen in het meerjarenplan [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 4.3, 3de alinea]. Een wijziging van
het meerjarenplan heeft dezelfde vorm en dezelfde inhoud als een gewoon
meerjarenplan [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
15]. |
Art. 42. (de gecoördineerde indiening van het
meerjarenplan)
De meerjarenplannen worden gecoördineerd en gelijktijdig bij de
gemeenteoverheid, het erkend representatief orgaan en de provinciegouverneur
ingediend door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabrieken ressorteren.
Als er geen centraal kerkbestuur werd opgericht, dient de kerkfabriek het
meerjarenplan in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van het meerjarenplan
door de kerkraad en voor het gecoördineerd indienen van de meerjarenplannen
door het centraal kerkbestuur.
Tot
het takenpakket van het centraal kerkbestuur behoort het gecoördineerd
indienen van het meerjarenplan (en de wijzigingen), van het budget (en de
wijzigingen) en van de jaarrekening [zie Decreet, art. 32, 1° t.e.m. 3°]. Het centraal kerkbestuur dient de meerjarenplannen
gecoördineerd in, maar behoudt de vorm van de onderscheiden meerjarenplannen,
aangevuld met een overzicht van de daarin opgenomen gemeentelijke (of
provinciale) toelagen per financieel boekjaar en per bestuur van de
eredienst, en van het totaal van die toelagen. Bij de wijziging van een of meer meerjarenplannen
van de betrokken besturen van de eredienst, moet het overzicht daarenboven
worden aangepast aan de nieuwe bedragen in die meerjarenplannen. Het centraal
bestuur dient die wijziging of wijzigingen samen met het aangepaste overzicht
in [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 16]. Dat centraal kerkbestuur heeft
een belangrijke coördinerende rol in het overleg tussen het gemeente- of
provinciebestuur en de besturen van de eredienst van die gemeente. In het
decreet is bepaald dat het centraal bestuur de verschillende meerjarenplannen
samen moet indienen. Dat moet op een gecoördineerde wijze gebeuren, dat wil
zeggen dat de verschillende meerjarenplannen samen worden ingediend. Er
blijft echter per bestuur van de eredienst een afzonderlijk meerjarenplan
bestaan. Het is dus zeker niet de bedoeling dat er per centraal bestuur één
meerjarenplan wordt gedistilleerd uit de meerjarenplannen van de
afzonderlijke besturen. De
enige formaliteit die het centraal bestuur moet vervullen bij het indienen
van de meerjarenplannen is het toevoegen van een samenvatting waarin voor
alle jaren van het meerjarenplan de verschillende toelagen voor de
verschillende besturen worden opgesomd. Die samenvattende tabel kan op verschillende
manieren worden opgesteld. Een
mogelijke werkwijze is een opsplitsing te maken tussen de exploitatie en de
investeringen, en ook tussen de verschillende investeringsprojecten per
bestuur. Dat geeft dan een voorstelling als volgt:
Ook de wijzigingen van de
meerjarenplannen moeten door het centraal bestuur gecoördineerd worden
ingediend. Daarbij moet ook het samenvattende overzicht worden aangepast,
waarbij de cijfers voor de besturen waarvan het meerjarenplan niet gewijzigd
werd, moeten worden hernomen. Om praktische redenen zal het daarom wenselijk
zijn om de formele wijzigingen van het meerjarenplan zo veel mogelijk te
groeperen. De meeste wijzigingen zullen immers nodig zijn bij het opstellen
van de budgetten en zullen dus allemaal rond hetzelfde ogenblik worden
doorgevoerd [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 4.4 en AR-Bh tot 05.09.2008, art. 16]. De gegevens die de kerkraden
meedelen aan de burgerlijke en kerkelijke overheden moeten in een tabel
worden opgenomen die enerzijds de gewone exploitatie-uitgaven en anderzijds
de investeringen omvat. De gegevens van deze tabel moeten juist en in
overeenstemming zijn met de gegevens van vorige ingediende jarenplannen en
met de wijzigingen die door de burgerlijke overheden werden aangebracht. Deze
overeenstemming onderzoeken is een inherente opdracht van het centraal
kerkbestuur [zie Decreet, art. 32]. De meerjarenplannen moeten
gecoördineerd en gelijktijdig worden ingediend door het centraal bestuur bij
de gemeente- en / of provincieoverheid, het representatief orgaan van de
eredienst (de bisschop)
en de provinciegouverneur [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. h4.5]. Er bestaan modellen die kunnen worden gedownload op
www.binnenland.vlaanderen.be/kerkfabrieken/erediensten_modellen.htm. |
Art. 43. (de goedkeuring van het meerjarenplan na
advies)
De meerjarenplannen en de wijzigingen zijn onderworpen aan het advies van het
erkend representatief orgaan en aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de gemeenteraad binnen
een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen bij het
erkend representatief orgaan van de meerjarenplannen, wordt het voornoemd
orgaan geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht.
De gemeenteraad spreekt zich uit over de goedkeuring binnen een termijn van
honderd dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het advies van het erkend
representatief orgaan bij de gemeenteoverheid of de dag na het verstrijken van
de termijn van vijftig dagen, en verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste
dag van deze termijn aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de
kerkfabrieken in kwestie en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van honderd dagen, bedoeld in het derde lid, geen besluit
naar de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in
kwestie en het erkend representatief orgaan is verstuurd, wordt de gemeenteraad
geacht zijn goedkeuring aan de meerjarenplannen te hebben verleend.
Art. 44. (beroepsprocedures in verband met het
meerjarenplan)
§ 1. In geval van
niet-goedkeuring door de gemeenteraad zijn de meerjarenplannen onderworpen aan
de goedkeuring door de provinciegouverneur.
De provinciegouverneur spreekt zich over de goedkeuring uit binnen een termijn
van dertig dagen die ingaat de dag na het inkomen van het
niet-goedkeuringsbesluit. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag
van deze termijn aan de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de kerkfabriek, het
centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
is verstuurd, wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring aan de
meerjarenplannen te hebben verleend.
§ 2. Tegen de beslissing van de
provinciegouverneur of bij ontstentenis van beslissing kan de kerkfabriek in
kwestie of de gemeenteoverheid bij de Vlaamse Regering beroep instellen binnen
een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het
besluit bij de kerkfabriek en bij de gemeenteoverheid of, bij ontstentenis van
beslissing, de dag na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het derde lid.
De Vlaamse Regering spreekt zich over het beroep uit binnen een termijn van
dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het beroep. Ze verstuurt
haar besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de
provinciegouverneur, de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de
provinciegouverneur, de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan is verstuurd, is het
beroep ingewilligd.
Het algemeen
administratief toezicht voorziet in een schorsing- en vernietigingstoezicht
op de beslissingen van het lokaal en het centraal bestuur van de erediensten,
evenals op de beslissingen van de voorzitter en de secretaris van de raden
die voor overheidsopdrachten samen optreden (zie
Decreet, art. 58, §§ 1 en 2 en art. 59). Een overeenstemmende procedure is voor accountantshandelingen
voorzien. Bij het afwijzen van het ingediende en geadviseerde meerjarenplan
of de –wijziging door de gemeenteraad voorziet art. 44 van het Decreet,
procedures om de genomen negatieve beslissing van de gemeenteraad te
bestrijden. De eerste procedure wordt ambtshalve door de provinciegouverneur
uitgeoefend. De tweede procedure wordt uitgeoefend door de Vlaamse Regering
die optreedt op verzoek van ofwel de kerkraad, ofwel de gemeenteraad. De beide procedures zijn termijngebonden. De termijnen beginnen te lopen vanaf de
dag nà de dag van ontvangst van het gemeentelijk
afkeuringbesluit van het meerjarenplan en / of de –wijziging bij de
provinciegouverneur. De sanctie bij gebrek is de stilzwijgende goedkeuring
van het meerjarenplan en / of de –wijziging. Bij voortgezette procedure bij
de Vlaamse regering, dit wil zeggen bij het indienen van een beroep tegen een
besluit van de provinciegouverneur door ofwel de kerkraad, ofwel de
gemeenteraad, gelden dezelfde regels. De termijn begint te lopen vanaf de dag
nà de dag van ontvangst van het afkeuringbesluit
bij de provinciegouverneur, of van het beroep bij de Vlaamse Regering.
Aangezien de gemeenteraad in principe mededelingsplicht heeft
aan de provinciegouverneur, zou er altijd een begin- en einddatum van de
termijn moeten kunnen worden vastgelegd [zie Decreet, art. 43, 2de lid]. Maar het is
helemaal niet zeker dat de administratie van de gemeente op tijd de besluiten
van de gemeenteraad meedeelt. Ondanks een op tijd genomen besluit, kan de
verzending en aldus de afgifte ter post te laat gebeuren [zie onderscheid in Decreet,
art. 43,3de lid, eerste
deel versus tweede deel]. In principe is de dag van ontvangst
bepaald op de derde werkdag die volgt op de dag waarop de brief aan de
postdiensten werd overhandigd [zie art. 53bis, 2° GW]. Tenzij de
provinciegouverneur of de Vlaamse Regering bewijst dat het afkeuringbesluit
of het beroep op een andere dag werd ontvangen. Dit kan door het versturen
van een ontvangstbericht aan de geïnteresseerde partijen waarin expliciet de
dag van ontvangst en daarmee het begin van de termijn wordt vermeld. Als de gemeenteraad geen goedkeuring
verleent, wordt het meerjarenplan onderworpen aan de goedkeuring door de
provinciegouverneur. De gouverneur verstuurt dan binnen een termijn van
dertig dagen vanaf de dag nà de dag van ontvangst
van het niet-goedkeuringsbesluit zijn beslissing aan alle betrokkenen (de
kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de bisschop en de gemeenteoverheid).
Doet de gouverneur niets binnen de termijn van 30 dagen, dan wordt het
meerjarenplan automatisch goedgekeurd. Tegen de (stilzwijgende) beslissing van
de gouverneur kan ten slotte nog beroep ingediend worden bij de Vlaamse
Regering. Dat beroep moet worden aangetekend binnen een termijn van dertig
dagen. Binnen deze termijn moet de Vlaamse Regering zich ook uitspreken over
het beroep. Doet de Vlaamse Regering niets, dan wordt het beroep bij het
verstrijken van de termijn als ingewilligd beschouwd [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt.4.5]. |
Afdeling 2. - Budget
Art. 45. (de annaliteit van het financieel boekjaar)
Het financieel boekjaar van de kerkfabriek begint op 1 januari en eindigt op 31
december van hetzelfde jaar.
De annaliteit van de boekhouding ligt
verankerd in de algemene principes bij het voeren van een boekhouding van een
overheidsinstelling. Het boekjaar loopt vanaf 01.01 tot en met
31.12. van hetzelfde jaar [zie Nieuwe
Gemeentewet, art. 238, 1ste lid: “Het
financiële dienstjaar van de gemeente komt overeen met het burgerlijk jaar.”]. Door de toepassing van deze
principes eindigt het financiële boekjaar
onherroepelijk op 31 december. Het is dus niet langer mogelijk om in het
begin van het jaar nog uitgaven te doen op het voorgaande financiële
boekjaar. In het begin van januari kunnen nog wel de uitgaven worden geboekt
die op een bankuittreksel voorkomen met als bankdatum 31/12, maar geen nieuwe
uitgaven meer worden gedaan die betrekking hebben op het voorgaande jaar [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 9.1 en Nieuwe Gemeentewet, art. 238, 2de lid: “ Behoren tot een dienstjaar alleen de rechten verkregen
door de gemeente en de verplichtingen aangegaan ten opzichte van de
schuldeisers tijdens dit dienstjaar, ongeacht het dienstjaar waarin zij
worden vereffend.”]. |
Art. 46. (het budget van het volgende boekjaar)
De kerkraad stelt jaarlijks op basis van het meerjarenplan het budget van de
kerkfabriek voor het volgende boekjaar vast en dient het in voorkomend geval
voor 30 juni in bij het centraal kerkbestuur. Het budget bestaat uit een
investeringsbudget en een exploitatiebudget.
Als een kerkraad in gebreke blijft bij het indienen van het budget, wordt het
budget opgemaakt door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabriek
ressorteert.
De kerkraden stellen
jaarlijks een budget op en bezorgen dat vóór 30 juni, dit wil zeggen ten
laatste op 29 juni, aan het centraal bestuur. De basis voor het budget is het goedgekeurde
meerjarenplan [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. Alle budgetcijfers mogen worden
afgerond tot op de gehele euro [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 19].
Hierbij geldt dezelfde aanbeveling als bij de afronding van de
cijfers van het meerjarenplan: hoewel ze niet wordt verplicht, is die
afronding voor de leesbaarheid van het budget wel aan te bevelen. Ook hier is
de informatiewaarde van de bedragen in eurocent veeleer klein [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. Het budget bestaat
uit een financiële nota en een beleidsnota [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 17]. De financiële nota
van het budget maakt een onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen die betrekking hebben op de exploitatie enerzijds en
op de investeringen anderzijds. Het budget geeft
de kredieten weer voor alle ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen,
die tijdens dat financieel boekjaar kunnen worden verricht, met uitzondering
van de geldverrichtingen die enkel betrekking hebben op de beschikbare
kasvoorraad. Het budget geeft
daarnaast de cijfers van de laatst vastgestelde jaarrekening, de cijfers van
het laatst vastgestelde budget en de voor dat financieel boekjaar opgenomen
cijfers uit het niet-geactualiseerde meerjarenplan. Wat de vorm en inhoud
aangaan, zijn er beperkingen opgelegd bij ministerieel besluit [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 18]. Er bestaan modellen [zie
www.binnenland.vlaanderen.be/kerkfabrieken/erediensten_modellen.htm]. De financiële nota is de cijfermatige vertaling van al wat het
bestuur van de eredienst heeft gepland voor dat financiële boekjaar. Het model
voor die financiële nota werd vastgesteld bij ministerieel besluit en is
uiteraard op dezelfde wijze opgebouwd als de financiële nota van het
meerjarenplan. Ter vergelijking worden er naast de eigenlijke budgetcijfers
ook de cijfers van de laatste vastgestelde jaarrekening in opgenomen, de
cijfers van het vorige budget en de cijfers van het laatste
niet-geactualiseerde meerjarenplan. Met dat laatste worden de cijfers bedoeld
die in het initiële (of gewijzigde) meerjarenplan stonden voordat het budget
werd opgesteld. In die zin is dat het niet-geactualiseerde meerjarenplan,
aangezien bij het opstellen van het budget het meerjarenplan moet worden
geactualiseerd door de budgetcijfers op te nemen in het meerjarenplan. Het
heeft geen zin om de cijfers van na die actualisering op te nemen, aangezien
die per definitie identiek zullen zijn aan de cijfers van het budget [zie GV
boekhouding 22.02.2008, 5.1].
