|
|
Het Decreet In Andere Woorden Hoewel de teksten in de groene
kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en
omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk
standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de
burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid
en haar instelling(en) verbindt. Bij twijfel of andere mening
wordt aangeraden om inlichtingen in te winnen bij de voormelde gezagsdragers.
Het door hen ingenomen standpunt prevaleert altijd. Het Centraal Kerkbestuur Gent
Stad. Geraadpleegde bronnen: Besluit van de Vlaamse regering van 8 juli 1992 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning en uitbetaling van de subsidies voor werken aan beschermde monumenten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen worden uitgevoerd en de Omzendbrief BA 2002/14 van 25 oktober 2002; Besluit
van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de boekhouding van
de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende
erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september 2008)= AR-Bh tot 05.09.2008;
Decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en
de werking van de erkende erediensten = Decreet; Gemeentedecreet van 15 juli 2005, gecoördineerde versie
= het
Gemeentedecreet; Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten =
BA 2005/01; Omzendbrief
BA 2006/04 dd 10.03.2006 betreffende de erkenning van de plaatselijke kerk-
en geloofsgemeenschappen = BA 2006/04; Omzendbrief BA
2008/01 dd 22.02.2008 betreffende de gedeeltelijke vernieuwing van de
bestuursorganen van de erediensten = BA 2008/01; Omzendbrieven
boekhouding besturen van de eredienst: gecoördineerde versie van de
omzendbrief BB-2007/01 van 12 januari 2007, de omzendbrief BB-2008/01 van 22
februari 2008 en de omzendbrief BB 2008/06 van 18 juli 2008 = GV boekhouding 22.02.2008; Het Burgerlijk Wetboek = BW; Het Gerechtelijk Wetboek = GW; Webstek
binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/vragen-antwoorden.htm#erediensten = Standpunt van de permanente werkgroep Erediensten; Webstek
kerknet.be/kerkinvlaanderen/kerkfabrieken/vademecum = Vademecum; Webstek giften-legaten.be;
advies van de notaris= Gids; Toevallig geraadpleegde bronnen
worden expleciet vermeld. |
Decreet van 7 mei
2004 betreffende de materiële organisatie en de werking van de erkende
erediensten
TITEL I. -
Algemene bepaling
Afdeling 1. - Erkenning en opdracht
Art. 1. (de wettelijke basis van het decreet)
Dit decreet regelt een
gewestaangelegenheid.
Door de bijzondere wet van 13 juli 2001 zijn de gewesten
vanaf 1 januari 2002 bevoegd voor de kerkfabrieken en de instellingen die belast
zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, met
uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en de
pensioenen van de bedienaars van de erediensten. Het decreet van 7 mei 2004
implementeert deze bevoegdheid voor het Vlaamse Gewest [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Inleiding en
Situering, 1ste en 2de Alinea]. Op 1 maart 2005 treedt het decreet van 7 mei 2004
betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten in
werking, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het
financieel beheer. Die bepalingen treden in werking op een datum te bepalen
door de Vlaamse Regering en ten laatste op 1 januari 2007. Het luik van het decreet dat het financiële beheer
regelt, is inwerking getreden vanaf 1 januari 2007. Zie daartoe het Besluit
van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de boekhouding van
de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de
erkende erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september 2008), in het
bijzonder art. 57. 57. De bepalingen van dit besluit en
de bepalingen van artikel 41 tot 50 van het decreet treden in werking op 1
januari 2007, met ingang van het meerjarenplan voor de financiële boekjaren
2008-2013 en het budget voor het financieel boekjaar 2008. De boekhouding van het financieel boekjaar 2007 wordt gevoerd volgens
de regels van het Keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkbesturen,
de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, het koninklijk
besluit van 3 mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer
van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen en het
koninklijk besluit van 15 maart 1988 tot organisatie van de raden van de
kerkfabrieken van de orthodoxe eredienst, naargelang van het geval, met dien
verstande dat gewone dienst gelezen moet worden als exploitatie en
buitengewone dienst als investeringen. De rekening over het financieel boekjaar 2007 wordt opgemaakt volgens
de modellen, vastgesteld bij het koninklijk
besluit van 12 september 1933 betreffende de begrotingen en rekeningen van de
kerkfabrieken en bij het koninklijk besluit van 12 juli 1989 tot vaststelling
van de modellen van de begrotingen en rekeningen op te maken door de
kerkfabriekraden van de orthodoxe eredienst, naargelang van het geval, met
dien verstande dat gewone dienst gelezen moet worden als exploitatie en
buitengewone dienst als investeringen. Het resultaat van het vorige
dienstjaar wordt in die rekening vervangen door de overschotten of tekorten
van de exploitatie en van de investeringen van de rekening over het
financieel boekjaar 2006, verkregen op de wijze,
vermeld in artikel 56. Vanaf
deze rekening over het financieel boekjaar 2007 wordt de procedure gevolgd,
vermeld in artikel 55 en 56 van het decreet. |
TITEL II. - Bepalingen voor de kerkfabrieken van de
rooms-katholieke eredienst
HOOFDSTUK I. - Organisatie en werking
Art. 2. (de erkenning van de parochies en hun gebiedsomschrijving)
De Vlaamse Regering erkent de parochies en hun gebiedsomschrijving op voorstel
van het door de federale overheid erkende representatieve orgaan van de
rooms-katholieke eredienst, verder het erkend representatief orgaan genoemd.
De criteria voor de erkenning zullen worden vastgesteld bij besluit van de
Vlaamse Regering.
Het representatieve orgaan van de rooms-katholieke eredienst wordt
geleid door de bestuurder van het bisdom, in principe de bisschop, waarin de
parochie is gelegen. Op voorstel van de bisschop erkent de Vlaamse regering
al of niet de oprichting, het bestaan en de afschaffing van een parochie. Bij
deze erkenning moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Deze criteria
zijn nader bepaald in het besluit van 30 september 2005 (Belgisch Staatsblad
van 16.12.2005) [zie Omzendbrief BA 2006/04 dd
10.03.2006 betreffende de erkenning van de plaatselijke kerk- en
geloofsgemeenschappen]. |
Art. 3. (de instelling van een kerkraad van een kerkfabriek)
Per parochie is er een kerkfabriek die bestuurd wordt door een kerkraad.
