|
|
Art.
33. (het overleg met de burgerlijke overheden)
Op verzoek van het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal kerkbestuur
werd opgericht, van de kerkraad, of van de gemeenteoverheid, en in elk geval
ten minste tweemaal per jaar, is er een overleg over de aangelegenheden zoals
bepaald in artikel 32 tussen een afvaardiging van de kerkraad of van het
centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, en een afvaardiging van het
college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten in kwestie.
In elk geval vraagt het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal
kerkbestuur werd opgericht, de kerkraad, overleg over de meerjarenplannen en
budgetten voor die worden ingediend bij de gemeenteoverheid.
Het
centraal kerkbestuur is belast met het overleg met de gemeentelijke overheid.
Als er geen centraal bestuur moet worden opgericht, wordt het overleg
gehouden tussen de raden en de gemeentelijke overheid. Het overleg grijpt
plaats op verzoek van één van de partijen en in elk geval tweemaal per jaar.
Het belang van dat overleg kan niet genoeg onderstreept worden: het vormt de
basis voor een goede verstandhouding tussen de besturen onderling. Het
overleg vooraleer de meerjarenplannen en / of de budgetten worden ingediend [zie Decreet, art. 33, 2de lid]
enerzijds, of anderzijds het overleg minstens tweemaal per jaar met de
gemeenteoverheid [zie Decreet, art. 33, 1ste
lid] is een zeer belangrijke opdracht. Hoewel niet uitdrukkelijk
opgenomen in het artikel, moet door de coördinerende tussenkomst bij het indienen
van wijzigingen van het meerjarenplan of budgetwijzigingen [zie Decreet, art. 32, 1° en 2°] ervan worden uitgegaan dat bij deze wijzigingen het CKB
ook zijn rol moet spelen. Bij een gemeentegrensoverschrijdend bestuur van de
eredienst moeten behalve de gemeente waar de hoofdkerk gevestigd is, ook de
andere gemeenten, zeker als van hen een financiële tegemoetkoming wordt
verwacht, bij het overleg worden betrokken op initiatief van de gemeente waar
de hoofdkerk gelegen is. Het
decreet regelt de samenstelling van de delegaties niet. Toch zal de
gemeentelijke delegatie minstens een lid van het college van burgemeester en
schepenen opnemen. Het verdient aanbeveling dat van dat overleg verslag wordt
opgemaakt. De modaliteiten hiervan kunnen worden afgesproken [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera C]. De
communicatie met de burgerlijke overheid wordt dus niet langer geregeld via
een vertegenwoordiging ervan (de burgemeester) in de kerkbesturen, maar via
een (verplicht) overleg van het centraal kerkbestuur met het betrokken
uitvoerend college (schepencollege; bestendige deputatie). Dit overleg kan
plaats vinden op vraag van de beide partijen. Het betrokken uitvoerend
college kan, op basis van de agenda telkens zijn afvaardiging (bv. schepen van
financiën, van openbare werken,…) samenstellen (zie Memorie van Toelichting
I.4.1, artikel 33) [Standpunt van de permanente
werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Noch de samenstelling, noch het
aantal leden van de delegaties zijn immers bepaald. Ze worden samengesteld
naargelang de noodwendigheden. Artikel 33 van het decreet stelt noch een minimum
samenstelling vast, noch wordt een exact aantal leden vooropgesteld [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. |
©
PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.