Boekhoudkundig
moet het totaal van de geraamde ontvangsten in de exploitatie, aangevuld met
de eventuele gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage, en [het
gecorrigeerd overschot of tekort van de exploitatie van twee financiële
boekjaren voordien], gelijk zijn aan de som van de geraamde uitgaven in de
exploitatie en de overboekingen. De gemeentelijke of provinciale
exploitatietoelage is de sluitpost van die berekening [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 20]. Het saldo van de
geraamde ontvangsten en de uitgaven van de investeringen, met inbegrip van
het overschot of tekort van de investeringen van twee financiële boekjaren
voordien, het eventuele negatieve saldo van de budgetwijziging van het
voorgaande financiële boekjaar, vermeld in artikel 23, tweede lid, en de
overboekingen, is gelijk aan of groter dan nul. [De zelfbedruipende
besturen mogen gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit artikel.] [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 20]. Uit de cijfers van de financiële nota van het budget moet blijken
dat de financiën van het bestuur van de eredienst in evenwicht zijn. Daarom
wordt er een verplicht evenwicht opgelegd in artikel 20 van het reglement.
Dat evenwicht in de exploitatie kan schematisch als volgt worden weergegeven:
In het model van de financiële nota voor het budget wordt de
volgende voorstelling opgelegd:
Per hoofdfunctie wordt in deze tabel het totaal van de
ontvangsten en van de uitgaven opgenomen, en het overschot of tekort waarin
dat resulteert. Daarvan wordt dan een tussentotaal (F) gemaakt zonder de
hoofdfunctie financiering, wat het totaal oplevert van de ontvangsten en
uitgaven die werkelijk op dat financiële boekjaar betrekking hebben: dus
zonder de aflossingen van de leningen. Als bij dat tussentotaal ook de
hoofdfunctie financiering wordt geteld, wordt het totaal van de exploitatie
voor overboekingen (H) verkregen. Daar moeten dan de eventuele overboekingen
naar de investeringen worden bijgeteld om het totaal van de exploitatie van
het eigen financiële boekjaar (J) te krijgen. Voordat de exploitatietoelage kan worden berekend, moet eerst nog
het resultaat van de exploitatie van de voorgaande jaren worden opgenomen in
de berekening. Wat het gemeente- of provinciebestuur vroeger te veel heeft
betaald, wordt daardoor in mindering gebracht op de exploitatietoelage. Concreet
gebeurt die correctie aan de hand van het overschot of tekort van de
exploitatie in de rekening van twee financiële boekjaren voordien (K1),
verminderd met het bedrag dat in het budget voor het voorgaande jaar werd
opgenomen op de rij K (K2). Het bedrag dat zo verkregen wordt, wordt het
gecorrigeerde overschot of tekort van de exploitatie van twee financiële
boekjaren voordien (K) genoemd. Het is niet mogelijk dat gecorrigeerde
overschot of tekort te vervangen door het werkelijke overschot van de exploitatie
van het voorgaande financieel boekjaar, ook niet nadat de rekening van dat
jaar vastgesteld is. Als het budget eenmaal is vastgesteld, blijft het bedrag
op de rij K van het budget dus ongewijzigd. De som van de exploitatie van het eigen financiële boekjaar en
het gecorrigeerde overschot of tekort van de exploitatie van twee financiële
boekjaren voordien, levert het totaal van de exploitatie voor toelage op. Als
dat een negatief getal is, dan is het bedrag dat nodig is om op nul te komen,
het bedrag van de exploitatietoelage (M) voor dat jaar. Het is van belang te onderstrepen dat weliswaar per hoofdfunctie
het overschot of tekort wordt berekend, maar dat daaraan geen enkel gevolg
gekoppeld kan worden. Die tussentotalen zijn alleen bedoeld om een algemeen
overzicht te krijgen van de ontvangsten en uitgaven van het bestuur van de
eredienst en dienen dus zeker niet om een evenwicht per hoofdfunctie op te
leggen. Er wordt in dit overzicht ook een rij opgenomen waarin de
eventuele achterstallige exploitatietoelagen van de voorgaande jaren kunnen
worden ingevoerd. Daardoor kan het bestuur verduidelijken dat een gedeelte
van de exploitatietoelage voor het jaar van het budget in feite nog een
achterstallige verplichting is van het gemeente- of provinciebestuur.
Aangezien er vertrokken wordt van het resultaat van twee jaar voordien, zal
dat normaal alleen in uitzonderlijke gevallen gebruikt worden. Net als bij het
meerjarenplan wordt op de evenwichtsverplichting een uitzondering gemaakt
voor de zelfbedruipende besturen. Ze kunnen, met
toepassing van artikel 20, derde lid, gemotiveerd afwijken van het verplichte
evenwicht. Dat geeft hen de mogelijkheid om op een soepeler manier om te gaan
met de verwerking van de overschotten en tekorten van het verleden in hun budgetten.
Aangezien er bij de zelfbedruipende besturen geen
sprake is van een exploitatietoelage, houdt dat geen risico’s in voor het
betrokken gemeente- of provinciebestuur. Het is wel van belang dat die
afwijking afdoende gemotiveerd wordt. De beleidsnota van het budget is
wellicht de aangewezen plaats om die motivering op te nemen [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. Ook in de investeringen wordt er een
evenwichtsverplichting opgelegd. In tegenstelling tot in het meerjarenplan
wordt hier wel rekening gehouden met de eventuele overschotten of tekorten in
de investeringen in het verleden. Het
evenwicht in de investeringen kan op dezelfde wijze schematisch als volgt
worden voorgesteld. Het negatieve saldo van de budgetwijziging van het
voorgaande dienstjaar (een uitzondering die mogelijk gemaakt wordt in artikel
23, tweede lid, van het reglement), wordt verder in deze omzendbrief
behandeld.
Er is hier niet in een aparte rij voor
de tegemoetkomingen van de gemeente of de provincie voorzien omdat die
opgenomen zijn bij de andere investeringsontvangsten. In het model voor de
financiële nota van het budget wordt de volgende voorstelling opgelegd:
Net als in de exploitatie wordt in deze tabel per hoofdfunctie
het totaal van de ontvangsten en van de uitgaven opgenomen en het overschot
of tekort waarin dat resulteert. Daarvan wordt dan een tussentotaal gemaakt
zonder de hoofdfunctie financiering. Door bij dat tussentotaal ook de
hoofdfunctie financiering op te tellen, wordt het totaal van de investeringen
voor overboekingen verkregen. Door daar de overboekingen bij op te tellen,
wordt het overschot of tekort van de investeringen van het eigen financiële
boekjaar verkregen. Daar moeten dan nog de resultaten uit het verleden worden
bijgeteld: het resultaat van de investeringen in de rekening van twee jaar
voordien. Hierbij moet in voorkomend geval ook rekening worden gehouden met
het tekort van de budgetwijziging van het voorgaande jaar. Dat is een
uitzonderlijke regeling die verder wordt toegelicht (cf. 5.2). De
uiteindelijke slotsom van de investeringen moet steeds nul zijn. De
gemeentelijke of provinciale investeringstoelagen worden hier niet als een
sluitpost opgenomen in dit overzicht. Die toelagen zullen immers afhankelijk
zijn van de concrete investeringsprojecten en werden dus, net als
bijvoorbeeld de gewestelijke toelagen, opgenomen bij de
investeringsontvangsten. Dat is een duidelijk verschil tussen de voorstelling
van de exploitatie en die van de investeringen [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. De beleidsnota verwoordt het beleid dat het bestuur van de
eredienst gedurende het desbetreffende financieel boekjaar zal voeren en
verantwoordt minimaal de wijzigingen ten opzichte van de cijfers voor dat
financieel boekjaar uit het niet-geactualiseerde meerjarenplan [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 21]. De beleidsnota is dus eigenlijk de
basis voor de cijfers van de financiële nota (en vervangt de toelichting).
Omdat die cijfers kunnen afwijken van de cijfers van het meerjarenplan, is
het van belang dat minstens die verschillen worden geduid [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. De decretale indeplaatsstelling waarbij het
centraal kerkbestuur optreedt voor rekening van de kerkraad die in gebreke
blijft om een budget op te stellen, is gebaseerd op artikel 32, 7° van het Decreet. |
Art. 47. (gecoördineerde indiening van de budgetten
bij de gemeenteoverheid na advies van de bisschop)
De budgetten worden na het advies van het erkend representatief orgaan
jaarlijks voor 1 oktober gecoördineerd bij de gemeenteoverheid ingediend door
het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabrieken ressorteren. Als er geen
centraal kerkbestuur werd opgericht, dient de kerkfabriek het budget in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van het budget door de
kerkraad en voor het gecoördineerd indienen van de budgetten door het centraal
kerkbestuur.
De
budgetten moeten jaarlijks door de kerkraden bij het
Centraal kerkbestuur ingediend worden voor 30 juni, dit wil zeggen uiterlijk
op 29 juni [zie Decreet, art. 46]. Het
Centraal Kerkbestuur vraagt advies aan het erkend representatief orgaan, hetzij
aan de Bisschop of
zijn aangestelde. De termijn waarover de bisschop beschikt is niet
vastgelegd. Echter is bepaald dat het
Centraal kerkbestuur nà verkregen advies, de
budgetten bij de gemeenteraad moet indienen voor 01 oktober, hetzij ten
laatste op 30 september. Daaruit kan men besluiten dat de bisschop
over een termijn beschikt
van ongeveer 90 dagen (21 juli en 15 augustus vallen in principe als
wettelijke feestdagen weg) om zijn advies te verstrekken. De volledige
uitputting van deze termijn brengt echter het Centraal Kerkbestuur in een moeilijk
parket, aangezien dit bestuur ook de wijzigingen van de budgetten moet behandelen
en deze gecoördineerd moet indienen bij de gemeenteraad voor 15 september,
dit wil zeggen uiterlijk op 14 september [zie Decreet, art. 50]. Ook de budgetten blijven afzonderlijke
documenten [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25,
1ste lid]. Er is geen sprake van consolidatie
van de afzonderlijke budgetten in een gezamenlijk budget. Wel moet het
centraal bestuur ook hier een samenvattende tabel opstellen met de
verschillende toelagen voor de verschillende besturen [ibidem, 1ste lid in
fine]. Die samenvattende tabel kan op verschillende wijzen worden
opgemaakt, maar een mogelijke voorstelling is de volgende:
De budgetwijzigingen van het
lopende exploitatiejaar moeten door het centraal bestuur gecoördineerd worden
ingediend bij de gemeenteraad voor 15 september, dit wil zeggen uiterlijk op
14
september [zie Decreet, art. 50]. Daarbij moet ook het
samenvattende overzicht worden aangepast, waarbij de cijfers voor de besturen
waarvan het budget niet gewijzigd werd, moeten worden hernomen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 2de lid]. Om
praktische redenen zal het daarom wenselijk zijn om de budgetwijzigingen zo
veel mogelijk te groeperen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
5.4]. In artikel 50 is
helemaal niet bepaald dat de budgetwijziging ook onderworpen is aan het
advies van het erkend representatief orgaan. Het algemeen reglement tot
22.02.2008 legt in artikel 25 deze verplichting ook niet op, maar bepaalt
slechts in het 2de lid dat het overzicht vermeld in het 1ste
lid aangepast moet worden ingediend. |
Art. 48. (budget binnen de grenzen van het
goedgekeurde meerjarenplan)
Als de gemeentelijke bijdrage in het budget binnen de
grenzen blijft van het bedrag, opgenomen in het goedgekeurde meerjarenplan,
neemt de gemeenteraad hiervan akte binnen een termijn van vijftig dagen die
ingaat op de dag na het inkomen van het budget bij de gemeenteoverheid. Zij
geeft daarvan kennis aan het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in kwestie
en het erkend representatief orgaan.
De budgetten worden door het centraal
bestuur, na advies van het representatief orgaan van de eredienst, ingediend bij het gemeente- of
provinciebestuur [zie Decreet, art. 47]. Het decreet maakt daarbij een
onderscheid tussen twee mogelijkheden: het budget is conform het
meerjarenplan, het budget overstijgt het goedgekeurde meerjarenplan. In
het eerste geval blijft de gemeentelijke of provinciale toelage in het budget
binnen de grenzen van het bedrag opgenomen in het goedgekeurde meerjarenplan.
In die situatie neemt de gemeente- of provincieraad akte van het budget
binnen een termijn van vijftig dagen [zie Decreet, art. 48]. Dit
wil zeggen dat de Gemeenteraad de budgetten conform het meerjarenplan de
facto moet aanvaarden. De gemeenteraad licht het CKB, het Kerkbestuur en het
erkend representatief orgaan, de Bisschop, van zijn besluit in binnen een
termijn van 50 dagen vanaf de dag na de dag van ontvangst van het budget. Als
het budget binnen het bedrag van het (goedgekeurde) meerjarenplan blijft, dan
geldt dezelfde sanctie wegens gebrek, namelijk de feitelijke goedkeuring van
het budget [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
5.5]. De toezichtprocedure zoals die door het
Eredienstendecreet wordt bepaald, maakt van het meerjarenplan het ultieme
document in de relatie tussen het gemeente- of provinciebestuur en het
bestuur van de eredienst. Zolang het bestuur van de eredienst zich aan de in
het meerjarenplan vastgelegde opties houdt, neemt het gemeente- of
provinciebestuur enkel akte van het budget. Er kan in die situatie geen
sprake meer zijn van een niet-goedkeuring of een schorsing van het budget. Voor de budgetwijzigingen geldt
dezelfde regeling als voor de budgetten [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 5.5]. |
Art. 49. (budget buiten de grenzen van het
goedgekeurde meerjarenplan en beroepsprocedure)
§ 1. Als de gemeentelijke
bijdrage in het budget de grenzen van het bedrag, opgenomen in het goedgekeurde
meerjarenplan, overschrijdt, kan de gemeenteraad het budget aan het
meerjarenplan aanpassen behalve wat de kosten betreft die betrekking hebben op
het vieren van de eredienst.
De gemeenteraad spreekt zich over het budget uit binnen een termijn van vijftig
dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het budget bij de
gemeenteoverheid en hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van
deze termijn aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de
kerkfabrieken in kwestie en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de voormelde termijn van vijftig dagen geen besluit naar de
provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in kwestie en
het erkend representatief orgaan is verstuurd, wordt de gemeenteraad geacht het
budget te hebben goedgekeurd.
§ 2. Tegen de beslissing van de gemeenteraad
kan de kerkfabriek in kwestie bij de provinciegouverneur beroep indienen binnen
een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het
besluit bij de kerkfabriek. Het budget en het besluit van de gemeenteraad
moeten bij het beroep gevoegd worden.