De kerkfabriek is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
De zetel van de kerkfabriek wordt bepaald door de kerkraad.
Het decreet voorziet per erkende entiteit
(de parochie) een lokaal bestuur: een openbare instelling (de kerkfabriek) met
rechtspersoonlijkheid, die belast is met de materiële organisatie, de werking
en het beheer van goederen van de eredienst. Die openbare instelling heeft
één bestuursorgaan (de kerkraad), verder de raad te noemen. De zetel van de kerkfabriek wordt bepaald
door de kerkraad. Naar deze zetel worden alle stukken en bescheiden, alle
beslissingen van de burgerlijke en de religieuze overheid toegestuurd. Op dit
adres worden ook de bezwaren ontvangen in verband met de leden [zie Decreet, art. 7, § 3]
en de besluiten die door de kerkraad werden genomen.
|
Art. 4. (de taken en plichten van de kerkfabriek)
De kerkfabriek is belast met de zorg voor de materiële voorwaarden die de
uitoefening van de eredienst en het behoud van de waardigheid ervan mogelijk
maken.
De kerkfabriek is belast met het onderhoud en de bewaring van de kerk of kerken
van de parochie en met het beheer van de goederen en de gelden die eigendom
zijn van de kerkfabriek of die bestemd zijn voor de uitoefening van de
eredienst in de parochie.
De kerkfabriek heeft materiële taken, maar ook morele
verplichtingen. De kerkraad creëert als orgaan van de kerkfabriek de
materiële omstandigheden om de uitoefening van de eredienst mogelijk te
maken. Dit wil zeggen dat de kerkraad alle daden van bewaring, beheer en
beschikking moet stellen die dienstig en nuttig zijn voor de exploitatie van
de kerkelijke gebouwen. De kerkfabriek moet waken dat de ruimtes die ter
beschikking gesteld worden aan de eredienst degelijk worden onderhouden opdat
de bediener van de eredienst er effectief een goed gebruik van zou kunnen
maken. Het onderhoud en de (noodzakelijke) herstellingen aan de kerk, de
pastorie en het andere onroerend patrimonium is aan haar zorg toevertrouwd. De kerkraad beheert als orgaan van de kerkfabriek de
eigen goederen en de gelden van de kerkfabriek. Maar ze beheert ook de
goederen en / of de gelden die aan de kerkfabriek worden ter beschikking
gesteld. De kerkfabriek moet door zijn kerkraad optreden als een goed
huisvader. Dit wil zeggen dat de kerkraad als orgaan van de kerkfabriek de
best mogelijke oplossing moet zoeken binnen haar mogelijkheden om het
patrimonium van de kerkfabriek te onderhouden en te bewaren voor latere
generaties of voor de gemeenschap. Streven naar kostenbesparende maatregelen
maken ook deel van haar takenpakket uit. Ten slotte waakt de kerkfabriek over de materiële omstandigheden
die het behoud van de waardigheid van de eredienst verzekeren. Wat de
waardigheid inhoudt of verzekert, wordt door iedereen anders ervaren. Het
betreft normen die onomstreden zijn, waaraan iedereen zich spiegelt. De
omstandigheden die door een doorsnee persoon als normaal worden ervaren, is
de leidraad. Een mis lezen in een vuile of niet onderhouden kerk, schaadt aan
de waardigheid van de eredienst. Een orgel dat vals geïntoneerd staat,
benadeelt de eredienst. Een luidruchtig café dat wordt uitgebaat in de
omgeving van de kerk tijdens de erediensten, schaadt ook aan de waardigheid
van de eredienst. De kerkraad zal moeten optreden opdat aan deze hinder een
einde wordt gesteld. |
Afdeling 2. - Kerkraad
Art. 5. (de samenstelling van de kerkraad)
De kerkraad bestaat uit vijf leden en de door het erkend representatief orgaan
aangestelde verantwoordelijke van de parochie of zijn vervanger, die er van
rechtswege deel van uitmaakt.
De leden van de kerkraad worden, na de inwerkingtreding van dit decreet de
eerste maal aangesteld door het erkend representatief orgaan, op voorstel van
de door het voornoemd orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie.
De raden worden nieuw samengesteld in de loop van de maand
april 2005. Per raad zijn er vijf verkozen of aangestelde leden. Daarnaast is
er in elke raad een lid van rechtswege, meer bepaald de door de bisschop
aangestelde verantwoordelijke van de parochie (veelal, maar niet noodzakelijk
de pastoor) voor de rooms-katholieke eredienst of zijn vervanger. 1. Eerste aanstelling of verkiezing Voor het opstarten van de rooms-katholieke kerkraden in
april 2005 is voorzien in een bijzondere regeling: de verantwoordelijke van
de parochie maakt de vacatures bekend en organiseert binnen de parochie een
oproep tot de kandidaten. Hij maakt het resultaat van die oproep bekend.
Vervolgens formuleert hij een voorstel aan de bisschop, die voor elke
kerkraad de vijf leden aanstelt. Die leden zijn dus "aangestelde"
leden. Voor de oproep tot de kandidaten, de bekendmaking van de
vacatures voor de aanstelling en de verkiezing van de raden, evenals de
bezwaar- en beroepsprocedures wordt verwezen naar artikel 7, 87-88 [betreft de Protestantse eredienst], 123-124 [betreft de
Anglicaanse eredienst] en 159-160 [betreft de Israëlitische eredienst] van het decreet. Het verloop van de aanstelling- of verkiezingsprocedure
is in eerste instantie een aangelegenheid van de betrokken eredienst zelf, waarbij
het erkend representatief orgaan erop toeziet dat de verrichtingen correct
verlopen. Zo voert het decreet als aanstelling- en
verkiesbaarheidvoorwaarde een leeftijdsgrens van 75 jaar in [vernietigd bij arrest nr. 152/2005 van 5 oktober 2005 van het
Grondwettelijk Hof, voorheen het Arbitragehof], en is de inschrijving vereist in de bevolkingsregisters
van de gemeente of van een van de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de
parochie of (kerk)gemeente. Van deze bepalingen kan niet worden afgeweken. |
Art. 6. (de gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad)
De kerkraad wordt om de drie jaar gedeeltelijk vernieuwd in de loop van de
maand april.
Bij de eerste vernieuwing na drie jaar gebeurt dit door het uittreden van drie
leden die door het lot worden aangewezen. De twee overige leden treden uit na
verloop van zes jaar.
