|
|
Art.
54. (de jaarrekening)
De kerkraad stelt jaarlijks de rekening van de kerkfabriek van het voorgaande
jaar vast en dient ze voor 1 april in bij het centraal kerkbestuur.
De
rekening wordt door de kerkfabriek jaarlijks opgesteld na het afsluiten van
het boekjaar en omvat de gegevens van het vorige boekjaar. Deze annaliteit
vloeit uit art. 45 van het Decreet voort. De
termijn van het boekjaar loopt vanaf de 1ste januari tot en met de
31ste december van hetzelfde jaar. De jaarrekening wordt periodiek
(éénmaal per jaar) ingediend vóór de 1ste april van het jaar dat
volgt op het boekjaar. Dit
wil zeggen dat de jaarrekening bij het centraal kerkbestuur moet toekomen ten
laatste op 31 maart van het jaar dat volgt op het boekjaar. De
voorafgaande goedkeuring van de jaarrekening door de kerkraad is een
conditione sine qua non. De
jaarrekening bestaat uit een financieel gedeelte en een toelichting [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 39]. De posten van
de jaarrekening worden uitgedrukt in euro, afgerond tot op twee cijfers na de
komma [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 41]. De
jaarrekening omvat voor alle posten volgens de voorgeschreven indeling [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 40]: §
de bedragen van de voorgaande jaarrekening; §
de cijfers van het budget; §
de totalen op 31 december. Het financiële gedeelte van de jaarrekening maakt een
onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen die
betrekking hebben op de exploitatie en op de investeringen. Met exploitatie wordt bedoeld: alle ontvangsten en uitgaven
die gewoonlijk ten minste eenmaal per financieel boekjaar voorkomen en die
het bestuur van de eredienst regelmatige inkomsten of een regelmatige werking
waarborgen, met inbegrip van de periodieke aflossing van de schuld en alle
andere ontvangsten en uitgaven die niet als investeringen kunnen worden
geclassificeerd [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1,
11°]. De investeringen worden als volgt
omschreven: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang,
de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van
de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De
investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en
leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de andere investeringsbeleggingen
en de vervroegde terugbetalingen van de schuld [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°]. De
toelichting in de jaarrekening omvat verder minstens de volgende elementen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 42]: 1° het
bewijsstuk van de kastoestand van het bestuur van de eredienst op 31 december
van het financieel boekjaar [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art.47]: De penningmeester maakt op het einde van elk financieel
boekjaar een door hem ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de
cijfers van de boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële
rekeningen en de kassen van het bestuur van de eredienst. 2° een
overzicht van de interne kredietaanpassingen [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art.26]: Het bestuursorgaan kan binnen een hoofdfunctie van het
exploitatiebudget de kredieten verschuiven met een interne kredietaanpassing
zolang het totaal van de ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties
gelijk blijft, geen kredieten opgenomen worden op artikelen van het budget
voor uitgaven waarop geen kredieten opgenomen waren en de afspraken, vermeld
in artikel 6 en 10, worden gerespecteerd. 3° de
geactualiseerde investeringssteekkaarten voor de lopende
investeringsprojecten [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
artn. 36 - 38]: 36.1 Voor elk gepland investeringsproject wordt een
investeringssteekkaart opgemaakt, waarin het project omschreven wordt en de
geraamde uitgaven en de geplande financieringswijze aangegeven worden, met
vermelding van het financieel boekjaar waarin die ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen, in het meerjarenplan en het budget opgenomen werden. 36.2 Voor investeringsprojecten die betrekking hebben
op gebouwen, wordt op de investeringssteekkaart vermeld of het gebouw al dan
niet beschermd is, in de zin van artikel 34, derde lid. 36.3 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm
en de inhoud van de investeringssteekkaart. 37. In de loop van de uitvoering van het
investeringsproject wordt elke betaling, elke ontvangen toelage of lening en
elke wijziging in de financieringswijze onmiddellijk aangegeven op de
investeringssteekkaart, met vermelding van de datum. 38. De investeringssteekkaarten zijn niet gebonden aan
een financieel boekjaar. Ze maken deel uit van de toelichting in de
jaarrekeningen waarop ze betrekking hebben. 4° de