De provinciegouverneur spreekt zich over het beroep uit binnen een termijn van
dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het beroep en hij
verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de
kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend
representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de kerkfabriek, het
centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
is verstuurd, is het beroep ingewilligd.
In het tweede geval is de gemeentelijke of
provinciale toelage in het budget hoger dan het bedrag dat in het
goedgekeurde meerjarenplan
was opgenomen. In dat geval kan de gemeente- of provincieraad het budget
aanpassen om die overeenstemming met het meerjarenplan te verkrijgen [zie Decreet, art. 49]. Die budgetaanpassing moet doorgevoerd worden
binnen een termijn van vijftig dagen en er is een beroepsmogelijkheid bij de
provinciegouverneur (binnen dertig dagen, uitspraak binnen opnieuw dertig
dagen). De procedure, vermeld in artikel 49 van
het Eredienstendecreet is echter voor heel bijzondere situaties. Een
verhoging van de gemeentelijke of provinciale toelage maakt immers een
wijziging van het meerjarenplan noodzakelijk. Als dat meerjarenplan gewijzigd
en goedgekeurd is, doet er zich geen probleem voor, aangezien het gewijzigde
meerjarenplan het referentiepunt zal zijn voor de beoordeling van het budget.
In artikel 49 is bepaald wat er moet
gebeuren als het gewijzigde meerjarenplan nog niet werd goedgekeurd en er
bijvoorbeeld nog een beroepsprocedure loopt. In afwachting van het beslechten
van de betwisting rond het gewijzigde meerjarenplan kan de gemeente- of
provincieraad dan de budgetten aanpassen die niet in overeenstemming zijn met
het vroegere, wel goedgekeurde, meerjarenplan. De toezichtprocedure zoals die door het
Eredienstendecreet wordt bepaald, maakt van het meerjarenplan het ultieme
document in de relatie tussen het gemeente- of provinciebestuur en het
bestuur van de eredienst. Zolang het bestuur van de eredienst zich aan de in
het meerjarenplan vastgelegde opties houdt, neemt het gemeente- of
provinciebestuur enkel akte van het budget. Er kan in die situatie geen
sprake meer zijn van een niet-goedkeuring of een schorsing van het budget. Voor
de budgetwijzigingen geldt dezelfde regeling als voor de budgetten [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 5.5]. |
Art. 50. (gecoördineerde indiening van
budgetwijzigingen van het lopend jaar)
De budgetwijzigingen worden voor 15 september van het lopende jaar
gecoördineerd bij de gemeenteoverheid ingediend door het centraal kerkbestuur
waaronder de kerkfabrieken ressorteren.
Artikelen 48 en 49 zijn van overeenkomstige toepassing op de budgetwijzigingen.
De termijn voor de goedkeuring van een
budgetwijziging is een bijzondere periode die in principe afloopt, wanneer
het aangepast meerjarenplan door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. De niet-goedgekeurde budgetwijzing kan
aanleiding geven tot een toestand zoals omschreven in artikel 49 van het
Decreet. De budgetwijzigingen van het lopende
exploitatiejaar moeten door het centraal bestuur gecoördineerd worden
ingediend bij de gemeenteraad vóór 15 september, dit wil zeggen
uiterlijk op 14
september. Daarbij moet ook het samenvattende overzicht worden aangepast,
waarbij de cijfers voor de besturen waarvan het budget niet gewijzigd werd,
moeten worden hernomen [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 25, 2de lid]. Om
praktische redenen zal het daarom wenselijk zijn om de budgetwijzigingen zo
veel mogelijk te groeperen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
5.4]. In artikel 50 is
helemaal niet bepaald dat de budgetwijziging ook onderworpen is aan het
advies van het erkend representatief orgaan. Het algemeen reglement tot
22.02.2008 legt in artikel 25 deze verplichting ook niet op, maar bepaalt
slechts in het 2de lid dat het overzicht vermeld in het 1ste
lid aangepast moet worden ingediend. Volgende wijzigingen houden een budgetwijziging in: §
Voor een wijziging van de
kredieten van het exploitatiebudget is een budgetwijziging nodig zodra het
totaal van de ontvangsten of de uitgaven van een hoofdfunctie gewijzigd wordt
of als kredieten opgenomen worden op een artikel van het budget waarop geen
kredieten opgenomen waren. §
Voor elke wijziging van de
kredieten van het investeringsbudget is een budgetwijziging nodig. §
Voor de overige wijzigingen van
de kredieten van het exploitatiebudget wordt de procedure van de interne
kredietaanpassing, vermeld in artikel 26 en 27, gevolgd, met behoud van de
toepassing van de aanvullende voorwaarden, vermeld in artikel 6 en 10
(infra). [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 2de
lid]. Een
budgetwijziging heeft dezelfde indeling als het budget, aangevuld met een
toelichting waarin alle wijzigingen worden geduid. De minister bepaalt de
nadere regels voor de vorm en de inhoud. In afwijking van
artikel 20, tweede lid, mag in geval van een budgetwijziging het saldo van de
geraamde ontvangsten en uitgaven van de investeringen, met inbegrip van het
overschot of tekort van de investeringen van twee financiële boekjaren
voordien, en de overboekingen kleiner zijn dan nul, op voorwaarde dat de
absolute waarde van het negatieve saldo van die budgetwijziging niet groter
is dan het overschot van de investeringen in de rekening van het voorgaande
financieel boekjaar, verminderd met de absolute waarde van het eventuele
negatieve saldo van de budgetwijziging van het voorgaande financieel boekjaar
[zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 23]. In afwijking van
artikel 2, tweede lid, mag een niet of slechts gedeeltelijk gebruikt
investeringskrediet het volgende financieel boekjaar aangewend worden mits
dat krediet nadien in een budgetwijziging wordt ingeschreven. Hetzelfde geldt
voor de daarmee samenhangende ontvangsten [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 24]. Het bestuursorgaan
kan binnen een hoofdfunctie van het exploitatiebudget de kredieten
verschuiven met een interne kredietaanpassing zolang het totaal van de
ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties gelijk blijft, geen kredieten
opgenomen worden op artikelen van het budget voor uitgaven waarop geen kredieten
opgenomen waren en de afspraken die met de gemeente gemaakt werden [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 6] in verband met (onder meer) de aanwending van de in het meerjarenplan opgenomen kredieten, het
tijdstip en de wijze van uitbetaling van de toelagen en aanvullende
voorwaarden voor het doorvoeren van interne kredietaanpassingen [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 10]
worden gerespecteerd [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 26]. Een lijst van de
interne kredietaanpassingen maakt deel uit van de toelichting in de
jaarrekening [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
27]. |
Afdeling 3. - Opbrengsten, ontvangsten, kosten en uitgaven
Art. 51. (de opbrengsten en ontvangsten van de
kerkfabriek)
De opbrengsten en ontvangsten van de kerkfabriek bestaan uit het volgende: ·1°
de inkomsten uit de aan de kerkfabriek toebehorende of teruggeschonken
goederen; ·2° schenkingen, legaten, stichtingen en handgiften die bestemd zijn
voor de zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de
eredienst; ·3° subsidies en uitzonderlijke opbrengsten die bestemd zijn voor de
zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de eredienst; ·4°
toelagen van de gemeente of gemeenten in kwestie, bestemd om de kosten en
uitgaven van de kerkfabriek, zoals vermeld in artikel 52, te dekken in geval
van ontoereikende opbrengsten en ontvangsten; ·5° alle andere inkomsten die
bestemd zijn voor de zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van
de eredienst.
In
het algemeen moeten de opbrengsten en ontvangsten bestemd zijn voor de zorg
voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de eredienst. Dit wil
zeggen dat de gelden of waarden die ontvangen worden, moeten toegewezen aan
kosten en uitgaven die de
eredienst mogelijk maakt, aan de gebouwen of bijgebouwen waarin de eredienst
wordt beoefend, aan de gebouwen die aan de bedienaars van de eredienst worden
ter beschikking worden gesteld. De opdracht van de kerkfabriek
is duidelijk afgebakend in art. 4 van het decreet van 7 mei 2004. Enerzijds,
kan een kerkfabriek krachtens het principe van de specialiteit slechts
schenkingen, legaten of stichtingen aanvaarden die passen binnen de haar
toegekende bevoegdheid, zo o.m. voor de ondersteuning van de beoefening van
de eredienst, voor eucharistievieringen, voor bepaalde godsdienstige
intenties of voor de zielenrust van overledenen, alsook voor het onderhoud,
het herstel of de nieuwbouw van kerken. Anderzijds komen dergelijke schenkingen, legaten en
stichtingen ten voordele van andere openbare instanties die hiertoe niet
bevoegd zijn (bvb. gemeente of OCMW) door dit
specialiteitprincipe toe aan de kerkfabrieken [Vademecum,
pt. 576]. Zoals voor alle burgerlijke akten, zullen voorwaarden die
strijdig zijn met de wet of de goede zeden, ofwel de aanvaarding van
schenkingen, legaten en stichtingen onmogelijk maken, ofwel als niet
bestaande worden beschouwd. De aanvaarding is onmogelijk wanneer de onwettige
of ongeoorloofde voorwaarde als essentiële voorwaarde of als enig mogelijke
bestemming geformuleerd werd. De voorwaarde wordt als onbestaande beschouwd wanneer zij
niet als exclusief bedoeld werd en het geschonkene
ook op een andere wijze zinvol kan aangewend worden (bvb.
de schenking van een huis onder de voorwaarde dat het niet mag verhuurd
worden aan vreemdelingen). Het gaat hier over een ongeoorloofde voorwaarde.
Het huis kan echter wel aanvaard worden, maar de ongeoorloofde beperking moet
als niet bestaande worden beschouwd. Het huis kan aan iedereen verkocht of
verhuurd worden [Vademecum, pt. 577]. Worden als ontvangsten aangemerkt: alle positieve mutaties in contant geld of
op rekeningen die behoren tot de beschikbare kasvoorraad. Onder de
beschikbare kasvoorraad verstaat men: alle gelden en waarden, die beschikbaar
zijn in contant geld of die belegd zijn op een termijn van minder dan één
jaar op rekeningen die het bestuursorgaan niet als een investeringsbelegging
heeft aangewezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 1, 9° en 10°]. De term ontvangsten wordt hier
gebruikt in boekhoudkundige zin, waarbij positief staat voor een
vermeerdering van een Debetrekening of voor een
vermindering van een Creditrekening. Aangezien het gebruikte rekeningstelsel
een kasboekhouding is en helemaal niet een analytische of dubbele
boekhouding, komt het onderscheid tussen de soorten rekeningen niet altijd zo
evident naar voor. Inkomsten zijn de renten van de goederen die aan de
kerkfabriek toebehoren, ofwel omdat de kerkfabriek ze verkregen (aangekocht
of geschonken) heeft, ofwel omdat ze aan de kerkfabriek werden teruggeschonken in uitvoering van overeenkomsten (zie
o.a. de keizerlijk decreten in verband met de kerkgoederen en het Concordaat
van Napoleon (1801). Het onderscheid tussen
schenkingen en legaten en de voorwaarden om ze te aanvaarden zijn in het
Decreet omschreven [zie Decreet, artn. 36 en 37]. Een handgift (soms ook genoemd “gift uit de hand” of
“gift van hand tot hand”) is een schenking onder levenden van roerende
goederen (geld of andere voorwerpen) door eenvoudige overhandiging. De
overeenkomst is voltrokken door de overhandiging zelf. Een notariële akte is
hierbij niet vereist. Deze giften zijn niet onderworpen aan enige
aanvaardingsprocedure [Vademecum, pt. 581]. Zijn onder andere lichamelijke roerende goederen: kunstwerken,
effecten aan toonder, cash, ... die via een handgift kunnen worden
geschonken. Indien de schenking, de handgift niet geregistreerd wordt, dan
zijn er geen schenkingsrechten verschuldigd [De
Gids, schenkingen en legaten]. Bij een handgift is in principe zelfs geen schriftelijk
bewijs vereist. Een handgift kan mondeling. Maar in de praktijk is het toch
verstandig om voor een schriftelijk bewijsstuk te zorgen. Het probleem is
immers dat de handgift opnieuw in de nalatenschap van de schenker valt als
die binnen de drie jaar volgend op de handgift overlijdt. Het komt er dus op
aan via een document (zoals een aangetekend schrijven) de juiste datum van de
handgift en de eigendomsoverdracht te bewijzen [De Gids, schenkingen en legaten]. Een stichting (ook soms fundatie genoemd) is een
schenking of een legaat waarbij een onroerend goed (grond of gebouw) en/of
een roerend goed (bvb. kunstwerk, geldsom, kasbon)
aan de kerkfabriek wordt geschonken met de last de opbrengst ervan voor een
bepaalde tijd (of soms eeuwigdurend) geheel of gedeeltelijk aan te wenden
voor de aangegeven opdracht. Het geschonken of gelegateerde kapitaal of goed wordt dus
niet opgebruikt om de last te volbrengen: alleen de jaarlijkse opbrengst
wordt hiertoe geheel of gedeeltelijk aangewend. Deze last omvat doorgaans het
laten opdragen van een bepaald aantal missen per jaar, soms ook het onderhoud
van een graf of andere concrete opdrachten. Dergelijke stichtingen zijn een concrete vorm of een
welbepaald gevolg van een “vrome wilsbeschikking” waaraan de kerk steeds een
bijzondere zorg en aandacht heeft besteed. Vrome wilsbeschikkingen in het algemeen, en stichtingen
in het bijzonder, vallen onder de regelgeving van zowel de burgerlijke als de
kerkelijke overheid. In zover zij deel uitmaken van een schenking of een
legaat vallen zij onder Boek III. Titel II van het Burgerlijke Wetboek, en
voor kerkfabrieken vooral ook onder de wetgeving en onder het administratief
toezicht op de kerkfabrieken, zoals bepaald in het decreet van de Vlaamse
regering van 7 mei 2004, art. 36- 38 en 57-58. Op basis van hun inhoud behoren vrome wilsbeschikkingen
en stichtingen ook tot het domein van de kerkelijke wetgeving (Wetboek van
canoniek recht, Boek V, Titel IV, can. 1299-1310).
Men zal dus i.v.m. stichtingen nauwgezet de burgerlijke wetgeving en de
voorgeschreven burgerlijke procedure in acht nemen. Wanneer dit niet gebeurd
is moeten de erfgenamen erop gewezen worden toch zo goed mogelijk de wil van
de erflater te eerbiedigen (can. 1299 § 2). Men zou
hier kunnen spreken van een morele erflast [Vademecum, ptn. 585 en 586]. De jaarlijkse inkomsten van de openbare stichtingen (bvb. huishuren, pachten, renten en intresten) worden in
de begroting en ook in de rekening ingeboekt bij de gewone inkomsten. De
jaarlijkse uitgave voor de uitvoering van de last, bvb.
de voorziene missen (soms ook voor het onderhoud van het graf), wordt
ingeboekt bij de gewone uitgaven [Vademecum, pt. 592]. Door het Rekenhof werd het
begrip subsidie als volgt gedefinieerd [Verslag
van het Rekenhof over het onderzoek naar subsidies in de Vlaamse Gemeenschap dd 06.01.1999, p. 13, pt.