Voor de
rooms-katholieke eredienst zijn artikel 6 (kerkraad) en artikel 27 (centraal
kerkbestuur) van toepassing. Het decreet plant de gedeeltelijke vernieuwing
in de loop van de maand april. Procedure De procedure bij de eerste
gedeeltelijke vernieuwing bestaat uit twee stappen: de loting en de
verkiezing van de nieuwe leden. §
De
loting: door loting wordt bepaald welke leden uittredend zullen zijn. §
De
loting is eenmalig en vindt alleen plaats bij de eerste gedeeltelijke
vernieuwing sinds de inwerkingtreding van het decreet. Hierbij wordt de
"grote helft" uitgeloot. §
Bij alle
volgende gedeeltelijke vernieuwingen staat vast welke leden uittredend zijn:
beurtelings de "kleine" en de "grote" helft, waarbij het
aantal uittredende leden afhankelijk is van het aantal leden waaruit het
bestuursorgaan is samengesteld. §
Om te
bepalen in welke vergadering van het bestuursorgaan geloot moet worden, kan
best rekening worden gehouden met de procedure en de termijnen die gelden
voor de verkiezing (zie verder). §
Om alles
tijdig klaar te krijgen wordt aangeraden om die vergadering te plannen in de
maand februari 2008. Voor de verkiezing zijn ook omzendbrief BA-2005/01, punt
A,1, 1-8 en punt A,2 en omzendbrief BA-2005/02, punt A,1, 1-8 en punt A,2[bepalingen voor de gemeentelijke overheid of de
provinciegouverneur] van toepassing. § Voor alle erediensten gelden dezelfde
decretale verkiesbaarheidvoorwaarden [zie Decreet,
art. 9 en art. 16] als bij de eerste samenstelling sinds de
inwerkingtreding van het decreet, met uitzondering van de
leeftijdsvoorwaarde, die weggevallen is. § De uittredende leden zijn herverkiesbaar
als zij nog voldoen aan de verkiesbaarheidvoorwaarden [zie Decreet, art. 9 en art. 16]
en zij zich kandidaat stellen. § Het proces-verbaal van de verkiezing wordt
alleen ondertekend door de kiesgerechtigden, d.w.z. de kleine helft en de vertegenwoordiger
van het representatief orgaan. Voor de notulen gelden de gewone regels. §
Bij de
eerste samenstelling werden de leden van de kerkraad "aangesteld"
en werd gesproken van aangestelde leden. §
Het
bestuursorgaan van de eredienst beslist autonoom over de datum voor de
vergadering waarin de verkiezing zal plaatsvinden. [zie Omzendbrief BA 2008/01 dd 22.02.2008] |
Art. 7. (de organisatie van de verkiezingen van de kerkraad; bezwaren)
§ 1. Met het oog op de
eerste aanstelling of de verkiezing van de leden van de kerkraad zal de door
het erkend representatief orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie
de vacatures bekendmaken en een oproep tot kandidaten organiseren binnen de
parochie.
Het resultaat van deze oproep wordt bekendgemaakt binnen de parochie.
De
door het bisdom aangestelde parochieverantwoordelijke, meestal de
parochiepriester, zal aan de parochiegemeenschap schriftelijk het aantal te
begeven plaatsen in de kerkraad mededelen waarbij tevens een oproep aan de
leden van de parochiegemeenschap gelanceerd wordt om zich kandidaat te
stellen. De lijst met kandidaten zal nadien bekend gemaakt worden. Uit deze
lijst zal met meerderheid van stemmen het nieuwe lid of de nieuwe leden
gekozen worden. |
§ 2. De verkiezing gebeurt bij geheime
stemming en bij meerderheid van stemmen.
In geval van staking van stemmen wordt er opnieuw gestemd op een van de twee
kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Staken de stemmen bij de herstemming, dan wordt het lid bij lottrekking
aangewezen.
§ 3. Tegen
de kandidaten voor de bij verkiezing te begeven mandaten kan bezwaar worden
ingediend bij de kerkraad binnen vijftien dagen na de dag van de bekendmaking.
De kerkraad doet uitspraak over het bezwaar binnen vijftien dagen na het
indienen van het bezwaar.
De beslissing van de kerkraad wordt binnen drie dagen na de uitspraak met een
aangetekende brief ter kennis gebracht van de bezwaarindiener.
Tegen de beslissing van de kerkraad kan door de bezwaarindiener binnen acht
dagen na de kennisgeving van de beslissing beroep worden ingesteld bij het
erkend representatief orgaan.
Het erkend representatief orgaan geeft voor de verkiezing met een aangetekende
brief kennis van de uitspraak aan de bezwaarindiener en aan de kerkraad.
Ieder geïnteresseerde derde kan
tegen een kandidaat-lid bezwaar indienen. Dit bezwaar kan zowel gelden voor
redenen die in verband staan met de geloofsovertuiging (zie Decreet, art. 9, 1ste en 3de
lid), als voor andere onverenigbaarheden ( zie
Decreet, art. 9, 2de lid en art. 16). De aan de religie
verbonden reden bij uitstek is de voorwaarde dat een kandidaat
rooms-katholiek moet zijn. Dat een kandidaat-lid moet
ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente of van één van de
gemeentes van de parochie is een aan de religie verbonden beperking. Hierbij
moet uitgegaan van de permanentie-idee. Een toevallige, niet-voortdurende
verwijdering uit de parochie schaadt niet aan deze voorwaarde. Andere voorwaarden moeten ofwel
vervuld zijn of vervulbaar zijn. Als voorwaarde wordt een minimumleeftijd van
18 jaar gesteld. Deze voorwaarde moet echter slechts bereikt worden op een
bepaald tijdstip, namelijk het ogenblik van de aanstelling of de verkiezing.