wijzigingen in de geactualiseerde inventaris [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, artn. 32 - 35]: 32.1 Het bestuur van de eredienst stelt een
boekhoudkundige inventaris op die voorzichtig, oprecht en te goeder trouw een
genummerd overzicht geeft van alle bezittingen, vorderingen, rechten,
schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de
eredienst. De verbruiksgoederen hoeven niet in de inventaris te worden
opgenomen. 32.2 De verschillende stichtingen en legaten worden
duidelijk van elkaar gescheiden. 32.3 Bij de bezittingen die deel uitmaken van het
privaat patrimonium worden de rechten van het bestuur van de eredienst
verduidelijkt. 33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de
voorzitter en de secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en
het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden
alle ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking
hebben op een van die vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen,
zodat de openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het
saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen. 34.1 Van de bezittingen van het bestuur van de
eredienst moeten enkel de bezittingen worden gewaardeerd die het bestuur van
de eredienst verwerft vanaf 1 januari 2007. 34.2 Met behoud van de toepassing van het eerste lid
worden voor de onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, in
voorkomend geval de erop rustende lasten en de al dan niet periodieke
opbrengsten ervan en indien bekend het jaar van verwerving in de inventaris
vermeld. Ook belangrijke investeringsprojecten worden vermeld met verwijzing naar de desbetreffende
investeringssteekkaart. 34.3 Bij de gebouwen waarover het bestuur van de
eredienst beschikt, wordt vermeld of ze al dan niet beschermd zijn, in de zin
van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en
dorpsgezichten met latere wijzigingen. 34.4 Voor de vorderingen, beleggingen, liquide middelen
en schulden wordt de nominale waarde opgenomen. 34.5 Als daartoe gegronde redenen bestaan, kan het
bestuur van de eredienst de waarde, vermeld in de inventaris, aanpassen, mits
het daarvoor een draagkrachtige en duidelijke motivering geeft. 35. Met behoud van de toepassing van artikel 33 wordt
de inventaris minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december
geactualiseerd en wordt een overzicht van de wijzigingen, met inbegrip van de
wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd. 5° een
lijst van de openstaande schulden, een lijst van de openstaande vorderingen
en een lijst van de oninbaar verklaarde bedragen, die opgenomen werden in de
inventaris met toepassing van artikel 33 [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art.33]: 33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de
voorzitter en de secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en
het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden
alle ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking
hebben op een van die vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen,
zodat de openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het
saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen. 6° de
staat van het vermogen [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 43]: 43.1 De staat van het vermogen vloeit rechtstreeks
voort uit de inventaris, vermeld in artikel 32. 43.2 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm
en de inhoud van de staat van het vermogen. 7° de
verdeelsleutels, vermeld in artikel 4, tweede lid [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 4, 2de lid]: Het bestuursorgaan kan waar het dat noodzakelijk acht
verdeelsleutels hanteren bij het toewijzen van bepaalde ontvangsten en
uitgaven. Die verdeelsleutels moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd en
maken deel uit van de strategische nota van het meerjarenplan, de beleidsnota
van het budget en de toelichting van de jaarrekening. 8° de
waarderingsregels [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 35]: 35. Met
behoud van de toepassing van artikel 33 wordt de inventaris minstens eenmaal
per jaar en in ieder geval op 31 december geactualiseerd en wordt een
overzicht van de wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen, vermeld in
artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd. Waardering Het is niet de bedoeling dat in de inventaris alle eigendommen en
bezittingen van het bestuur van de eredienst worden gewaardeerd. Niet alleen
is het onbegonnen werk om van alle historische bezittingen en van het
volledige kunstpatrimonium van de besturen van de eredienst de waarde in te
schatten, maar het is ook niet zinvol. Veel kunstvoorwerpen hebben in een
marktcontext immers een grote waarde, maar hebben dat niet in de context van