1.2.1]: “Een regeling houdende instelling van een
tegemoetkoming die aan volgende voorwaarden voldoet: het
betreft een financiële transfer, waarvoor aan de toekenning ervan voorwaarden
gekoppeld worden, met als doe1 het tot stand brengen of het beïnvloeden van
activiteiten die zonder deze transfer niet of niet in dezelfde mate zouden
zijn uitgevoerd en die leiden tot door de overheid gewenste effecten in één
of meerdere beleidsvelden.” Hoewel naast de term subsidie ook de termen toelage, tegemoetkoming, tussenkomst,
premie, enz., het subsidiekarakter van een uitgave aanduiden, kunnen
zij echter ook in een andere betekenis worden gebruikt. De
interdepartementale projectgroep subsidiëring,
die een ontwerpbesluit van de Vlaamse regering op het gebied van
subsidies voorbereidt, heeft erop gewezen dat de term toelage, die dikwijls als synoniem van het begrip subsidie
wordt gebruikt, ook betrekking kan hebben op aanvullingen boven het normale salaris en dus een dubbele
betekenis heeft [ibidem, p. 46, pt. 3.2.1]. Uitzonderlijke opbrengsten zijn renten die niet elk jaar
worden geïnd. In het algemeen zijn het renten die niet direct iets te
maken met de werking van het boekjaar. Ze zijn niet te voorzien. Het gaat
bijvoorbeeld om restorno’s of schaderegelingen van de
verzekeringsmaatschappij of om een
bijzonder tantième dat toegekend wordt aan een aandeel. Toelagen
door de gemeente dekken de kosten en uitgaven van de kerkfabriek die niet
door eigen middelen kunnen betaald worden. De kosten en uitgaven zijn
inherent aan de exploitatie van de kerkfabriek [zie Decreet, art. 52]. Toelagen zijn de financiële bijdragen die door de gemeente in
uitvoering van Decreten en overheidsbesluiten worden betaald als bijdrage in
de werkingskosten van de kerkfabriek. De gemeenten zijn
verplicht bij te dragen in de tekorten van de kerkbesturen, zowel voor de
werkingskosten als de investeringen. Het artikel wordt afgesloten met
“alle andere inkomsten”. Deze toevoeging dient om alle vergetelheden in
verband met andere bronnen van inkomsten uit te sluiten. Een buitenbeentje: de vordering. De vorderingen
maken deel van de ontvangsten uit. Een vordering is elk bedrag dat, door een
welbepaalde derde, aan het bestuur van de eredienst verschuldigd is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 16°]. Het zijn ontvangsten die nog
moeten geïnd worden. Een vordering wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en
onzekere aard. Een vordering wordt slechts definitief een ontvangst bij zijn
inning voor het deel of voor het gehele bedrag van de vordering. De vorderingen
worden vastgesteld door de voorzitter en de secretaris en worden door de
penningmeester onmiddellijk, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens het
eventueel al ontvangen bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in
ieder geval op 31 december worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar
verklaarde bedragen die betrekking hebben op een van die vorderingen in dat
deel van de inventaris opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen
worden afgelezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 33, 1ste lid]. De inventaris is
een genummerd overzicht van alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden
en verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de eredienst [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 32]. |
Art. 52. (de kosten en de uitgaven van de kerkfabriek)
De kosten en uitgaven die de kerkfabriek moet dragen, zijn de volgende :
1° de bezoldiging van het personeel dat in dienst is van de kerkfabriek en de
hieraan inherente uitgaven;
2° de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eredienst, onder
meer de kosten van de gebouwen en delen van de gebouwen die bestemd zijn voor
de uitoefening van de eredienst, alsmede de kosten die inherent zijn aan de
organisatie en de werking van de eredienst;
3° de grove herstellingen van de tot de eredienst bestemde gebouwen;
4° de terugbetaling van de aflossingen en interesten van de leningen, aangegaan
door de kerkfabriek ter verwerving of renovatie van de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen;
5° de bijdrage in de werkingskosten van het centraal kerkbestuur;
6° alle andere uitgaven die verband houden met de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen.
Worden als uitgaven aangemerkt: alle negatieve mutaties in contant geld of op rekeningen die behoren
tot de beschikbare kasvoorraad. De beschikbare kasvoorraad zijn alle gelden
en waarden, die beschikbaar zijn in contant geld of die belegd zijn op een
termijn van minder dan één jaar op rekeningen die het bestuursorgaan niet als
een investeringsbelegging heeft aangewezen [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 9° en 10°]. De term uitgaven wordt hier
gebruikt in boekhoudkundige zin, waarbij negatief staat voor een vermindering
van een Debetrekening of voor een vermeerdering van
een Creditrekening. Aangezien het gebruikte
rekeningstelsel een kasboekhouding is en niet een analytische of dubbele
boekhouding, komt het onderscheid tussen de soorten rekeningen niet altijd zo
evident naar voor. Indien de kerkfabriek verloonde medewerkers tewerkstelt, dan moet de
kerkfabriek voor deze medewerkers alle financiële en sociale lasten, alle
hieraan verbonden taksen en belastingen dragen. De kosten die gemaakt worden
voor de uitoefening van de eredienst, voor de bedienaars van de eredienst,
voor het onderhoud van de gebouwen van de eredienst en voor de gebouwen van
de verzorgers van de eredienst, zijn uitgaven die de kerkfabriek moet dragen
in de gewone exploitatie. De grove herstellingen aan de
gebouwen van de eredienst en van de bedienaars van de eredienst worden
financieel gedragen door de kerkfabriek. Indien de kerkfabriek voor de grove
herstellingen leningen moet aangaan, dan moet de kerkfabriek de interesten en
de aflossingen van het geleende kapitaal afbetalen. Zij worden geboekt als
investeringsuitgaven. Het onderscheid tussen de kosten
voor onderhoud en de grove herstellingen zijn in hoofde van de kerkfabriek
meestal boekhoudkundig. Is de herstelling bedoeld als investering en / of
renovatie, of als gewoon onderhoud?Uitsluitsel moet
gezocht worden in het Burgerlijk wetboek waar volgend onderscheid wordt gemaakt:”Grove herstellingen zijn die van zware muren en
van gewelven, de vernieuwing van balken en van gehele daken en de vernieuwing
van dijken en van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel. Alle andere
herstellingen zijn herstellingen tot onderhoud”[BW, art. 606]. Grove herstellingen zijn grove
vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en
de instandhouding van het gehele gebouw die werkelijk een uitzondering zijn
in het bestaan zelf van de eigendom en waarvan de kosten normaal van het
kapitaal worden genomen (Cass.,
22 januari 1970, T.P.R.,
2001, 1060). Zo
werd gevonnist dat de vernieuwing van een gehele centrale verwarming, wel
degelijk een grove herstelling is, maar dat het vernieuwen van een dak in
roofing deel uitmaakt van het gewone onderhoud. De grove herstellingen worden
door het algemeen reglement op de
boekhouding als investering aangemerkt, namelijk: alle ontvangsten en
uitgaven die betrekking hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding
van de duurzame middelen van het bestuur van de eredienst, uitgezonderd de
normale onderhoudswerkzaamheden. De investeringen omvatten eveneens de voor
hetzelfde doel toegestane toelagen en leningen, de beleggingen op meer dan
één jaar en de andere investeringsbeleggingen en de vervroegde
terugbetalingen van de schuld [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 1, 12°]. De bijdrage in de werkingskosten
van het centraal bestuur, wordt (meestal) aan dit bestuur voorgeschoten. Op
het einde van het jaar wordt door het CKB afgerekend. Het eventuele batig
saldo van de bijdrage wordt aan de kerkfabriek teruggestort [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 55]. Deze verplichting vloeit uit
de annaliteit van de gevoerde boekhouding voort [zie Decreet, art.45]. Het artikel wordt afgesloten met
“alle andere uitgaven”. Deze toevoeging dient om alle vergetelheden in
verband met andere soorten uitgaven uit te sluiten. Een buitenbeentje:
de schuld. De schulden maken deel van de uitgaven uit. Een schuld is elk
bedrag dat, aan een welbepaalde derde, door het bestuur van de eredienst
verschuldigd is. Het zijn betalingen die nog moeten uitgevoerd worden. Een
schuld wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en onzekere aard. Een schuld
wordt slechts definitief een uitgave bij zijn betaling voor het deel of voor
het gehele bedrag van de schuld. De schulden worden
door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens
het eventueel al betaalde bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van schulden in dat deel
van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden afgelezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 33, 2de lid]. De inventaris is
een genummerd overzicht van alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden
en verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de eredienst [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 32]. De inventaris drukt ook een
waardering van de bezittingen uit. Waardering Het
is niet de bedoeling dat in de inventaris alle eigendommen en bezittingen van
het bestuur van de eredienst worden gewaardeerd. Niet alleen is het
onbegonnen werk om van alle historische bezittingen en van het volledige
kunstpatrimonium van de besturen van de eredienst de waarde in te schatten,
maar het is ook niet zinvol. Veel kunstvoorwerpen hebben in een marktcontext
immers een grote waarde, maar hebben dat niet in de context van het bestuur
van de eredienst aangezien ze gebruikt worden in de eredienst en dus niet
zomaar kunnen worden verzilverd. Het reglement bepaalt echter dat van
sommige elementen in de inventaris wel de waarde moet worden opgenomen. Om te
beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur verwerft vanaf 1
januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur immers op de
hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de schattingswaarde
bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem kan worden opgenomen in
de inventaris. Daarnaast bepaalt het reglement dat voor
de onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, de erop rustende
lasten, de opbrengsten (huur- of pachtprijs) en het jaar van verwerving
worden vermeld. Het bestuur beschikt immers over die gegevens en ze kunnen
een aanduiding zijn voor de waarde van bezittingen. Voor de vorderingen, beleggingen,
liquide middelen en financiële schulden moet de nominale waarde opgenomen
worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het bestuur al
bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De waarderingskwestie ligt
normaliter minder moeilijk. De waarderingen in de inventaris zijn
slechts een toelichting bij de informatie die uit de boekhouding zelf blijkt,
zonder financiële of juridische gevolgen voor de tekorten van de besturen van
de eredienst. Eventuele herwaarderingen kunnen enkel worden doorgevoerd als
ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische betekenis hebben. Hiertoe moet het
bestuur van de eredienst een gemotiveerde beslissing nemen. Investeringen
voor gebouwen worden wel vermeld in de inventaris, met verwijzing naar de
desbetreffende investeringssteekkaart. Op die wijze kunnen ook externen een
zicht behouden op de uitgevoerde investeringen [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 7.3].
|
Afdeling 4. - Boekhouding
Art. 53. (de voorschriften in verband met de
boekhouding van de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur)
De Vlaamse Regering stelt de nadere voorschriften vast inzake het budgettaire
en financiële beheer van de kerkfabrieken, inzake de boekhouding van het
centraal kerkbestuur, alsmede het rekeningstelsel en de boekhoudkundige
voorschriften die moeten worden gevolgd.
Er wordt verwezen naar het
“Besluit van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de
boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale
besturen van de erkende erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september
2008)”.
|
Afdeling 5. - Jaarrekening en eindrekening
Art. 54. (de jaarrekening)
De kerkraad stelt jaarlijks de rekening van de kerkfabriek van het voorgaande
jaar vast en dient ze voor 1 april in bij het centraal kerkbestuur.
De jaarrekening wordt door de kerkfabriek opgesteld. Deze annaliteit vloeit uit art. 45 van het Decreet voort. De termijn loopt vanaf de 1ste
januari tot en met de 31ste december van hetzelfde jaar. De
periodiciteit is éénmaal per jaar vóór de 1ste april van het jaar
dat volgt op het boekjaar. Dit wil zeggen dat de jaarrekening bij het
centraal kerkbestuur moet toekomen (na de goedkeuring door de kerkraad) ten
laatste op 31 maart van het jaar dat volgt op het boekjaar. De jaarrekening
bestaat uit een financieel gedeelte en een toelichting [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 39]. De posten van de jaarrekening
worden uitgedrukt in euro, afgerond tot op twee cijfers na de komma [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 41]. De jaarrekening
omvat voor alle posten volgens de voorgeschreven indeling [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 40]: §
de bedragen van de voorgaande
jaarrekening; §
de cijfers van het budget; §
de totalen op 31 december. Het financiële gedeelte van de jaarrekening maakt
een onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen
die betrekking hebben op de exploitatie en op de investeringen. Met exploitatie wordt bedoeld: alle ontvangsten en
uitgaven die gewoonlijk tenminste eenmaal per financieel boekjaar voorkomen
en die het bestuur van de eredienst regelmatige inkomsten of een regelmatige
werking waarborgen, met inbegrip van de periodieke aflossing van de schuld en
alle andere ontvangsten en uitgaven die niet als investeringen kunnen worden
geclassificeerd [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 1, 11°]. De investeringen worden als
volgt omschreven: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de
omvang, de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het
bestuur van de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De
investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en
leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de andere
investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°]. De toelichting in
de jaarrekening omvat verder minstens de volgende elementen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 42]: 1° het bewijsstuk
van de kastoestand van het bestuur van de eredienst op 31 december van het
financieel boekjaar [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art.47]: De penningmeester maakt op het einde van elk financieel boekjaar
een door hem ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de cijfers
van de boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen
en de kassen van het bestuur van de eredienst. 2° een overzicht
van de interne kredietaanpassingen [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art.26]: Het bestuursorgaan kan binnen een hoofdfunctie van het
exploitatiebudget de kredieten verschuiven met een interne kredietaanpassing
zolang het totaal van de ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties
gelijk blijft, geen kredieten opgenomen worden op artikelen van het budget
voor uitgaven waarop geen kredieten opgenomen waren en de afspraken, vermeld
in artikel 6 en 10, worden gerespecteerd. 3° de
geactualiseerde investeringssteekkaarten voor de lopende investeringsprojecten
[zie AR-Bh tot 05.09.2008, artn.
