|
|
Art.
55. (de gecoördineerde indiening van de jaarrekening)
§ 1. De rekeningen worden jaarlijks voor 1 juni samen bij de gemeenteoverheid
en bij de provinciegouverneur ingediend door het centraal kerkbestuur waaronder
de kerkfabrieken ressorteren. Als er geen centraal kerkbestuur werd opgericht,
dient de kerkfabriek de rekening in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van de rekening door de
kerkraad en voor het gezamenlijk indienen van de rekeningen door het centraal
kerkbestuur.
Als
een centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de
jaarrekeningen gezamenlijk in, in de vorm van de onderscheiden
jaarrekeningen, aangevuld met een overzicht van de overschotten en tekorten
van die jaarrekeningen en van de betaalde toelagen [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 44]. De jaarrekeningen
worden ten laatste op 31 mei
jaarlijks door het centraal bestuur gezamenlijk ingediend bij het gemeente-
of provinciebestuur. Net als bij de meerjarenplannen en de budgetten kan en
mag het centraal bestuur hierbij geen wijzigingen aanbrengen in de
jaarrekeningen. Het centraal bestuur moet wel een overzicht van de betaalde
toelagen opmaken, en een overzicht van de overschotten en tekorten van de
jaarrekeningen. Die overschotten en tekorten spelen immers een rol bij de
volgende budgetten. Het is dus nuttig dat het gemeente- of provinciebestuur
daar een beknopt overzicht van heeft. Een dergelijk
overzicht zou de volgende vorm kunnen aannemen:
[zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
9.2] Vóór 1 juni worden de rekeningen
bezorgd aan het gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur.
De gemeente- of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de
rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen
die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch
als gunstig beschouwd. De gouverneur keurt
de rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de
rekening heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen
die termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het
centraal bestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd. De
gouverneur deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of
provinciebestuur, het bestuur van de eredienst, de penningmeester en het
erkend representatief orgaan. In tegenstelling tot
in de huidige praktijk worden niet langer alle bewijsstukken bij de
jaarrekening systematisch opgevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek van
de rekening door het gemeente- of provinciebestuur of door de gouverneur kan
wel aanvullende informatie worden gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken
worden opgevraagd. Het blijft in ieder geval verplicht om de bewijsstukken te
bewaren, ook al hoeven ze niet langer op systematische wijze meegestuurd te
worden. Nadat de rekening is
goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de penningmeester kwijting tijdens
de eerstvolgende vergadering. De procedure voor het niet-verlenen van
kwijting wordt geregeld in artikel 55, §3, van het Eredienstendecreet. Daar
wordt ook bepaald hoe het bestuur tekorten moet terugvorderen van de
penningmeester [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.3]. |
§ 2. De
rekeningen zijn onderworpen aan het advies van de gemeenteraad en aan de
goedkeuring van de provinciegouverneur.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de provinciegouverneur
binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van
de rekeningen bij de gemeenteoverheid, wordt de gemeenteraad geacht een gunstig
advies te hebben uitgebracht.
Binnen tweehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de
provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring van de rekening en stelt hij
de bedragen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van
deze termijn. Als binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centraal
kerkbestuur is verstuurd, wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring
te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing ook mee aan de gemeenteoverheid,
de kerkfabriek, de penningmeester en het erkend representatief orgaan.
Vóór 1 juni worden de rekeningen
bezorgd aan het gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur.
De gemeente- of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de
rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen
die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch
als gunstig beschouwd. De gouverneur keurt
de rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de
rekening heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen
die termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het
centraal bestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd. De
gouverneur deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of
provinciebestuur, het bestuur van de eredienst, de penningmeester en het
erkend representatief orgaan. In tegenstelling tot in de huidige
praktijk worden niet langer alle bewijsstukken bij de jaarrekening
systematisch opgevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek van de rekening
door het gemeente- of provinciebestuur of door de gouverneur kan wel aanvullende
informatie worden gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken worden
opgevraagd. Het blijft in ieder geval verplicht om de bewijsstukken te
bewaren, ook al hoeven ze niet langer op systematische wijze meegestuurd te
worden [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
9.3]. |
§ 3. De
kerkraad verleent in de eerstvolgende vergadering kwijting aan de
penningmeester over de afgelegde rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor
zover de ware toestand niet werd verborgen door enige weglating of onjuiste
opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de penningmeester kan alleen bij gemotiveerd
besluit. De penningmeester en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en
gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort
vastgesteld, dan verzoekt de kerkfabriek de penningmeester, met een
aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de kas van de kerkfabriek te
storten.
De eerste kwijting na de inwerkingtreding van dit decreet geldt als kwijting
voor de voorgaande jaren.
Nadat de rekening is goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de
penningmeester kwijting tijdens de eerstvolgende vergadering. De procedure
voor het niet-verlenen van kwijting wordt geregeld in artikel 55, §3, van het
Eredienstendecreet. Daar wordt ook bepaald hoe het bestuur tekorten moet
terugvorderen van de penningmeester [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.3]. Indien de jaarrekening niet wordt goedgekeurd en er
bijgevolg geen kwijting wordt verleend aan de penningmeester, dan moet de
kerkraad het vastgestelde
tekort terugvorderen van de penningmeester. Dit gebeurt in 2 fazen, namelijk
een ingebrekestelling wordt aan de penningmeester toegestuurd en het tekort wordt mits betaling
vóór een bepaalde
datum effectief teruggevorderd. De provinciegouverneur wordt van de gevolgde
procedure eveneens ingelicht. De kerkraad stuurt een aangetekend schrijven aan de
penningmeester op. Het tekort wordt uitdrukkelijk vermeld, evenals een zinsnede die
de terugbetaling van de gelden binnen een bepaalde termijn (meestal 1 maand)
vastlegt. Indien de penningmeester de gelden binnen deze termijn
terugbetaalt, dan verleent de kerkraad kwijting. Deze terugbetaling wordt aan
de toezichthoudende overheid meegedeeld. Het terugeisen van de gelden is het logische gevolg van het
betalen van een vergoeding aan de penningmeester. Hoewel hij geen borg meer
moet stellen voor de eventuele tekorten, blijft hij financieel
verantwoordelijk voor zijn opdracht. De positieve waardering, namelijk de
vergoeding, moet de penningmeester toelaten om de negatieve gevolgen van zijn
beheer te kunnen financieren om de meestal kleine kastekorten aan te
zuiveren. Door de kwijting kan de penningmeester niet meer in gebreke worden
gesteld voor de wijze van het voeren van de boekhouding en voor de
eventueel nadien vastgestelde tekorten. Indien de penningmeester echter de
kerkraad (en de toezichthoudende overheid) zou misleid hebben, dan komt zijn
verantwoordelijkheid opnieuw in het gedrang [zie Decreet, art. 55, § 3, 1ste lid]. Het laatste lid omvat een
overgangsregeling, namelijk de kwijting van de boekjaren vooraleer het
Decreet in werking is getreden. De eerste kwijting volgens de bepalingen van het
Decreet, houdt de kwijting van de vorige boekjaren in. |
©
PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.