Dit wil zeggen dat het kandidaat-lid bij de kandidaatstelling jonger dan 18
jaar kan zijn, maar dat hij 18 jaar moet zijn op de dag van de effectieve
aanstelling of verkiezing. Andere bezwaren kunnen betrekking
hebben op de familiale of bedrijfseconomische onverenigbaarheden als bepaald
in artikel 16, namelijk een te dichte bloed- of aanverwantschap of ook nog
een dienstverband. Familieleden tot in de 2de graad (kleinzoon of
–dochter in rechte lijn; broers of zusters) of de echtgenoten(s) van al
verkozen of aangestelde leden van de Kerkraad kunnen samen geen lid zijn van
dezelfde Kerkraad. Kandidaten die worden tewerkgesteld door de kerkraad
(bezoldigd dienstverband als arbeider of bediende van de kerkraad) kunnen ook
geen kandidaat zijn. De bezwaren moeten worden ingediend
bij de Kerkraad. In principe moet dit gebeuren op de zetel van de kerkfabriek
(zie Decreet, art. 3, 3de lid),
indien niet, op het domicilie van de Voorzitter of de Secretaris, aangezien
deze beide functies de Kerkraad vertegenwoordigen (zie
Decreet, art. 15, 1ste lid). Bij ontstentenis kan echter
bezwaar ook worden ingediend bij elk ander lid van de Kerkraad. De Kerkraad
is immers het orgaan van de kerkfabriek die rechtspersoonlijkheid heeft.
Meestal echter zal de parochieverantwoordelijke (-priester) gemakkelijker
contacteerbaar zijn. Het bezwaar moet ingediend en
behandeld worden binnen een bepaalde termijn, namelijk 15 dagen enerzijds
vanaf de dag na de dag van de bekendmaking van de lijst van kandidaten of
anderzijds vanaf de dag na de dag van ontvangst van het bezwaar. Het
resultaat van de behandeling van het bezwaar moet per aangetekend schrijven
aan de bezwaarindiener worden meegedeeld binnen de 3 dagen na de behandeling.
Deze vormvoorwaarde, namelijk een aangetekend schrijven geldt niet in hoofde
van de bezwaarindiener. De bezwaarindiener kan in principe zijn bezwaar
indienen bij gewoon schrijven. Tegen de beslissing van de Kerkraad
kan beroep worden ingesteld bij de Bisschop of zijn aangestelde binnen een
termijn van 8 dagen na de kennisgeving. Hierbij moet rekening gehouden
worden met het arrest van het Grondwettelijk Hof waardoor de
verzendingstheorie vervangen werd door de ontvangsttheorie [zie Decreet, art. 43, uitleg]. Indien met deze
opvatting, die vervat is in art. 53bis GW, 2de lid,* rekening wordt gehouden, dan wordt op de 3de
dag vanaf de dag na de dag van de afgifte ter post de bezwaarindiener geacht
de beslissing ontvangen te hebben en ervan kennis genomen te hebben. Vanaf de
dag na deze derde dag begint de termijn van 8 dagen te lopen. Indien de kennisgeving op de maandag
aan de postdiensten wordt afgegeven, dan wordt de bezwaarindiener geacht
ervan kennis genomen te hebben op de donderdag. De volgende vrijdag is dan de
1ste dag van de termijn van 8 dagen. De termijn is de daarop
volgende vrijdag om 24 u 00 definitief verstreken. * Art. 53bis (GW) Ten aanzien van de geadresseerde, en tenzij de wet
anders bepaalt, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een
kennisgeving op een papieren drager berekend:
Het ingediende beroep is aan geen
vormvoorwaarde gebonden. De Bisschop of zijn aangestelde moet een beslissing
nemen en mededelen aan de indiener van het beroep mits een aangetekend
schrijven. Het einde van de mededelingstermijn is bepaalpaar, namelijk de
beslissing moet meegedeeld worden vóór de dag van de effectieve verkiezing. Is deze beslissing definitief?
Hierop moet ontkennend geantwoord worden. Aangezien de gemeenteoverheid, de
provinciegouverneur en de Vlaamse Regering toezicht houden over de
wettelijkheid van de genomen besluiten (zie Decreet,
art. 58, §§ 1 en 2 en art. 59) kunnen deze instellingen nog altijd
optreden. De
toezichthoudende overheid kan, op klacht of ambtshalve, de aanstelling- of verkiezingsverrichtingen
toetsen aan de decretale bepalingen, meer bepaald aan de voorschriften met
betrekking tot de verkiesbaarheidvoorwaarden, onverenigbaarheden, de
bekendmaking van vacatures en kandidaten. Van deze bepalingen kan niet worden
afgeweken. |
Art. 8. (de vacatures in de kerkraad)
De uittredende of de te vervangen leden worden binnen twee maanden na de datum
waarop zij moeten uittreden of nadat de vacature ontstaan is, vervangen door
leden die door de overige leden worden verkozen uit de lijst van de
kandidaat-leden. De vervanger zet het oorspronkelijke mandaat verder.
De uittredende leden zijn opnieuw verkiesbaar.
Als de vervanging niet binnen de daartoe vastgestelde termijn gebeurd is,
worden de vervangende leden ambtshalve aangesteld door het erkend
representatief orgaan, op voorstel van de door het voornoemd orgaan aangestelde
verantwoordelijke van de parochie.