36 - 38]: 36.1 Voor elk gepland investeringsproject wordt een
investeringssteekkaart opgemaakt, waarin het project omschreven wordt en de
geraamde uitgaven en de geplande financieringswijze aangegeven worden, met
vermelding van het financieel boekjaar waarin die ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen, in het meerjarenplan en het budget opgenomen werden. 36.2 Voor investeringsprojecten die betrekking hebben op
gebouwen, wordt op de investeringssteekkaart vermeld of het gebouw al dan
niet beschermd is, in de zin van artikel 34, derde lid. 36.3 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de
inhoud van de investeringssteekkaart. 37. In de loop van de uitvoering van het investeringsproject
wordt elke betaling, elke ontvangen toelage of lening en elke wijziging in de
financieringswijze onmiddellijk aangegeven op de investeringssteekkaart, met
vermelding van de datum. 38. De investeringssteekkaarten zijn niet gebonden aan een
financieel boekjaar. Ze maken deel uit van de toelichting in de
jaarrekeningen waarop ze betrekking hebben. 4° de wijzigingen
in de geactualiseerde inventaris [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, artn. 32 - 35] (infra, Herwaardering): 32.1 Het bestuur van de eredienst stelt een boekhoudkundige
inventaris op die voorzichtig, oprecht en te goeder trouw een genummerd
overzicht geeft van alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en
verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de eredienst. De
verbruiksgoederen hoeven niet in de inventaris te worden opgenomen. 32.2 De verschillende stichtingen en legaten worden duidelijk van
elkaar gescheiden. 32.3 Bij de bezittingen die deel uitmaken van het privaat
patrimonium worden de rechten van het bestuur van de eredienst verduidelijkt. 33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de
secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag.
De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking hebben op
een van die vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat de
openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag.
De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen. 34.1 Van de bezittingen van het bestuur van de eredienst moeten
enkel de bezittingen worden gewaardeerd die het bestuur van de eredienst
verwerft vanaf 1 januari 2007. 34.2 Met behoud van de toepassing van het eerste lid worden voor
de onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, in voorkomend
geval de erop rustende lasten en de al dan niet periodieke opbrengsten ervan
en indien bekend het jaar van verwerving in de inventaris vermeld. Ook
belangrijke investeringsprojecten worden vermeld met
verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. 34.3 Bij de gebouwen waarover het bestuur van de eredienst
beschikt, wordt vermeld of ze al dan niet beschermd zijn, in de zin van het
decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en
dorpsgezichten met latere wijzigingen. 34.4 Voor de vorderingen, beleggingen, liquide middelen en schulden
wordt de nominale waarde opgenomen. 34.5 Als daartoe gegronde redenen bestaan, kan het bestuur van de
eredienst de waarde, vermeld in de inventaris, aanpassen, mits het daarvoor
een draagkrachtige en duidelijke motivering geeft. 35. Met behoud van de toepassing van artikel 33 wordt de
inventaris minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december
geactualiseerd en wordt een overzicht van de wijzigingen, met inbegrip van de
wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd. 5° een lijst van
de openstaande schulden, een lijst van de openstaande vorderingen en een
lijst van de oninbaar verklaarde bedragen, die opgenomen werden in de
inventaris met toepassing van artikel 33 [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art.33]: 33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de
secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag.
De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle ontvangsten,
evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking hebben op een van die
vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat de openstaande
vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het
saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen. 6° de staat van
het vermogen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
43]: 43.1 De staat van het vermogen vloeit rechtstreeks voort uit de
inventaris, vermeld in artikel 32. 43.2 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de
inhoud van de staat van het vermogen. 7° de
verdeelsleutels, vermeld in artikel 4, tweede lid [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 4, 2de lid]: Het bestuursorgaan kan waar het dat noodzakelijk acht
verdeelsleutels hanteren bij het toewijzen van bepaalde ontvangsten en
uitgaven. Die verdeelsleutels moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd en
maken deel uit van de strategische nota van het meerjarenplan, de beleidsnota
van het budget en de toelichting van de jaarrekening. 8° de
waarderingsregels [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 35]: 35. Met behoud van de
toepassing van artikel 33 wordt de inventaris minstens eenmaal per jaar en in
ieder geval op 31 december geactualiseerd en wordt een overzicht van de
wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de
jaarrekening gevoegd. Waardering Het
is niet de bedoeling dat in de inventaris alle eigendommen en bezittingen van
het bestuur van de eredienst worden gewaardeerd. Niet alleen is het
onbegonnen werk om van alle historische bezittingen en van het volledige
kunstpatrimonium van de besturen van de eredienst de waarde in te schatten,
maar het is ook niet zinvol. Veel kunstvoorwerpen hebben in een marktcontext
immers een grote waarde, maar hebben dat niet in de context van het bestuur
van de eredienst aangezien ze gebruikt worden in de eredienst en dus niet
zomaar kunnen worden verzilverd. Het reglement bepaalt echter dat van
sommige elementen in de inventaris wel de waarde moet worden opgenomen. Om te
beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur verwerft vanaf 1
januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur immers op de hoogte
van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de schattingswaarde bij een
schenking, zodat die waarde zonder probleem kan worden opgenomen in de
inventaris. Daarnaast bepaalt het reglement dat
voor de onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, de erop
rustende lasten, de opbrengsten (huur- of pachtprijs) en het jaar van
verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt immers over die gegevens en
ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van bezittingen. Voor de vorderingen, beleggingen,
liquide middelen en financiële schulden moet de nominale waarde opgenomen
worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het bestuur al
bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De waarderingskwestie ligt
normaliter minder moeilijk. De waarderingen in de inventaris zijn
slechts een toelichting bij de informatie die uit de boekhouding zelf blijkt,
zonder financiële of juridische gevolgen voor de tekorten van de besturen van
de eredienst. Eventuele herwaarderingen kunnen enkel worden doorgevoerd als
ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische betekenis hebben. Hiertoe moet het
bestuur van de eredienst een gemotiveerde beslissing nemen. Investeringen
voor gebouwen worden wel vermeld in de inventaris, met verwijzing naar de
desbetreffende investeringssteekkaart. Op die wijze kunnen ook externen een
zicht behouden op de uitgevoerde investeringen [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 7.3]. Herwaardering Herwaardering is
een boekhoudtechniek die de waarde van goederen opnieuw vastlegt. Deze herwaardering kan zowel positief
(waardevermeerdering) of negatief (waardevermindering) zijn. De waarde van de
goederen na herwaardering wordt in de inventaris opgenomen. In
de regel wordt tot herwaardering overgegaan bij het afsluiten van het
boekjaar. Aangezien de kerkfabrieken de annaliteit
van een burgerlijk jaar volgen [zie Decreet art. 54],
gebeurt de herwaardering in principe op 31.12 van het exploitatiejaar. Het
algemeen reglement somt de goederen op die in de inventaris moeten worden
opgenomen, namelijk: alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en
verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de eredienst. De
verbruiksgoederen hoeven niet in de inventaris te worden opgenomen [zie Decreet art. 54 en AR-Bh
tot 05.09.2008, artikelen 32-35]. Rekening
houdende met de beperking dat de verbruiksgoederen niet moeten worden
opgenomen, blijven slechts de (investerings)goederen,
dit wil zeggen de goederen met een lange(re) levensduur over. Daarenboven
maken de vorderingen, de rechten, de schulden en de verplichtingen ook deel
uit van de in de inventaris op te nemen goederen. De inventaris omvat aldus
veel meer dan louter materiële goederen. Ze omvat ook de immateriële activa. Positieve
immateriële activa zijn de vorderingen die in geld worden uitgedrukt en de
rechten die de kerkraad bezit. Negatieve
immateriële activa zijn de schulden die in geld worden uitgedrukt en de
verplichtingen die de kerkfabriek heeft ten overstaan van derden. Vb. 1. In
de loop van het jaar ontvangt de kerkfabriek tussentijdse afrekeningen.
Feitelijk moet de kerkfabriek geen voorschotten betalen. De kerkfabriek kan
de eindafrekening afwachten, hetzij de factuur die zowel het verbruik
opgeeft, als de gedane voorschotbetalingen omvat. Indien
de factuur een te betalen saldo omvat, dan heeft de kerkfabriek een schuld
ten overstaan van de gas- en elektriciteitsmaatschappij. Indien
de factuur een te ontvangen saldo omvat en feitelijk een kredietnota is, dan
heeft de kerkfabriek ten overstaan van de gas- en elektriciteitsmaatschappij
een vordering. Vb. 2. De
kerkfabriek een recht van doorgang door een tuin van een buur verkregen om de
garage aan de achterzijde van de kerk te kunnen bereiken. Dit recht moet in
de inventaris opgenomen worden. De
kerkfabriek heeft een recht van doorgang door de tuin van de pastorij aan een
buur verleend. De kerkfabriek heeft een verplichting die in de inventaris
moet worden opgenomen. Aanschafwaarde Bij het aanschaffen
van goederen (gebouwen, materieel, gereedschap, meubilair en rollend
materieel) zijn er in de boekhoudtechniek drie manieren om de waarde ervan
vast te leggen: de aanschafwaarde, de inbrengwaarde en de
samenstellingswaarde. De
aanschafwaarde is de gefactureerde waarde, hetzij de werkelijk betaalde prijs
(inclusief belastingen en / of taksen indien deze niet kunnen worden
gerecupereerd). De
inbrengwaarde is de schatting door een onafhankelijke deskundige van de
waarde van de goederen die worden overgedragen aan de kerkraad. Dit wil
zeggen dat een expert de waarde van het goed in vergelijking met de
marktwaarde vaststelt en deze waarde onder de vorm van een verslag of een
proces-verbaal aan de kerkraad meedeelt. De
samenstellingswaarde of fabricagewaarde ontstaat doordat door eigen werk een
investering ontstaat. Het is de waarde
die aan een goed gegeven wordt, rekening houdende met de geïnvesteerde arbeid
door eigen personeel of door de leden van de kerkraad, en de eigen gebruikte
of verbruikte materialen om het goed te maken. Vb. 3.
Leden van de kerkraad maken zelf een kast met planken en materialen die de
kerkfabriek nog in voorraad heeft. De waarde van de kast is de prijs die in
de kleinhandel zou moeten betaald worden voor een gelijkwaardige kast. In
principe zal deze prijs de aanschafprijs van de materialen overstijgen, en
aldus rekening houden met de zelf gepresteerde arbeid. Materiële goederen De materiële investeringsgoederen zijn
aan sleet of gebruik onderhevig. Deze sleet veroorzaakt een minderwaarde die
moet geregistreerd worden. Boekhoudkundig
gebeurt dit door middel van afschrijvingen.
Afschrijven is aldus de minderwaarden van de oorspronkelijke waarde van het
goed registreren. Boekhoudkundig legt men een reserve aan gedurende de
nuttigheidsperiode. De reserve is bij de aanschaf van een vervangend goed
(een deel van) het te besteden kapitaal. De
aangelegde reserve is niet altijd groot genoeg om het vervangingsgoed volledig
te kunnen betalen. Om het verschil te kunnen betalen legt men vooraf een
voorziening aan waarmee geanticipeerd wordt op een volgende grotere uitgave. De
aangelegde reserve te samen met de voorziening
vormen aldus het basiskapitaal bij de aanschaf van een nieuw
investeringsgoed. Op
het ogenblik dat het goed boekhoudkundig volledig is afgeschreven, staat men
voor een keuze: ofwel verkoopt men het goed voor zijn boekhoudkundige
restwaarde; ofwel blijft men het goed gebruiken tot het zijn economische
nuttigheid heeft verloren. Nieuwe inventariswaarde Indien
men het goed blijft gebruiken, dan is het aangewezen om een nieuwe
boekhoudkundige waarde aan het goed toe te kennen. Men herwaardeert het goed
en men bepaalt een nieuwe inventariswaarde. In
een kasboekhouding kunnen deze minder- of meerwaarden
echter niet onrechtstreeks geboekt worden. Dit wil zeggen met kan geen
boekhoudpost maken die de minderwaarden of de meerwaarden
optelt, om na de volledig verlopen tijd de minderwaarden of de meerwaarden in één keer van de oorspronkelijke waarden af
te trekken of bij te tellen. Men
moet aldus de waarde van de goederen jaarlijks verminderen of vermeerderen op
het ogenblik dat de jaarrekening wordt opgesteld. In de inventaris wordt de
waarde nà de vermindering of vermeerdering vermeld. Vb. 4. Een pc wordt op drie jaar lineair
afgeschreven, wat betekent dat de geboekte aanschafwaarde (vb. 1000,00 €) op
drie jaar tijd wordt ingeschreven als kosten, elk jaar voor een derde (333,33
€). De inventariswaarde wordt na het
Immateriële activa, de
vorderingen, de rechten, de schulden en de verplichtingen, zijn onderhevig
aan marktschommelingen en aan economische
toestanden die de waarde van een vordering of een recht, van een
schuld of een verplichting beïnvloeden. Vb. 5. De
kerkfabriek heeft gelden belegd in een bankgroep. De economische
omstandigheden beïnvloeden de waarde van deze belegging. De vordering van de
kerkfabriek is aan de marktschommelingen onderhevig. De ontwaarding van de
belegging moet in de inventaris opgenomen worden. Zoals hiervoor gezegd kunnen
goederen na volledige afschrijving, en dus in de boekhouding met waarde nul,
toch nog een waarde hebben. De goederen kunnen nog verder worden gebruikt.
Het goed heeft nog een economische waarde, alhoewel ze boekhoudkundig geen
waarde meer heeft. Het is deze economische waarde, de residuwaarde of de marktwaarde
die in de boekhouding moet geregistreerd worden. Vb. 6. Een
gebouw dat langer wordt gebruikt dan de afschrijvingsduur, die in België toch
33 jaar loopt, heeft nog een marktwaarde. Als er zekerheid bestaat over het
verder blijven bestaan van een economische waarde, dan kan men overgaan tot herwaarderen van het goed, d.w.z.
er wordt op basis van een realistische schatting een nieuwe waarde
ingeschreven in de inventaris van de jaarrekening. “Herwaarderen
is een boekhoudtechniek om goederen met een correcte waarde in de inventaris
te noteren”. Gezien
penningmeesters enkel vaststaande feiten in de boekhouding mogen vastleggen,
wordt herwaardering zelden toegepast, want het is uitzonderlijk zo dat de
genoteerde waarde lager is dan de waarde in de werkelijkheid. Dit is moeilijk
objectief vast te stellen. Vb. 7. De boekwaarde van de pc hierboven is 0,01
€. De werkelijke waarde kan geschat worden op 250,00 €. De nieuwe
inventariswaarde wordt na deze herwaardering vastgelegd op 250,00 €. Deze
nieuwe waarde is op haar beurt weer afschrijfbaar.