het bestuur van de eredienst aangezien ze gebruikt worden in de eredienst en
dus niet zomaar kunnen worden verzilverd. Het reglement
bepaalt echter dat van sommige elementen in de inventaris wel de waarde moet
worden opgenomen. Om te beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur
verwerft vanaf 1 januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur
immers op de hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de
schattingswaarde bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem kan
worden opgenomen in de inventaris. Daarnaast
bepaalt het reglement dat voor de onroerende goederen de ligging, het
kadastraal inkomen, de erop rustende lasten, de opbrengsten (huur- of
pachtprijs) en het jaar van verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt
immers over die gegevens en ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van
bezittingen. Voor de vorderingen,
beleggingen, liquide middelen en financiële schulden moet de nominale waarde
opgenomen worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het
bestuur al bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De
waarderingskwestie ligt normaliter minder moeilijk. De
waarderingen in de inventaris zijn slechts een toelichting bij de informatie
die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder financiële of juridische gevolgen
voor de tekorten van de besturen van de eredienst. Eventuele herwaarderingen
kunnen enkel worden doorgevoerd als ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische
betekenis hebben. Hiertoe moet het bestuur van de eredienst een gemotiveerde
beslissing nemen. Investeringen voor gebouwen worden wel vermeld in de
inventaris, met verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. Op
die wijze kunnen ook externen een zicht behouden op de uitgevoerde
investeringen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 7.3]. Investeringsfiches Het
reglement [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 36 tot 38] bepaalt dat het bestuur voor elke investering een steekkaart
moet opmaken waarop het verloop van de investering is opgenomen, zodat de
investering in al zijn facetten kan worden gevolgd. De kaart
begint met een omschrijving van het project, met bij investeringen voor
gebouwen verplicht de vermelding of het gebouw in kwestie al dan niet
beschermd is. Voorts bestaat de steekkaart uit twee delen. In het eerste deel
wordt de planning aangebracht, zoals opgenomen in het meerjarenplan. Daarbij
worden alle bedragen vermeld en ook het jaar waarin de ontvangsten en uitgaven
gepland worden. Als er een wijziging optreedt in de aanvankelijke planning,
wordt de nieuwe planning op een nieuwe rij ingevuld op de investeringssteekkaart,
met daarbij de nieuwe bedragen en met telkens de vermelding van het jaar
waarin de ontvangsten en uitgaven worden gepland. In
het tweede deel van de steekkaart wordt de uitvoering gevolgd van het
investeringsproject. Daarin worden alle verrichtingen die verband houden met
het project opgenomen, met vermelding van het bedrag en het financiële boekjaar.
Uiteindelijk worden de steekkaarten bij de jaarrekening gevoegd om de
projecten (en de besteding van de toegekende toelagen) te kunnen volgen en
controleren. Het is daarbij van belang dat de steekkaarten niet
dienstjaargebonden zijn. Eenzelfde steekkaart, maar dan verder aangevuld, kan
zo deel uitmaken van de bijlagen van verschillende opeenvolgende
jaarrekeningen. Voorbeeld: In
de oorspronkelijke planning kan bijvoorbeeld een uitgave van 12.000 euro
opgenomen zijn in 2009 voor werkzaamheden aan het kerkgebouw. Op de
investeringssteekkaart wordt dat in het linkergedeelte van het eerste vak (A)
van het deel over de planning opgenomen:
Voor
de financiering van die werkzaamheden wordt een gemeentelijke toelage
opgenomen van 10.000 euro. Het saldo van 2000 euro wordt gefinancierd met een
overboeking uit de exploitatie. Dat wordt als volgt opgenomen in het
rechtergedeelte van dat eerste vak van het deel over de planning:
Na
verloop van tijd kan echter blijken dat de uitvoering van de werkzaamheden
niet haalbaar blijkt in 2009, maar dat ze pas gefaseerd in 2010 en 2011
uitgevoerd zullen kunnen worden en dat de uiteindelijke kostprijs ook 1000
euro meer zal bedragen. De planning moet dan worden gewijzigd en ook worden
aangepast op de investeringssteekkaart, onder B. De oorspronkelijke planning
blijft dus staan, maar de gewijzigde planning wordt eronder opgenomen.
Ook
de financiering moet worden aangepast aan de nieuwe planning. In het concrete
voorbeeld zou dat als volgt kunnen zijn:
Op
het tweede gedeelte van de steekkaart wordt de uitvoering van de plannen
geregistreerd. Dat gedeelte kan er als volgt uitzien:
[zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 8] |
©
PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.