Uittredende
leden dienen zelf hun ontslag in. Te vervangen leden zijn leden die niet aan
alle voorwaarden om lid te zijn van de kerkraad nog voldoen [zie Decreet art. 9 en art. 16]. Het betreft in het
bijzonder de redenen die verbonden zijn aan de religie (rooms-katholiek zijn
en ingeschreven zijn in één van de gemeentes van de parochie), aan de leeftijdsbeperking
(minimum 18 jaar zijn op het ogenblik van de aanstelling of van de
verkiezing) en aan familiale (bloed- of aanverwantschap tot in de 2de
graad in rechte lijn of echtgenoten (s) van de leden van de kerkraad) of
bedrijfseconomische beperkingen (niet werken in bezoldigd dienstverband van
de kerkraad). Ten slotte kunnen ook te vervangen leden zijn, de leden die
onderworpen zijn aan de regels die moeten gerespecteerd worden bij de
gedeeltelijke vernieuwing van de leden [zie Decreet,
art. 6]. De
termijn voor de vervanging van de uittredende of de te vervangen leden is 2
maanden, vanaf de dag na de dag dat het lid uittreedt of vanaf de dag na de
dag dat niet meer aan alle beperkende voorwaarden is voldaan. In principe
wordt bij termijnen per dag van 24 uur gerekend. Er wordt geen rekening
gehouden met weekeinden. Gelopen maanden worden in principe berekend met een
cijferbenadering, namelijk bij het cijfer van de maand wordt het aantal te
lopen maanden geteld. Een voorbeeld verduidelijkt veel. Een lid dient zijn
ontslag in op 12.02. De termijn begint te lopen vanaf 13.02 en loopt af op
12.04 om 24 uur. De
looptijd van het te begeven mandaat wordt voortgezet. Dit wil zeggen dat de
gelopen termijn en de procedure voorzien in art. 6 van het Decreet (3 jaar nà
de 1ste installatie) moeten gerespecteerd worden, namelijk de
vervanging in de loop van de maand april van de grote of kleine helft van de
leden. Opnieuw een voorbeeld. Een lid gaat op 13.03.2007 wonen in een
gemeente buiten de parochie en wordt op 15.04.2007 ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand van de nieuwe gemeente. De termijn van
zijn vervanging begint te lopen op 16.04.2007 en loopt af op 15.06.2007. Het
nieuw lid zet het mandaat voort tot april 2008. Maand waarin de vernieuwing
van de leden moet doorgevoerd worden. De
te vervangen leden zijn opnieuw verkiesbaar. Er wordt geen enkele beperking
opgelegd dan de voorwaarden als bepaald in art. 9 en 16. Het aantal
herverkiezingen is onbeperkt. De leeftijdsbeperking voorzien in art. 10 van
het Decreet werd geschrapt. Er
bestaat een toezichtregeling. De Bisschop of zijn aangestelde kan bij
overschrijding van de termijn van 2 maanden op voorstel van de
parochieverantwoordelijke, meestal de parochiepriester, een nieuw lid van de
kerkraad aanduiden. De enige beperking is dat het nieuwe lid moet opgenomen
zijn in de lijst van kandidaten die samengesteld werd ter gelegenheid van de
1ste aanstelling of ter gelegenheid van de verkiezing van de
kerkraad. |
Art. 9 (de verkiesbaarheidvoorwaarden om deel uit te maken van een
kerkraad)
De aangestelde of verkozen leden van de kerkraad moeten aan de volgende
voorwaarden voldoen :
1° rooms-katholiek zijn;
2° de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de
aanstelling of de verkiezing;
3° in de bevolkingsregisters ingeschreven zijn van de gemeente of van een van
de gemeenten van de gebiedsomschrijving van de parochie.
De
aan de religie verbonden reden bij uitstek is de voorwaarde dat een kandidaat
rooms-katholiek moet zijn. Het toezicht op deze voorwaarde moet door de
religie opgevolgd worden. Dat
een kandidaat-lid moet ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de
gemeente of van één van de gemeentes die vallen binnen de gebiedsomschrijving
van de parochie is een andere aan de religie verbonden beperking. Hierbij
moet uitgegaan van de permanentie-idee. Een toevallige, niet-voortdurende
verwijdering uit de gebiedsomschrijving van de parochie schaadt niet aan deze
voorwaarde. Het
ingeschreven zijn in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente of
van één van de gemeentes die vallen binnen de gebiedsomschrijving van de
parochie is de enige en voldoende voorwaarde in verband met de
gebiedsomschrijving om lid te zijn of te worden van de kerkraad. Het
lidmaatschap, op voorwaarde dat een geldige kandidatuur werd ingediend, van
de kerkraad van meerdere parochies is mogelijk aangezien het overeenkomstig
artikel 9 voldoende is dat een lid, naast rooms-katholiek en 18 jaar,
ingeschreven is in het bevolkingsregister van de gemeente of van een van de
gemeenten die behoren tot de gebiedsomschrijving van de parochie [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. De wijziging van een
gebiedsomschrijving van een parochie heeft slecht uitwerking nadat een Koninklijk
Besluit de gebiedswijziging definitief heeft vastgelegd. Die bepaling houdt
(enkel) verband met de gebiedsomschrijving omschreven in het
erkenningsbesluit en vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Er kan wel, op basis
van de canonische gebiedsomschrijving, een wijziging van de bij Koninklijk
Besluit vastgestelde gebiedsomschrijving worden gevraagd. De bij Koninklijk
Besluit vastgestelde gebiedsomschrijving moet uiteindelijk samenvallen met de
canonische. In geval van twijfel kan alleen rekening worden gehouden met de
bij Koninklijk Besluit vastgestelde grenzen [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Andere
voorwaarden moeten ofwel vervuld zijn of vervulbaar zijn. Als voorwaarde wordt
een minimumleeftijd van 18 jaar gesteld. Deze voorwaarde moet echter slechts
vervuld worden op een bepaald tijdstip, namelijk het ogenblik van de
aanstelling of de verkiezing. Dit wil zeggen dat het kandidaat-lid bij de
kandidaatstelling jonger dan 18 jaar kan zijn, maar dat hij 18 jaar moet zijn
op de dag van de effectieve aanstelling of verkiezing. |
Art. 10. (de leeftijdsbeperking)
[Een aangesteld of verkozen lid is van rechtswege ontslagnemend wanneer het de
leeftijd van 75 jaar bereikt.] (vernietigd bij arrest. nr. 152/2005 van 5 oktober 2005
van het Arbitragehof)
De leeftijdsvoorwaarde werd bij arrest nr. 152/2005 dd 05.10.2005 van het Arbitragehof (nu
Grondwettelijk hof) vernietigd. De
leeftijdsbeperking werd als een discriminatie aanzien. Nochtans wordt de
omgekeerde beperking, namelijk een minimumleeftijd van 18 jaar wel aanvaard.
Deze leeftijdbeperking wordt echter als normaal ervaren aangezien ze voorzien
is in het Burgerlijk Wetboek, artikel 488 in verband met de meerderjarigheid
en de bekwaamheid van personen [De meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van
achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het
burgerlijk leven]. |
Art. 11. (de oud-leden)
De kerkraad kan aan een aftredend lid van de kerkraad dat zijn mandaat
gedurende ten minste tien jaar in dezelfde kerkfabriek heeft uitgeoefend, de
eretitel van zijn mandaat verlenen.