Maar het geenszins zeker dat de marktwaarde 250,00 € is. De penningmeester
moet een restwaarde toekennen alhoewel hij geen zekerheid heeft dat deze restwaarde
de reële marktwaarde is. De deelnemingen en effecten in portefeuille
worden gewoonlijk tegen historische (nominale) waarde geboekt in de
jaarrekening. Daarvan worden in voorkomend geval de waardeverminderingen
afgetrokken die overeenstemmen met de duurzame minderwaarden of
ontwaardingen. Ontwaarding Herwaarderen
kan ook in de negatieve zin, maar dan enkel voor investeringsgoederen die
niet worden afgeschreven, (bv.) een onverhard parkeerterrein, dat regelmatig
onder water loopt en daardoor onbruikbaar wordt. Herwaarderingsmethodes Goederen
herwaarderen kan aldus op verschillende wijzen gebeuren, namelijk :
Decretaal Het
Decreet legt slechts op dat de waarde van een goed bepaald of herbepaald wordt bij het opstellen van de jaarrekening
(31.12) en dat de waarde van het goed opgenomen wordt in de inventaris. De
herwaardering wordt toegepast op elk activum.
Dit wilt geenszins zeggen dat elk activum
effectief een andere nieuwe waarde zal krijgen. Integendeel, het zijn slechts
de activa die op een bestendige manier van waarde veranderen, waarvan dat de
waarde moet herbepaald worden. Een toevallige
marktfluctuatie heeft geen invloed op de waarde van het goed. In
een kasboekhouding is de enige aangewezen methode de vermindering of de
vermeerdering van de waarde van het goed in de inventaris registreren ter
gelegenheid van het opstellen van de jaarrekening. Daarenboven
moeten de goederen waarvan de aankoop gebeurde vóór 2007 niet opgenomen
worden in de inventaris. Voor de onroerende
goederen worden de ligging, het kadastraal inkomen, in voorkomend geval de
erop rustende lasten en de al dan niet periodieke opbrengsten ervan en indien
bekend het jaar van verwerving in de inventaris vermeld. Ook belangrijke
investeringsprojecten worden vermeld met verwijzing naar de desbetreffende
investeringssteekkaart. Bij de gebouwen
waarover het bestuur van de eredienst beschikt, wordt vermeld of ze al dan
niet beschermd zijn, in de zin van het decreet van 3 maart 1976 tot
bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten met latere
wijzigingen. Een vordering is elk in geld uitgedrukt bedrag dat door
een welbepaalde derde aan het bestuur van de eredienst verschuldigd is. Het
zijn ontvangsten die nog moeten geïnd worden. Een vordering wordt gekenmerkt
door zijn toekomstige en onzekere aard. Een vordering wordt slechts
definitief een ontvangst voor het deel dat effectief geïnd wordt. De vorderingen worden vastgesteld
door de voorzitter en de secretaris en worden door de penningmeester
onmiddellijk, doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van
de inventaris, met vermelding van de datum van het stuk, het financieel
boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens
het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar
verklaarde bedragen die betrekking hebben op een van die vorderingen in dat deel
van de inventaris opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen worden
afgelezen. Een schuld is elk in geld uitgedrukt bedrag dat door
het bestuur van de eredienst aan een welbepaalde derde verschuldigd is. Het
zijn betalingen die nog moeten uitgevoerd worden. Een schuld wordt gekenmerkt
door zijn toekomstige en onzekere aard. Een schuld wordt slechts definitief
een uitgave voor het deel dat effectief betaald wordt. De schulden worden door de
penningmeester onmiddellijk, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens
het eventueel al betaalde bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van schulden in dat deel
van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden afgelezen. De opname van een schuld op
deze lijst veronderstelt altijd een uitgestelde betaling. Er zijn
verschillende redenen om de betaling van een schuld uit te stellen. Ondermeer: de betwisting van een schuld; een (tijdelijk)
tekort aan betalingsmiddelen; een overeengekomen vervaldag van een deel of
het geheel van de schuld. Verplichtingen vloeien dikwijls voor uit stichtingen. Het
zijn de (positieve) daden die een kerkbestuur moet stellen als een aan een
stichting verbonden voorwaarde. Ontwaardingpercentages Hoeveel vermindert de waarde van een goed? In
gemengde boekhoudingen wordt fiscaal rekening gehouden met volgende
percentages van de aanschafwaarde: De normaal gangbare lineaire
percentages zijn de volgende:
Beroepskledij
is een speciaal geval. Meestal wordt beroepskledij niet afgeschreven en is de
kost fiscaal ook niet aftrekbaar. Het criterium is: kan de kledij al of niet
met min of meer gemak ook gedragen worden in omstandigheden die niets met
beroep te maken hebben. Beroepsgroepen die bijzondere
ambtskledij dragen die niet op een andere manier kan gebruikt worden, mogen
deze ambtskledij wel, maar beperkt aftrekken. Het afschrijvingspercentage
varieert volgens de intensiteit en de min of meer langere duurtijd van
gebruik tussen 5 en 10 %. Vb.
8. De toga van een rechter: 5 % ; de uitrusting van een brandweerman: 10 %;
de kazuifels en de processiegewaden van een bedienaar: 5 %. Indien
afgeweken wordt van deze percentages om rekening te houden met een andere
waarschijnlijke gebruiksduur, wordt dit verantwoord in de toelichting. Men kan aldus versneld of vertraagd
afschrijven. Er
bestaan verschillende methodes om goederen af te schrijven en de
waardevermindering ervan te registreren. De best gekende zijn hierna
opgesomd. Deze met * zijn fiscaal aanvaard:
Traditioneel wordt lineair afgeschreven als er geen productieprocessen of
zeer intens gebruik de nuttige levensduur en de waarde van een goed
beïnvloedt. Algemene principes bij het
vastleggen van waarderingsregels. 1.
Elke kerkraad bepaalt de regels die gelden voor de
waardering van de inventaris en, ondermeer, voor de
vorming en de aanpassing van afschrijvingen, waardeverminderingen en
voorzieningen voor risico’s en kosten evenals voor de herwaarderingen. Deze
regels worden bepaald door het bestuursorgaan van het
kerkfabriek en vastgelegd in het inventarisboek. Ze
worden samengevat in de toelichting. Deze samenvatting moet voldoende
nauwkeurig zijn zodat inzicht wordt verkregen in de toegepaste
waarderingsmethoden. 2.
Indien
in uitzonderingsgevallen blijkt dat de toepassing van een waarderingsregel
niet leidt tot een getrouw beeld, moet daarvan afgeweken worden teneinde
hieraan te voldoen. Dergelijke afwijking wordt in de toelichting vermeld en verantwoord. De
geraamde invloed ervan op het vermogen, de financiële positie en het
resultaat wordt vermeld in de toelichting bij de jaarrekening over het
exploitatiejaar waarin de afwijkende waarderingsregel voor het eerst wordt
toegepast. 3.
De
waarderingsregels bedoeld in 1. moeten van het ene exploitatiejaar op het andere
identiek blijven en stelselmatig worden toegepast. Ze worden evenwel gewijzigd wanneer, onder meer uit hoofde van
belangrijke veranderingen in de activiteiten van het
kerkraad, in de structuur van het vermogen of in de economische dan wel
technologische omstandigheden, de vroeger gevolgde waarderingsregels niet
langer beantwoorden aan het getrouw beeld. 4.
Elk
vermogensbestanddeel opgenomen in de jaarrekening wordt afzonderlijk
gewaardeerd. 5.
De
waarderingen moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en
goede trouw. 6.
§
1. Er moet rekening worden gehouden
met alle voorzienbare risico’s, mogelijke verliezen en ontwaardingen,
ontstaan tijdens het exploitatiejaar waarop de jaarrekening betrekking heeft
of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs indien deze risico’s, verliezen of
ontwaardingen slechts gekend zijn op het ogenblik waarop de jaarrekening door
de penningmeester van de kerkraad wordt opgesteld. In de gevallen waarin, bij
gebreke aan objectieve beoordelingscriteria, de waardering van de
voorzienbare risico’s, de mogelijke verliezen en de ontwaardingen
onvermijdelijk onzeker en wisselvallig is, wordt hiervoor geen voorziening
aangelegd, maar wordt van het risico louter melding gemaakt in de
toelichting. § 2. Er moet rekening worden gehouden
met de kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het exploitatiejaar
of op voorgaande exploitatiejaren, ongeacht de dag waarop deze kosten en
opbrengsten worden betaald of geïnd, behalve indien de effectieve inning van
deze opbrengsten onzeker is. Ten laste van het exploitatiejaar moeten onder meer worden geboekt: de
bezoldigingen, uitkeringen en andere sociale voordelen die in de loop van een
volgend exploitatiejaar zullen worden betaald voor diensten die tijdens het
exploitatiejaar of tijdens vorige boekjaren zijn verricht. Wanneer de opbrengsten of de kosten in belangrijke mate worden beïnvloed
door opbrengsten of kosten die aan een ander exploitatiejaar moeten worden
toegerekend, wordt daarvan melding gemaakt in de toelichting. Schenkingen en legaten in
natura 7.
§
1. De goederen die aan de kerkraad werden geschonken of nagelaten en die het
voor zijn activiteit bestemt, worden geboekt op het ogenblik van hun
verkrijging. De goederen die kosteloos ter beschikking worden gesteld van de
kerkraad worden enkel geboekt indien de kerkraad ze tegen betaling mag
uitbaten. Ze worden gewaardeerd tegen hun marktwaarde of, bij ontstentenis,
tegen hun gebruikswaarde. § 2. De andere goederen die
aan de kerkraad worden geschonken of nagelaten, alsook de diensten die
vrijwillig voor deze laatste worden gepresteerd, worden enkel geboekt als ze bestemd zijn om te worden gerealiseerd. Ze worden geregistreerd op het
ogenblik van het opmaken van de inventaris of op het ogenblik van hun
realisatie indien deze aan de inventaris voorafgaat. Ze worden gewaardeerd op
hun waarschijnlijke realisatiewaarde op het ogenblik van het opmaken van de
inventaris of op hun realisatiewaarde indien deze plaatsvindt vóór de
inventaris. Investeringssteekkaarten Het reglement [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 36 tot 38]
bepaalt dat het bestuur voor elke investering een steekkaart moet opmaken
waarop het verloop van de investering is opgenomen, zodat de investering in
al zijn facetten kan worden gevolgd. De kaart begint met een omschrijving
van het project, met bij investeringen voor gebouwen verplicht de vermelding
of het gebouw in kwestie al dan niet beschermd is. Voorts bestaat de
steekkaart uit twee delen. In het eerste deel wordt de planning aangebracht,
zoals opgenomen in het meerjarenplan. Daarbij worden alle bedragen vermeld en
ook het jaar waarin de ontvangsten en uitgaven gepland worden. Als er een
wijziging optreedt in de aanvankelijke planning, wordt de nieuwe planning op
een nieuwe rij ingevuld op de investeringssteekkaart, met daarbij de nieuwe
bedragen en met telkens de vermelding van het jaar waarin de ontvangsten en
uitgaven worden gepland. In het tweede deel van de steekkaart
wordt de uitvoering gevolgd van het investeringsproject. Daarin worden alle
verrichtingen die verband houden met het project opgenomen, met vermelding
van het bedrag en het financiële boekjaar. Uiteindelijk worden de steekkaarten
bij de jaarrekening gevoegd om de projecten (en de besteding van de
toegekende toelagen) te kunnen volgen en controleren. Het is daarbij van
belang dat de steekkaarten niet dienstjaargebonden
zijn. Eenzelfde steekkaart, maar dan verder aangevuld, kan zo deel uitmaken
van de bijlagen van verschillende opeenvolgende jaarrekeningen. Voorbeeld: In de oorspronkelijke planning kan
bijvoorbeeld een uitgave van 12.000 euro opgenomen zijn in 2009 voor
werkzaamheden aan het kerkgebouw. Op de investeringssteekkaart wordt dat in
het linkergedeelte van het eerste vak (A) van het
deel over de planning opgenomen:
Voor de financiering van die
werkzaamheden wordt een gemeentelijke toelage opgenomen van 10.000 euro. Het
saldo van 2000 euro wordt gefinancierd met een overboeking uit de
exploitatie. Dat wordt als volgt opgenomen in het rechtergedeelte van dat
eerste vak van het deel over de planning:
Na verloop van tijd kan echter blijken
dat de uitvoering van de werkzaamheden niet haalbaar blijkt in 2009, maar dat
ze pas gefaseerd in 2010 en 2011 uitgevoerd zullen kunnen worden en dat de
uiteindelijke kostprijs ook 1000 euro meer zal bedragen. De planning moet dan
worden gewijzigd en ook worden aangepast op de investeringssteekkaart, onder
B. De oorspronkelijke planning blijft dus staan, maar de gewijzigde planning
wordt eronder opgenomen.
Ook de financiering moet worden
aangepast aan de nieuwe planning. In het concrete voorbeeld zou dat als volgt
kunnen zijn:
Op het tweede gedeelte van de
steekkaart wordt de uitvoering van de plannen geregistreerd. Dat gedeelte kan
er als volgt uitzien:
[zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 8] |
Art. 55. (de gecoördineerde indiening van de
jaarrekening)
§ 1. De rekeningen worden jaarlijks voor 1 juni samen bij de gemeenteoverheid
en bij de provinciegouverneur ingediend door het centraal kerkbestuur waaronder
de kerkfabrieken ressorteren. Als er geen centraal kerkbestuur werd opgericht,
dient de kerkfabriek de rekening in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van de rekening door de
kerkraad en voor het gezamenlijk indienen van de rekeningen door het centraal
kerkbestuur.
Als een centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de jaarrekeningen gezamenlijk
in, in de vorm van de onderscheiden jaarrekeningen, aangevuld met een
overzicht van de overschotten en tekorten van die jaarrekeningen en van de
betaalde toelagen [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 44]. De jaarrekeningen worden ten laatste op 31 mei jaarlijks door
het centraal bestuur gezamenlijk ingediend bij het gemeente- of
provinciebestuur. Net als bij de meerjarenplannen en de budgetten kan en mag
het centraal bestuur hierbij geen wijzigingen aanbrengen in de
jaarrekeningen. Het centraal bestuur moet wel een overzicht van de betaalde
toelagen opmaken, en een overzicht van de overschotten en tekorten van de
jaarrekeningen. Die overschotten en tekorten spelen immers een rol bij de
volgende budgetten. Het is dus nuttig dat het gemeente- of provinciebestuur
daar een beknopt overzicht van heeft. Een dergelijk overzicht zou de volgende
vorm kunnen aannemen:
[zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 9.2] Vóór 1
juni worden de rekeningen bezorgd aan het gemeente- of provinciebestuur en
aan de provinciegouverneur. De gemeente- of provincieraad brengt dan binnen
de vijftig dagen nadat de rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn
advies uit. Als er binnen die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht,
wordt het advies automatisch als gunstig beschouwd. De gouverneur keurt de rekening goed
binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de rekening heeft
ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen die termijn
van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het centraal bestuur,
wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd. De gouverneur deelt
zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of provinciebestuur, het bestuur
van de eredienst, de penningmeester en het erkend representatief orgaan. In tegenstelling tot in de huidige
praktijk worden niet langer alle bewijsstukken bij de jaarrekening
systematisch opgevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek van de rekening
door het gemeente- of provinciebestuur of door de gouverneur kan wel
aanvullende informatie worden gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken
worden opgevraagd. Het blijft in ieder geval verplicht om de bewijsstukken te
bewaren, ook al hoeven ze niet langer op systematische wijze meegestuurd te worden. Nadat de rekening is goedgekeurd,
verleent het bestuursorgaan de penningmeester kwijting tijdens de
eerstvolgende vergadering. De procedure voor het niet-verlenen van kwijting
wordt geregeld in artikel 55, §3, van het Eredienstendecreet. Daar wordt ook
bepaald hoe het bestuur tekorten moet terugvorderen van de penningmeester [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 9.3]. |
§ 2. De rekeningen zijn onderworpen aan het
advies van de gemeenteraad en aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de provinciegouverneur
binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van
de rekeningen bij de gemeenteoverheid, wordt de gemeenteraad geacht een gunstig
advies te hebben uitgebracht.
