|
|
Art. 52. (de kosten
en de uitgaven van de kerkfabriek)
De kosten en uitgaven die de kerkfabriek moet dragen, zijn de volgende :
1° de bezoldiging van het personeel dat in dienst is van de kerkfabriek en de
hieraan inherente uitgaven;
2° de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eredienst, onder
meer de kosten van de gebouwen en delen van de gebouwen die bestemd zijn voor
de uitoefening van de eredienst, alsmede de kosten die
inherent zijn aan de organisatie en de werking van de eredienst;
3° de grove herstellingen van de tot de eredienst bestemde gebouwen;
4° de terugbetaling van de aflossingen en interesten van de leningen, aangegaan
door de kerkfabriek ter verwerving of renovatie van de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen;
5° de bijdrage in de werkingskosten van het centraal kerkbestuur;
6° alle andere uitgaven die verband houden met de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen.
Worden als
uitgaven aangemerkt: alle negatieve
mutaties in contant geld of op rekeningen die behoren tot de beschikbare
kasvoorraad. De beschikbare kasvoorraad zijn alle
gelden en waarden, die beschikbaar zijn in contant geld of die belegd zijn op
een termijn van minder dan één jaar op rekeningen die het bestuursorgaan niet
als een investeringsbelegging heeft aangewezen [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 9° en 10°]. De term uitgaven wordt hier gebruikt
in boekhoudkundige zin, waarbij negatief staat voor een vermindering van een
Debetrekening of voor een vermeerdering van een Creditrekening. Aangezien het gebruikte
rekeningstelsel een kasboekhouding is en niet een analytische of dubbele
boekhouding, komt het onderscheid tussen de soorten rekeningen niet altijd zo
evident naar voor. Indien de kerkfabriek
verloonde medewerkers tewerkstelt, dan moet de kerkfabriek voor deze
medewerkers alle financiële en sociale lasten, alle hieraan verbonden taksen
en belastingen dragen. De kosten die gemaakt worden voor de
uitoefening van de eredienst, voor de bedienaars van de eredienst, voor het
onderhoud van de gebouwen van de eredienst en voor de gebouwen van de
verzorgers van de eredienst, zijn uitgaven die de kerkfabriek
moet dragen in de gewone exploitatie. De grove herstellingen
aan de gebouwen van de eredienst en van de bedienaars van de eredienst worden
financieel gedragen door de kerkfabriek. Indien de kerkfabriek
voor de grove herstellingen leningen moet aangaan, dan moet de kerkfabriek de
interesten en de aflossingen van het geleende kapitaal afbetalen. Zij worden
geboekt als investeringsuitgaven. Het onderscheid tussen de kosten
voor onderhoud en de grove herstellingen zijn in
hoofde van de kerkfabriek meestal boekhoudkundig. Is de herstelling
bedoeld als investering en / of renovatie, of als gewoon
onderhoud?Uitsluitsel moet gezocht worden in het Burgerlijk wetboek waar
volgend onderscheid wordt gemaakt:”Grove herstellingen
zijn die van zware muren en van gewelven, de vernieuwing van balken en van
gehele daken en de vernieuwing van dijken en van steun- en afsluitingsmuren
in hun geheel. Alle andere herstellingen zijn
herstellingen tot onderhoud”[BW, art. 606]. Grove herstellingen zijn grove
vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en
de instandhouding van het gehele gebouw die werkelijk een uitzondering zijn
in het bestaan zelf van de eigendom en waarvan de kosten normaal van het
kapitaal worden genomen (Cass.,
22 januari 1970, T.P.R.,
2001, 1060). Zo werd gevonnist dat de vernieuwing van een gehele
centrale verwarming, wel degelijk een grove herstelling
is, maar dat het vernieuwen van een dak in roofing deel uitmaakt van het
gewone onderhoud. De grove herstellingen
worden door het
algemeen reglement op de boekhouding als investering aangemerkt,
namelijk: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang, de
waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van de
eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De investeringen
omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en leningen, de
beleggingen op meer dan één jaar en de andere investeringsbeleggingen en de
vervroegde terugbetalingen van de schuld [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art. 1, 12°]. De bijdrage in de werkingskosten van
het centraal bestuur, wordt (meestal) aan dit bestuur voorgeschoten. Op het
einde van het jaar wordt door het CKB afgerekend. Het eventuele batig saldo
van de bijdrage wordt aan de kerkfabriek
teruggestort [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 55].
Deze verplichting vloeit uit de annaliteit van de gevoerde boekhouding voort [zie Decreet, art.45]. Het artikel wordt afgesloten met
“alle andere uitgaven”. Deze toevoeging dient om alle vergetelheden in
verband met andere soorten uitgaven uit te sluiten. Een
buitenbeentje: de schuld. De schulden maken deel
van de uitgaven uit. Een schuld is elk bedrag dat, aan een welbepaalde derde,
door het bestuur van de eredienst verschuldigd is. Het zijn betalingen die
nog moeten uitgevoerd worden. Een schuld wordt gekenmerkt door zijn
toekomstige en onzekere aard. Een schuld wordt slechts definitief een uitgave
bij zijn betaling voor het deel of voor het gehele bedrag van de schuld. De
schulden worden door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend genummerd,
opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de
datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris
vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het saldo. Minstens
eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van
schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden
afgelezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 33, 2de lid]. De
inventaris is een genummerd overzicht van alle bezittingen, vorderingen,
rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van
de eredienst [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 32].
De inventaris drukt ook een waardering van de bezittingen uit. Waardering Het is niet de bedoeling dat in de inventaris alle eigendommen en
bezittingen van het bestuur van de eredienst worden gewaardeerd. Niet alleen
is het onbegonnen werk om van alle historische bezittingen en van het
volledige kunstpatrimonium van de besturen van de eredienst de waarde in te
schatten, maar het is ook niet zinvol. Veel kunstvoorwerpen hebben in een
marktcontext immers een grote waarde, maar hebben dat niet in de context van
het bestuur van de eredienst aangezien ze gebruikt worden in de eredienst en
dus niet zomaar kunnen worden verzilverd. Het reglement
bepaalt echter dat van sommige elementen in de inventaris wel de waarde moet
worden opgenomen. Om te beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur
verwerft vanaf 1 januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur
immers op de hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de
schattingswaarde bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem kan
worden opgenomen in de inventaris. Daarnaast
bepaalt het reglement dat voor de onroerende goederen de ligging, het
kadastraal inkomen, de erop rustende lasten, de opbrengsten (huur- of
pachtprijs) en het jaar van verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt
immers over die gegevens en ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van
bezittingen. Voor de vorderingen,
beleggingen, liquide middelen en financiële schulden moet de nominale waarde
opgenomen worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het
bestuur al bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De
waarderingskwestie ligt normaliter minder moeilijk. De
waarderingen in de inventaris zijn slechts een toelichting bij de informatie
die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder financiële of juridische gevolgen
voor de tekorten van de besturen van de eredienst. Eventuele herwaarderingen
kunnen enkel worden doorgevoerd als ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische
betekenis hebben. Hiertoe moet het bestuur van de eredienst een gemotiveerde
beslissing nemen. Investeringen voor gebouwen worden wel vermeld in de
inventaris, met verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. Op
die wijze kunnen ook externen een zicht behouden op de uitgevoerde investeringen
[zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 7.3].
|
©
PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.