De
kerkraad kan aan een uitgetreden lid of een definitief vervangen lid de eretitel
van zijn mandaat verlenen als hij gedurende 10 jaar zijn mandaat heeft
uitgeoefend. Blijkbaar lag het in de bedoeling van de Decretale overheid om
een lid te belonen voor zijn jarenlange inzet. Het mandaat moet worden
uitgeoefend in eenzelfde kerkraad. Dat het mandaat 10 jaar ononderbroken moet
worden uitgeoefend wordt niet vermeld. De
eretitel kan het best toegekend worden onder de benaming van “Oud-voorzitter,
Oud-secretaris, Oud-penningmeester, Oud-lid van de Kerkraad van de parochie
van …”. Iedereen kan erevoorzitter worden, maar weinigen zijn Oud-voorzitter. |
Art. 12. (verkiezing van de voorzitter, de secretaris en de
penningmeester van de kerkraad)
Bij elke gedeeltelijke vernieuwing van de raad zoals vastgesteld in artikel 6
verkiest de kerkraad onder de aangestelde of verkozen leden en bij geheime en
afzonderlijke stemmingen, een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.
Zij worden verkozen met een volstrekte meerderheid van stemmen.
De mandaten van voorzitter, secretaris en penningmeester kunnen niet
gecumuleerd worden.
Wanneer er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de
stemming in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten
zijn en na de stemming geen kandidaat de vereiste meerderheid heeft verkregen,
dan wordt er opnieuw gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste
stemmen hebben behaald. Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het
jongste lid in leeftijd verkozen.
Er is
binnen het decreet een voortdurende verwarring in het gebruik van de termen.
Met een mandaat wordt bedoeld dat een kandidaat-lid na zijn verkiezing lid
wordt van de kerkraad [zie Decreet, art. 7, § 3; art.
8; art. 11]. Hij neemt zijn mandaat op. Maar mandaat wordt ook gebruik
om een functie aan te duiden. De functie van voorzitter, secretaris en
penningmeester worden dan bijzondere mandaten genoemd [zie Decreet, art. 12, 2de lid]. Enerzijds
komt aan de functie van voorzitter, secretaris en penningmeester een einde
bij de driejaarlijkse gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad [zie Decreet, art. 6]. Anderzijds komt de functie
ook vacant indien de voorzitter, de secretaris of de penningmeester ofwel
zijn functie, ofwel zijn mandaat ter beschikking stelt. Een nieuwe
voorzitter, secretaris of penningmeester moet dan gekozen worden nadat de
kerkraad in al zijn leden (5 + 1) hersamengesteld is. Het is de raad die de bijzondere
mandaten (functies) kiest. De aangestelde verantwoordelijke van de parochie
maakt van rechtswege deel uit van de raad. Hij/zij is daarom stemgerechtigd. [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. De verkiezing van de functies gebeurt voor
elke functie afzonderlijk en in het geheim. Dit houdt in dat ze schriftelijk
en voor elke functie afzonderlijk gebeurt. De stemming bij handopsteking, de
mondelinge instemming of de schriftelijke verkiezing op één stembrief voor
meerdere functies is vormelijk niet toegelaten. De volstrekte meerderheid moet bereikt worden. Dit wil zeggen dat
rekening gehouden wordt met de geldig uitgebrachte stemmen. De meerderheid
berekend wordt op het getal van de aanwezige stemmers die niet ongeldig of
blanco hebben gestemd. De volstrekte meerderheid wordt dan bereikt door het
aantal aanwezige stemmers te delen door 2. Aan dit resultaat wordt naargelang
het resultaat oneven of even is 0,5 of 1 toegevoegd. Een voorbeeld: op de
verkiezing tot voorzitter zijn alle leden (de verkozen leden en de
aangestelde parochieverantwoordelijke) aanwezig, hetzij 6. Zij stemmen allen
geldig. De volstrekte meerderheid wordt bereikt als (6 / 2) + 1 = 4 stemmen
op één kandidaat worden uitgebracht. De
functies van voorzitter, secretaris en penningmeester zijn niet cumuleerbaar.
Aangezien de "verkozen" of "aangestelde" leden uit hun
midden de bijzondere mandatarissen verkiezen, is het duidelijk dat de leden
van rechtswege geen bijzonder mandaat kunnen opnemen [zie
Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005,
littera A, punt 1.8, 5de lid]. Er moet gestemd worden in zoveel
stemronden als nodig totdat één kandidaat de volstrekte meerderheid haalt of
totdat zich een staking van stemmen voordoet. In dat laatste geval is het
jongste lid in leeftijd verkozen [zie
Decreet, art. 12, in fine; Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. De raad kan slechts geldig beraadslagen als de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden zijn leden die het mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen of aangesteld lid, hetzij als lid van rechtswege. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen [zie Decreet, art. 19; Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.2, 7de en 8ste lid]. |
Art. 13. (de taken van de secretaris van de kerkraad)
De secretaris is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van de
vergaderingen van de kerkraad en met het bewaren van het archief.
De taken van de secretaris zijn niet-limitatief opgesomd.