Binnen tweehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de
provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring van de rekening en stelt hij
de bedragen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van
deze termijn. Als binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centraal
kerkbestuur is verstuurd, wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring
te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing ook mee aan de gemeenteoverheid,
de kerkfabriek, de penningmeester en het erkend representatief orgaan.
Vóór 1 juni worden de rekeningen bezorgd
aan het gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur. De
gemeente- of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de
rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen
die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch
als gunstig beschouwd. De gouverneur keurt de rekening goed
binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de rekening heeft
ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen die termijn
van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het centraal bestuur,
wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd. De gouverneur deelt
zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of provinciebestuur, het bestuur
van de eredienst, de penningmeester en het erkend representatief orgaan. In tegenstelling tot in de huidige praktijk worden niet langer
alle bewijsstukken bij de jaarrekening systematisch opgevraagd. Naar
aanleiding van het onderzoek van de rekening door het gemeente- of
provinciebestuur of door de gouverneur kan wel aanvullende informatie worden
gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken worden opgevraagd. Het blijft in
ieder geval verplicht om de bewijsstukken te bewaren, ook al hoeven ze niet
langer op systematische wijze meegestuurd te worden [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 9.3]. |
§ 3. De kerkraad verleent in de
eerstvolgende vergadering kwijting aan de penningmeester over de afgelegde
rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet werd
verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de penningmeester kan alleen bij gemotiveerd
besluit. De penningmeester en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en
gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort
vastgesteld, dan verzoekt de kerkfabriek de penningmeester, met een
aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de kas van de kerkfabriek te
storten.
De eerste kwijting na de inwerkingtreding van dit decreet geldt als kwijting
voor de voorgaande jaren.
Nadat de rekening is goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de
penningmeester kwijting tijdens de eerstvolgende vergadering. De procedure
voor het niet-verlenen van kwijting wordt geregeld in artikel 55, §3, van het
Eredienstendecreet. Daar wordt ook bepaald hoe het bestuur tekorten moet
terugvorderen van de penningmeester [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 9.3]. Indien de jaarrekening niet
wordt goedgekeurd en er bijgevolg geen kwijting wordt verleend aan de
penningmeester, dan moet de kerkraad het vastgestelde tekort terugvorderen
van de penningmeester. Dit gebeurt in 2 fazen, namelijk een ingebrekestelling
wordt aan de penningmeester toegestuurd en het tekort wordt mits betaling
vóór een bepaalde datum effectief teruggevorderd. De
provinciegouverneur wordt van de gevolgde procedure eveneens ingelicht. De kerkraad stuurt een
aangetekend schrijven aan de penningmeester op. Het tekort wordt uitdrukkelijk vermeld, evenals een zinsnede die
de terugbetaling van de gelden binnen een bepaalde termijn (meestal 1 maand)
vastlegt. Indien de penningmeester de
gelden binnen deze termijn terugbetaalt, dan verleent de kerkraad kwijting.
Deze terugbetaling wordt aan de toezichthoudende overheid meegedeeld. Vergoeding Het terugeisen van de gelden is
het logische gevolg van het betalen van een vergoeding aan de penningmeester.
Hoewel hij geen borg meer moet stellen voor eventuele tekorten, blijft hij
financieel verantwoordelijk voor zijn opdracht. De positieve waardering,
namelijk de vergoeding, moet de penningmeester toelaten om de negatieve
gevolgen van zijn beheer te kunnen financieren om de meestal kleine
kastekorten aan te zuiveren. Sedert het invoeren van het Decreet (01.01.2005) moet de
kerkraad een besluit nemen. In dit besluit moet worden bepaald, dat : 1.
De penningmeester aanspraak
kan maken op een vergoeding als vergelding voor zijn prestaties en voor het
risico op een eventueel tekort bij het beheer van de financiële middelen van
de kerkfabriek; 2.
De grootheid van de vergoeding
moet worden vastgesteld. Traditioneel wordt de vergoeding bepaald op maximum 5 %
van de gewone ontvangsten na aftrek van de gewone gemeentelijke toelage en
van de orderverrichtingen RSZ en bedrijfsvoorheffing. Er kan ook bepaald worden dat een maximumbedrag niet mag
overschreden worden, bv. 500,00. Dit maximumbedrag kan mits een nieuw besluit
gewijzigd worden. 3.
De penningmeester slechts de
vergoeding zal ontvangen onder aftrek van de som van de tekorten die in de financiële middelen van
de kerkfabriek werden vastgesteld indien de som van de tekorten kleiner is
dan de te betalen vergoeding, of mits terugbetaling van het saldo van de
vastgestelde tekorten indien de som van de tekorten groter is dan te betalen
vergoeding; 4.
De penningmeester slechts
recht heeft op vergoeding op basis van zijn opgestelde en goedgekeurde jaar-
of eindrekening; Deze laatste bepaling moet het mogelijk maken dat de
penningmeester (of zijn rechtverkrijgenden bij zijn overlijden) bij zijn ontslag
op een ander tijdstip dan het einde van het werkjaar wordt vergoed. 5.
De vergoeding slechts zal
uitbetaald worden nà het verlopen werkjaar en nà de aanvaarding van de jaar- of eindrekening door de
toezichthoudende overheid. Door
de kwijting kan de penningmeester niet meer in gebreke worden gesteld voor de
wijze van het
voeren van de boekhouding en voor de eventueel nadien vastgestelde tekorten.
Indien de penningmeester echter de kerkraad (en de toezichthoudende overheid)
zou misleid hebben, dan komt zijn verantwoordelijkheid opnieuw in het
gedrang [zie Decreet, art. 55, § 3, 1ste lid]. Het
laatste lid omvat een overgangsregeling, namelijk de kwijting van de
boekjaren vooraleer het
Decreet in werking is getreden. De eerste kwijting volgens de bepalingen van het
Decreet, houdt de kwijting van de vorige boekjaren in. |
Art. 56. (de eindrekening)
Als de functie van penningmeester eindigt, wordt een eindrekening opgesteld
binnen een termijn van twee maanden door de penningmeester of zijn
rechtverkrijgenden. Nadat de kerkraad heeft kennisgenomen van de eindrekening,
wordt de eindrekening door de penningmeester ter goedkeuring aan de
provinciegouverneur gezonden en wordt de procedure, bedoeld in artikel 55, § 2,
derde lid, tot en met § 3, derde lid, gevolgd.
De eindrekening
heeft dezelfde vorm en inhoud als de jaarrekening, met dien verstande dat het
document enkel de gegevens tot en met de dag van het beëindigen van het
beheer van de penningmeester bevat. Als de
eindrekening opgemaakt wordt met als afsluitingsdatum 31 december, doet
hetzelfde document tegelijkertijd als jaar- en eindrekening dienst. De titel
van het document vermeldt duidelijk die dubbele functie [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 51]. Als de functie van penningmeester eindigt, door zijn ontslag of
eventueel overlijden, moet er een eindrekening opgesteld worden van zijn
beheer binnen twee maanden [zie Decreet, art.
56, 1ste lid].
Als het mandaat van de penningmeester ten einde loopt en hij wordt herkozen,
eindigt de functie niet en hoeft er dus geen eindrekening te worden
opgesteld. Normaal maakt de penningmeester zelf zijn eindrekening op, maar
als hij daartoe niet meer in staat is, valt die verplichting ten laste van
zijn rechtverkrijgenden. Een eindrekening heeft dezelfde vorm als een
jaarrekening. De eindrekening wordt echter niet noodzakelijk afgesloten op 31
december, maar wel op de dag waarop het beheer door de penningmeester eindigt
[zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 51]. Het bestuur van de eredienst
neemt kennis van de eindrekening en daarna volgt het document dezelfde
procedure als een gewone jaarrekening. De rechtverkrijgenden, dit zijn ondermeer
de verantwoordelijke familieleden of de erfgenamen, zijn aldus verplicht om
de bewerkingen over te nemen. Dit is eerder een rechtsgevolg, dan een
feitelijke mogelijkheid. Het is weinig waarschijnlijk dat een familielid of
een erfgenaam van de stellen boekhoudkundige bewerkingen en
accountantshandelingen op de hoogte zullen zijn. Als een penningmeester ontslag neemt, zal het veelal het
gemakkelijkste zijn om de eindrekening te laten samenvallen met een
jaarrekening, door de nieuwe penningmeester op 1 januari in functie te laten
treden. In dat geval kan één document tegelijk dienst doen
als jaarrekening en als eindrekening. Om hierover geen misverstanden te laten
bestaan, moet die dubbele functie van dat document duidelijk worden
aangegeven [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
10.4]. De eindrekening wordt aan de gouverneur als toezichthoudende
overheid toegestuurd. Op de eindrekening wordt de naam van de penningmeester vermeld.
De eindrekening wordt ook door hem ondertekend. Zijn adres, benevens de naam
en het adres van het kerkbestuur, wordt erop vermeld [zie het ministerieel besluit van de Vlaamse regering van
05.09.2008, art. 1]. |
HOOFDSTUK IV. - Administratief toezicht
Afdeling 1. - Algemeen
administratief toezicht
Art. 57. (verzending van de notulen)
Een afschrift van de notulen van de vergaderingen van de kerkraad en van het
centraal kerkbestuur wordt binnen een termijn van twintig dagen, die ingaat op
de dag na de vergadering, gelijktijdig aan de provinciegouverneur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan verstuurd.
Met het oog op de uitoefening van het algemeen
administratief toezicht moet een afschrift van de notulen van de vergadering
van de raad en van het centraal bestuur binnen twintig dagen na de
vergadering, aan de provinciegouverneur, het gemeentebestuur en het erkend
representatief orgaan per post worden gestuurd. De bijzondere aandacht wordt gevestigd op de decretale
verplichting de notulen tegelijkertijd aan het college en de
provinciegouverneur te sturen. Door het gelijktijdig versturen van de notulen
wordt vermeden dat de toezichttermijnen van het college of de
provinciegouverneur op een verschillend ogenblik een aanvang nemen [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera I, pt. 1.1]. |
Art. 58. (besluiten van de kerkraad of het centraal
kerkbestuur; schorsing door de gemeente of door de provincie)
§ 1. Het college van
burgemeester en schepenen kan, bij een gemotiveerd besluit, de uitvoering
schorsen van een besluit waarbij de kerkraad of het centraal kerkbestuur het
gemeentelijke belang en, inzonderheid, de financiële belangen van de gemeente
schaadt.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag
nadat de notulen bij de gemeenteoverheid zijn ingekomen.
Van de schorsing wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het schorsingsbesluit wordt door het college van burgemeester en schepenen
dadelijk kennisgegeven aan de provinciegouverneur, het erkend representatief
orgaan en de Vlaamse Regering.
Het regelmatig geschorste besluit kan worden ingetrokken.
De kerkraad of het centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, kan het
geschorste besluit gemotiveerd handhaven binnen een termijn van honderd dagen
die ingaat op de dag na het versturen van het schorsingsbesluit. In dit geval
wordt het handhavingsbesluit, op straffe van nietigheid van het geschorste
besluit, uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de Vlaamse Regering
gestuurd met een afschrift aan het college van burgemeester en schepenen, de
provinciegouverneur en het erkend representatief orgaan.
§ 2. De provinciegouverneur kan, bij een
gemotiveerd besluit, de uitvoering schorsen van een besluit waarbij de kerkraad
of het centraal kerkbestuur de wet schendt of het algemeen belang schaadt.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat
de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen.
Van de schorsing wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het schorsingsbesluit wordt door de provinciegouverneur dadelijk
kennisgegeven aan de gemeenteoverheid, het erkend representatief orgaan en de
Vlaamse Regering.
Het regelmatig geschorste besluit kan worden ingetrokken.
De kerkraad of het centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, kan het
geschorste besluit gemotiveerd handhaven binnen een termijn van honderd dagen
die ingaat op de dag na het versturen van het schorsingsbesluit. In dit geval
wordt het handhavingsbesluit, op straffe van nietigheid van het geschorste
besluit, uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de Vlaamse Regering
gestuurd met een afschrift aan het college van burgemeester en schepenen, de
provinciegouverneur en het erkend representatief orgaan.
De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad of van
het centraal bestuur kan door het college van burgemeester en schepenen
geschorst worden als het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële
belangen van de gemeente geschaad worden. De provinciegouverneur kan eveneens
de uitvoering schorsen als het besluit de wet schendt of het algemeen belang
schaadt. Het schorsingbesluit moet aan
het bestuur van de eredienst en aan het centraal bestuur verstuurd worden
binnen dertig dagen vanaf de dag na de dag van ontvangst van de notulen bij
de gemeenteoverheid of de provinciegouverneur. Die termijn kan worden gestuit (de termijn houdt op te
lopen en doet een nieuwe evenlange termijn lopen)
door de verzending van een aangetekende brief waarin het college of de
provinciegouverneur het dossier betreffende dat besluit opvraagt of er
aanvullende inlichtingen over inwint. Een nieuwe termijn neemt een aanvang de
dag na de ontvangst van de gevraagde stukken. Ook de aangetekende verzending
van een klacht aan een toezichthoudende overheid stuit de lopende termijn. De raad of het centraal bestuur waarvan de beslissing
regelmatig werd geschorst, kan die beslissing intrekken of ze gemotiveerd handhaven
binnen honderd dagen nadat het college of de provinciegouverneur het schorsingbesluit heeft verstuurd [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera I, pt. 1.2]. De handhaving is echter afhankelijk van het vervullen van
een driedubbele voorwaarde. Vooreerst het toesturen in origineel aan de
Vlaamse regering van een gemotiveerde beslissing tot handhaving van het
geschorste besluit, en van het toesturen van een kopie van de gemotiveerde
beslissing tot handhaving aan de gemeentelijke overheid, de provincie en het
erkend representatief orgaan. Vervolgens moet de beslissing tot handhaving van het
geschorste besluit aan de Vlaamse Regering worden toegestuurd uiterlijk op de
laatste dag van de termijn van 100 dagen die hierboven is bedoeld. En ten laatste, de beslissing tot handhaving moet
gemotiveerd worden, dit is met redenen omkleed en uitleg verschaffen waarom
het geschorste besluit toch gehandhaafd wordt. Indien niet aan de gemotiveerde mededelingsplicht binnen de gestelde
termijn wordt voldaan, dan is de beslissing tot handhaving van het geschorste
besluit, volstrekt nietig. Bij de
berekening van de termijnen moet eventueel rekening gehouden worden met de
ontvangsttheorie [zie Decreet, art. 43]. |
Art. 59. (besluiten van de kerkraad of het centraal
kerkbestuur; vernietigingsbesluit door de Vlaamse Regering)
De Vlaamse Regering kan, bij een gemotiveerd besluit, het besluit vernietigen
van de kerkraad of het centraal kerkbestuur op de gronden, bepaald in artikel
58.
Het vernietigingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat
de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen of, in voorkomend geval,
binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat het
handhavingsbesluit bij de Vlaamse Regering is ingekomen.
Van de vernietiging wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het vernietigingsbesluit wordt door de Vlaamse Regering dadelijk
kennisgegeven aan de provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend
representatief orgaan.
Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, is de schorsing
ambtshalve opgeheven.
De Vlaamse Regering kan de besluiten van een kerkraad of
van een centraal bestuur bij een gemotiveerd besluit vernietigen als het
gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen geschaad worden [zie Decreet, art. 58, § 1],
de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt geschaad [zie Decreet, art. 58, § 2]. Het vernietigingsbesluit moet aan het bestuur van de
eredienst en aan het centraal bestuur worden verstuurd binnen dertig dagen
nadat de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen of, in voorkomend
geval, binnen dertig dagen nadat het handhavingsbesluit bij de Vlaamse
Regering is ingekomen. De termijn van 30 dagen begint te lopen vanaf de dag
na de dag van ontvangst van het schorsingsbesluit door de provinciegouverneur
of vanaf de dag na de dag van ontvangst van het gemotiveerd
handhavingsbesluit genomen door de kerkraad. De Vlaamse Regering stelt de provinciegouverneur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan van zijn
vernietigingsbesluit in kennis. Het vernietigingsbesluit wordt ook in de rand
van de ontvangen notulen van de kerkraad genoteerd. Zoals dat het geval is bij de schorsingprocedure,
kan de termijn worden gestuit door de verzending van een aangetekende brief
waarin de Vlaamse Regering het dossier betreffende het besluit bij het
bestuur van de eredienst of het centraal bestuur opvraagt, of er aanvullende
inlichtingen over inwint [zie Decreet, art.
60]. Ook de aangetekende verzending van de klacht aan een
toezichthoudende overheid stuit de termijn [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I, pt. 1.3]. Indien de Vlaamse Regering de termijn van 30 dagen (met
zijn eventuele verlengingen na stuiting) laat verstrijken, zonder dat een
vernietigingsbesluit wordt genomen en meegedeeld, dan wordt de schorsing
(opgelegd door de gemeenteoverheid of de provinciegouverneur) als onbestaande
beschouwd. De schorsing is ambtshalve opgeheven. |
Art. 60. (stuiting van termijn van schorsing of
vernietiging)
De termijn waarbinnen de overheden, genoemd in artikelen 58 en 59, een besluit
van de kerkraad of van het centraal kerkbestuur kunnen schorsen of vernietigen,
wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarbij de
toezichthoudende overheid het dossier betreffende dit besluit bij de
kerkfabriek of het centraal kerkbestuur opvraagt of aanvullende inlichtingen
inwint. De aangetekende verzending van een ingediende klacht aan een
toezichthoudende overheid stuit eveneens de termijn.
De dag na de ontvangst van het dossier of van de aanvullende inlichtingen vangt
een nieuwe termijn van dertig dagen aan.
De toezichthoudende overheid (de gemeenteoverheid, de
provinciegouverneur of de Vlaamse Regering) kan de termijn van onderzoek voor
de schorsing enerzijds of de termijn nodig voor het nemen van een vernietigingsbesluit
anderzijds verlengen door aan de kerkraad of het centraal kerkbestuur per
aangetekende brief om inlichtingen te verzoeken of door het volledige dossier
op te vragen. De initiële termijn van 30 dagen [zie Decreet, art. 58 en 59] wordt verlengd met een nieuwe termijn van 30 dagen, die begint te
lopen vanaf de dag na de dag van ontvangst van de aanvullende inlichtingen of
van het dossier. De klacht die mits een aangetekende brief wordt
toegestuurd aan een toezichthoudende overheid (de gemeenteoverheid, de
provinciegouverneur of de Vlaamse Regering) stuit de hierboven bedoelde
termijn van 30 dagen [zie Decreet, art. 58 en
59] eveneens. |
Art. 61. (de afloop van de termijn van schorsing of vernietiging;
goedkeuring van de rekening)
§ 1. Een door de
toezichthoudende overheid opgevraagd besluit van een kerkraad of een centraal
kerkbestuur is niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging door de
overheden, genoemd in artikelen 58 en 59, na het verstrijken van een termijn
van dertig dagen, waarbinnen de toezichthoudende overheid haar besluit naar de
kerkfabriek of het centraal kerkbestuur moet versturen, die ingaat op de dag
die volgt op de ontvangst hetzij van het dossier dat met een aangetekende
zending is opgestuurd of tegen ontvangstbewijs is afgegeven, hetzij van de
aanvullende inlichtingen, bedoeld in artikel 60.
§ 2. De goedkeuring van de rekening houdt in
elk geval in dat de beslissingen van de kerkraad en van het centraal
kerkbestuur, die genomen worden in de loop van het jaar waarop de rekening
betrekking heeft en die niet werden opgevraagd, noch geschorst of vernietigd
werden, niet langer vatbaar zijn voor schorsing en vernietiging.
Art. 62. (besluiten van de voorzitter en de secretaris;
schorsing door de gemeente, de provincie; vernietigingsbesluit door Vlaamse
regering)
§ 1. De besluiten,
getroffen door de voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen
optreden, met toepassing van artikelen 39 en 40, kunnen door het college van
burgemeester en schepenen respectievelijk door de provinciegouverneur in hun
uitvoering worden geschorst op de gronden, bepaald in artikel 58.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag die
volgt op de ontvangst van het door de toezichthoudende overheid opgevraagde
dossier.
De bepalingen van artikel 58, § 1, vierde tot en met zesde lid, en van artikel
58, § 2, vierde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing met
dien verstande dat de voorzitter en secretaris van de kerkraad, die samen
optreden, een geschorst besluit gemotiveerd kunnen handhaven.
§ 2. De besluiten, getroffen door de
voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen optreden, met toepassing
van artikelen 39 en 40, kunnen door de Vlaamse regering worden vernietigd op de
gronden, bepaald in artikel 59.
Het vernietigingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag die
volgt op de ontvangst van het opgevraagde dossier of, in voorkomend geval,
binnen een termijn van dertig dagen ingaande op de dag nadat het
handhavingsbesluit bij de Vlaamse Regering is ingekomen.
Van het vernietigingsbesluit wordt dadelijk kennisgegeven aan de
provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Na het verstrijken van de termijn, bepaald in § 2, tweede lid, is de schorsing
ambtshalve opgeheven.
§ 3. De goedkeuring van de rekening houdt in
elk geval in dat de beslissingen van de voorzitter en de secretaris,
gezamenlijk optredend, die genomen werden in de loop van het jaar waarop de
rekening betrekking heeft en die niet werden opgevraagd, noch geschorst of
vernietigd werden, niet langer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging.
In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet
te voorziene omstandigheden, mogen de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden, op eigen initiatief de wijze van gunnen en de voorwaarden
van een opdracht vaststellen en de opdracht gunnen. De voorzitter en de
secretaris, die samen optreden, moeten de raad daarvoor niet vooraf om een delegatie vragen: ze bezitten een eigen
bevoegdheid hierover, ongeacht het bedrag van de opdracht [zie Decreet, art. 39 en 40].
Het speelt evenmin een rol of de opdracht gefinancierd
moet worden door kredieten die op de gewone begroting zijn ingeschreven, dan
wel door kredieten die op de buitengewone begroting zijn ingeschreven. De
voorzitter en de secretaris zijn wel verplicht om de raad tijdens de
eerstvolgende vergadering van hun beslissing op de hoogte te brengen en te
melden dat er zich inderdaad een onvoorzienbare situatie heeft voorgedaan die
tot spoedeisend optreden noopte. De raad heeft hier geen zeggenschap over.
Hij neemt akte van de beslissing die de voorzitter en de secretaris, die
samen optreden, getroffen hebben en hoeft die niet te bekrachtigen. De
beoordeling van de concrete omstandigheden in het licht van laatstgenoemde
voorwaarde behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter en secretaris, die
samen optreden, onder controle echter van de toezichthoudende overheid [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera G]. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden door de
toezichthoudende overheid moet slechts aan één voorwaarde voldaan worden: er
is spoed vereist bij de uitvoering van werken om het patrimonium in stand te
voldoen. Deze voorwaarde is voldoende: noch de 10 procent meer regel, noch de
oorsprong van de aan te wenden middelen (gewone of buitengewone kredieten),
noch het te besteden bedrag zijn belangrijk. Deze voorwaarde is noodzakelijk:
werken die geen spoed vereisen, moeten wel onderworpen worden aan de
kerkraad. De voorzitter en de secretaris moeten tekst en uitleg
verschaffen over hun samen genomen beslissing op de
eerstvolgende vergadering van de kerkraad. Maar hun beslissing is niet voor
betwisting vatbaar door de overige leden van de kerkraad: zij nemen er
slechts akte van. De toezichthoudende overheid (gemeente, provincie, Vlaamse
Regering) echter kan wel de spoedeisende aard van de omstandigheden
onderzoeken, beoordelen en eventueel sanctioneren. Ogenschijnlijk is geen bestraffing van de aangenomen
houding door de voorzitter en secretaris mogelijk, dan de vraagstelling naar
de opportuniteit van de genomen beslissing. Wat echter de financiële en
administratieve verantwoordelijkheid aangaat, kunnen toch kanttekeningen
worden gemaakt. Het algemeen administratief toezicht voorziet in een
schorsings- en vernietingstoezicht op de
beslissingen van de kerkraad, alsmede op de beslissingen van de voorzitter en
de secretaris van de raden die voor overheidsopdrachten samen optreden. De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad kan door
het college van burgemeester en schepenen geschorst worden als het
gemeentelijk belang en in het bijzonder de financiële belangen van de
gemeente geschaad worden [zie Decreet, Art. 58, § 1, 1ste
en 2de lid]. De
provinciegouverneur kan eveneens de uitvoering schorsen als het besluit de
wet schendt of het algemeen belang schaadt [zie
Decreet, Art. 58, § 2, 1ste
lid]. De besluiten van de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden bij overheidsopdrachten, kunnen ook geschorst en
vernietigd worden op grond van dezelfde redenen die gelden voor de besluiten
van de kerkraad. Omdat die besluiten niet worden opgenomen in de notulen,
vangt de toezichttermijn van dertig dagen pas aan de dag na ontvangst van het
door de toezichthoudende overheid opgevraagde dossier. Bovendien moet het
schorsingsbesluit binnen voormelde termijn aan het bestuur van de eredienst
en aan het centraal bestuur worden verstuurd. Die toezichttermijn kan niet
gestuit worden. De Vlaamse Regering [zie
Decreet, Art. 59, 1ste
en 2de lid] kan de
voormelde besluiten van de voorzitter en de secretaris, die samen optreden,
ook vernietigen binnen dezelfde termijn en om dezelfde redenen die gelden
voor de besluiten van de kerkraad, dus wegens het schaden van het
gemeentelijk belang, in het bijzonder de financiële belangen van de gemeente,
het schenden van de wet of het schenden van het algemeen belang. De termijn
waarbinnen de Vlaamse Regering kan optreden, kan niet worden gestuit [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera I]. De goedkeuring van de jaarrekening houdt altijd de
goedkeuring van de beslissingen in spoedvereisende
zaken genomen door de voorzitter en de secretaris in. |
Afdeling 2. - Dwangtoezicht
Art. 63. (de toezichthoudende commissaris)
Na een waarschuwing die uit de briefwisseling blijkt, kan de
provinciegouverneur een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te
begeven, op de persoonlijke kosten van de leden van de kerkraad of van de leden
van het centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, die verzuimd hebben
aan de waarschuwingen gevolg te geven, om de gevraagde inlichtingen of
opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn
voorgeschreven bij de wetten, decreten, algemene reglementen en besluiten van
de staat, de gemeenschap, het gewest of de provinciale of gemeentelijke
instellingen.
Van het sturen van een of meer commissarissen wordt door de provinciegouverneur
onmiddellijk kennisgegeven aan het erkend representatief orgaan en aan het college
van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie.
De regeling inzake het dwangtoezicht is eveneens van
toepassing met ingang van 1 maart 2005. Daardoor kan de provinciegouverneur,
na een schriftelijke waarschuwing, één of meer commissarissen gelasten zich
ter plaatse te begeven om bij de raad of bij het centraal bestuur de
gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of bepaalde maatregelen
ten uitvoer te brengen. De gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
worden van de genomen maatregel onmiddellijk ingelicht [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera I, pt. 2]. De kosten die een dergelijk toezicht met zich meebrengen,
worden persoonlijk ten laste gelegd aan het lid van de kerkraad of van het
centraal kerkbestuur die in gebreke is gebleven. |
HOOFDSTUK V. - Rechtsgedingen
Art. 64. (de rechtsvorderingen)
Bij elke tegen de kerkfabriek ingestelde rechtsvordering treedt de voorzitter
samen met de secretaris van de kerkraad als verweerder op. Zij stellen de
vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in. Zij verrichten alle
handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.
Alle andere rechtsvorderingen waarbij de kerkfabriek als eiser optreedt, mogen
door de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, pas worden ingesteld
na machtiging door de kerkraad.
De voorzitter en de secretaris die samen optreden,
vertegenwoordigen de kerkraad bij elke gerechtelijke procedure. Indien zij
als verweerder optreden, dan is hun mandaat onbeperkt. Treden zij echter als
eiser op, dan moeten ze handelen binnen de beperkingen die de kerkraad hen
heeft opgelegd en na door de kerkraad behoorlijk te zijn gemandateerd. |
©
PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten (in de groene kaders) hoofdzakelijk gebaseerd
zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de
interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk
standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de
burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en
haar instelling(en) verbindt.