In het algemeen vallen zijn taken uiteen in administratieve taken zoals het
opstellen van de notulen van de vergaderingen en met het bewaren van het
archief; en in specifieke taken, zoals het tussenkomen tezamen met de
voorzitter bij spoedeisende maatregelen voor het behoud van de gebouwen van
de eredienst of van het privaat patrimonium [zie
Decreet, art. 40]. Klaarblijkelijk schrijft de secretaris brieven,
uitnodigingen, e.d. al of niet in opdracht van de voorzitter of van de
kerkraad. Of verzendt hij akten of stukken naar decretaal bepaalde overheden. De secretaris, of zijn vervanger [zie Decreet, art. 15, 4de lid en art. 12, 2de
lid in verband met de cumul van functies],
maakt de notulen van de vergaderingen op. Die notulen vermelden in chronologische volgorde alle
besproken onderwerpen en het gevolg dat eraan gegeven wordt. Zij bevatten een
weergave van de genomen beslissingen en van de motieven die eraan ten
grondslag liggen. Ook de punten waarover geen besluit is genomen, worden
vermeld. Belangrijke overwegingen en nuttige opmerkingen worden eveneens
opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de notulen een
uitgebreid verslag zijn waarin alle interpellaties worden genoteerd. Wel moet
uit de notulen blijken dat aan een aantal vormvereisten, die bepalend zijn
voor de geldigheid van de vergadering of van de genomen besluiten, is voldaan. Het betreft: - de namen van de aanwezige leden (quorum); De notulen worden in de eerstvolgende vergadering van de
raad, als eerste punt op de agenda, ter goedkeuring voorgelegd. In het kader van het administratief toezicht moet een
afschrift van de notulen gelijktijdig toegezonden worden aan de
provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Aangezien de notulen moeten worden verstuurd binnen een termijn van twintig
dagen, die ingaat de dag na de vergadering, kan hiermee niet gewacht worden
tot de notulen op de volgende vergadering zijn goedgekeurd. Dit afschrift van de ontwerpnotulen moet ondertekend zijn door de
voorzitter en de secretaris die door hun handtekening bevestigen dat Dit betekent dat de voorzitter en de secretaris zowel het afschrift van
de ontwerpnotulen als de begeleidende brief moeten ondertekenen. In het licht van die inzendingplicht is een goede en
leesbare notulering, waarbij bijzondere aandacht gaat naar een deugdelijke
motivering, belangrijk [zie omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.4]. In de omzendbrieven BA-2005-01 en 02
wordt duidelijk gesteld dat met het oog op de uitoefening van het algemeen
administratief toezicht een afschrift van de notulen van de vergadering van
de raad en van het centraal bestuur binnen de twintig dagen na de
vergadering, aan de provinciegouverneur, het gemeentebestuur en het erkend
representatief orgaan per post moet worden gestuurd (omzendbrief onder
I, 1.1.). [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Het is niet de gemeenteraad die kennis
neemt van de notulen, maar het college van burgemeester en schepenen dat in
het kader van het administratief toezicht kennis neemt van de notulen en beslist
over een eventueel optreden (artikel 58) [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Het bewaren van het archief roept vraagtekens op. Hoe
lang moet het archief, dat onder andere bestaat uit de notulen van de vergaderingen,
de akten en stukken die moeten bijgehouden en neergelegd worden, alsook de
inventarislijsten van de roerende en onroerende kerkgoederen, bewaard worden [zie Decreet, art. 35]? De
algemeen wettelijke bewaringstermijn is 30 jaar. Met
kerkarchieven bedoelt men in feite drie archiefbestanden die men in een
doorsnee parochie kan aantreffen: het historische archief van vóór 1801, het
historisch archief vanaf 1801, en het parochiale en pastoraal archief. De
archiefstukken van de parochiekerken die dateren van voor 1801 werden bij de
annexatie van ons land door Frankrijk op 1 oktober 1795, samen met alle
andere kerkgoederen, staatsbezit. Dit had tot gevolg dat die archieven samen
met andere kerkelijke goederen werden verspreid of verkocht, ofwel bewaard
werden in het gemeentearchief of het rijksarchief, ofwel verborgen werden om
te ontsnappen aan de in beslagname en naderhand (na 1801) terug bij het
archief van de kerkfabriek werden gevoegd. In het
keizerlijk decreet van Napoleon van 30 december 1809 werd de hele
organisatorische uitbouw van de kerkfabrieken geregeld, inclusief het archief
van de kerkfabriek. Dit decreet is thans vervangen door het decreet van 7 mei
2004. In dit nieuwe decreet is de secretaris van de kerkraad eveneens belast
met het bewaren van het archief [zie Decreet, art.
13]. De
archiefstukken sinds 1801 die betrekking hebben op het parochiale leven en op
de pastorale activiteiten van de pastoor en zijn medewerkers vallen buiten de
bepalingen van de wetgeving op de kerkfabrieken. Zolang de
Vlaamse regering geen nieuwe archiefwetgeving of nieuw archiefbeheer heeft
uitgebouwd, blijft de bestaande toestand van kracht, met name de archiefwet
van 1955 en de richtlijnen en aanbevelingen van het Algemeen Rijksarchief van
1997. De boekhoudkundige stukken moeten 10 jaar bewaard worden,
te rekenen vanaf de 1ste januari van het jaar dat volgt op het
laatste stuk [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
54]. |
Art. 14. (de taken van de penningmeester)
De penningmeester heeft in het bijzonder de volgende taken :
1° het innen van de gelden die toekomen aan de kerkfabriek en het betalen van
de uitgaven;
2° het bijhouden van de boekhouding;
3° het opmaken van een ontwerp van meerjarenplan;
4° het opmaken van een ontwerp van het jaarlijkse budget;
5° het opmaken van de jaarrekening en de eindrekening.
Het luik van het decreet dat het financiële beheer
regelt, is inwerking getreden op 01 januari 2007. De nieuwe
beleidsinstrumenten (meerjarenplan, budget) zijn nu effectief. Voordien werd gewerkt
met een begroting op basis van de oude boekhoudkundige voorschriften. De taken van de penningmeester concentreren zich rond het
financieel beheer van de kerkraad. Deze taken zijn in hoofdzaak bepaald, maar
de individuele werkzaamheden zijn niet-limitatief opgesomd [zie echter AR-Bh tot 05.09.2008, art. 46 t.e.m. 50]. De penningmeester is te gelijker tijd kassier,
boekhouder en accountant van de kerkraad. Hij int de gelden die verschuldigd zijn aan de kerkraad en hij betaalt
de uitgaven. Elke uitgave moet verantwoord worden. Dit veronderstelt altijd
een geschreven stuk. Dit kan zijn: een ontvangen factuur, een
betalingsopdracht, een kasticket waaruit het te vereffenen bedrag blijkt.
Zelfs bij kleine uitgaven die door een lid van de kerkraad of een aangestelde
door de kerkraad wordt voorgeschoten kan meestal bij de verkoper een factuur
bekomen worden. Indien niet, dan moet op het kasticket duidelijk vermeld
worden waarvoor de uitgave dient en waarom hij ten laste valt van de
kerkraad. Het is misschien gewenst een basisdocument te maken waarop het
kasticket kan gekleefd worden en waarop de redenen van de uitgave duidelijk
wordt gemaakt [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 30, 1ste
lid: Elke boeking gebeurt aan de hand van een gedateerd bewijsstuk,
waarnaar ze moet verwijzen, en vermeldt in voorkomend geval het
inventarisnummer zoals vermeld in de inventaris van de vorderingen en
verplichtingen (ibidem, art. 33)]. Naast deze kassierfunctie is de penningmeester echter ook
nog boekhouder en accountant. Het Decreet voorziet in een boekhoudkundig
systeem dat moet gerespecteerd worden. Het systeem gaat terug naar de
indeling die in andere overheidssystemen gebruikelijk is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 31: De minister bepaalt de minimumindeling
van het algemene rekeningstelsel van het bestuur van de eredienst. De ultieme
verwijzing is de Gemeentewet, art. 239: [De Koning bepaalt de begrotingsvoorschriften, de
financiële en de boekhoudkundige voorschriften van de gemeenten, evenals deze
betreffende de nadere regels voor de uitoefening van de taken van hun
rekenplichtigen (W. 27.05.1989 -
art. 4 - B.S. 30.05.1989)]. De penningmeester treedt als accountant op bij het
opstellen van het meerjarenplan, het ontwerpen van het jaarlijks budget en
bij het opstellen van de jaarrekening. Bij uittreding of vervanging stelt de
ontslagnemende of –krijgende penningmeester de eindrekening op. De
eindrekening is feitelijk een jaarrekening die opgesteld wordt op een ander
tijdstip dan het einde van het jaar [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, Hfdst. II, art. 6 – 27]. De akten die worden neergelegd, worden ondertekend door
de voorzitter en de secretaris [zie Decreet, art. 15, 3de
lid].
Een penningmeester moet bij overlijden of bij plotse
onmogelijkheid om de functie van penningmeester nog uit te oefenen, vervangen
worden. Dit is ook het geval wanneer hij tijdelijk (min of meer langdurig)
belet is [zie Decreet, art.15, 4de
lid]. Gelet op het principe dat de kerkraad volheid van bevoegdheid
heeft kan de kerkraad een waarnemend penningmeester aanduiden uit de twee
overige leden van de kerkraad, die geen bijzonder mandaat hebben [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. Aangezien de functie van penningmeester
voorbehouden is aan verkozen leden [zie Decreet, art.
12, 1ste lid] komt de door het
erkend representatief orgaan aangestelde verantwoordelijke van de parochie of
zijn vervanger niet in aanmerking. De aandacht wordt gevestigd op art.
12, 2de lid van het Decreet waarin de cumul van de functies van
voorzitter, secretaris en penningmeester verboden wordt. De aangestelde
verantwoordelijke van de parochie of zijn vervanger stemt samen met de
voorzitter, de secretaris en de overige verkozen leden mee om de
penningmeester ad interim aan te stellen. Een uittredende penningmeester voert
de boekingen (ontvangsten en uitgaven) uit tot aan de installatie van de
nieuwe penningmeester die vanaf dat ogenblik de boekingen zal verrichten.
Daarnaast, en in uitvoering van artikel 11 van de wet van 4 maart 1870, maakt
de uittredende penningmeester een eindrekening. Door het aanvaarden van de
eindrekening van de uittredende penningmeester eindigt zijn
verantwoordelijkheid [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Een
penningmeester moet sinds de inwerkingstelling van het decreet geen borg meer
stellen. Krachtens artikel 10 van de wet van 4
maart 1870 op het tijdelijke der erediensten waren de penningmeesters van de
erkende besturen van de eredienst verplicht een borg te stellen bij de
Deposito- en Consignatiekas als waarborg van hun beheer. Het decreet van 7
mei 2004 betreffende de materiële organisatie en de werking van de erkende
erediensten heft de wet van 4 maart 1870 op (artikel 275 van dat decreet) en
legt geen borgstelling meer op. Concreet betekent dit, dat vanaf 01 januari
2007, bij de inwerkingtreding van het nieuwe financiële beheer, geen
borgstelling meer kan worden geëist van de penningmeesters die voor de eerste
maal in functie treden. Dat betekent echter ook dat de penningmeesters die al
in functie waren voor 01 januari 2007 en in functie bleven na die datum,
recht hebben op de teruggave van de gestorte borgtocht. Artikel 55 van het decreet van 07 mei 2004 bepaalt dat de
eerste kwijting na de inwerkingtreding van het decreet geldt als kwijting
voor de voorgaande jaren. [zie Omzendbrief BB
2007/04 dd 08.06.2007]. De
penningmeester is verantwoordelijk voor zijn beheer maar kan slechts handelen
binnen de grenzen die hem door de kerkraad zijn opgelegd. Daarenboven moet
hij rekenschap geven, dit wil zeggen hij moet aantonen dat de administratieve
bescheiden, de akten en de gevoerde boekhouding naar behoren werden
opgesteld, bewaard en bijgehouden. De
normen en de regelen waaraan de penningmeester moet voldoen, worden hierna
opgesomd in verwijzing naar het Besluit van de Vlaamse Regering houdende het
algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de erkende
erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten
(Gecoördineerde versie tot 05 september 2008). 45. De financiële rekeningen worden, na de beslissing van het
bestuursorgaan, op naam van het bestuur van de eredienst door de
penningmeester geopend en administratief beheerd. 46. Met uitzondering van
de uitgaven met collectieve machtiging, betaalt de penningmeester de uitgaven
van het bestuur van de eredienst binnen de perken van de door het
bestuursorgaan vastgestelde kredieten, conform de bepalingen van artikel 2 en
3, en na goedkeuring van de te betalen bedragen door de voorzitter en de
secretaris. De uitgaven met collectieve machtiging, vermeld in het eerste lid, zijn opeisbare schulden ten voordele van de
personen, bepaald door de minister, en in de gevallen en onder de voorwaarden,
bepaald door de minister, die in mindering worden gebracht op de rekeningen
van het bestuur van de eredienst zonder tussenkomst van de penningmeester. In
die gevallen gelden de budgetbeperkingen niet. Telkens als de penningmeester oordeelt dat de kredieten van het
budget onvoldoende zullen zijn om de geplande uitgaven te betalen, stelt hij
het bestuursorgaan hiervan op de hoogte en maakt hij een ontwerp van
budgetwijziging of interne kredietaanpassing op, naargelang van het geval. 47. De penningmeester maakt op het einde van elk financieel boekjaar
een door hem ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de cijfers
van de boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen
en de kassen van het bestuur van de eredienst. 48. De penningmeester is verantwoordelijk voor de aan hem
toevertrouwde akten, boeken en andere stukken. Hij stelt het bestuursorgaan onmiddellijk in kennis van diefstal of
verlies van een of meerdere van die stukken. 49. Enkel beleggingsvormen in euro met volledige kapitaalsgarantie
bij erkende instellingen zijn toegestaan. Hiermee worden gelijkgesteld de
beleggingsvormen in euro die door de minister als voldoende veilig zijn
erkend. Onder erkende instellingen worden die instellingen verstaan die erkend
zijn in overeenstemming met de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en
het toezicht op de kredietinstellingen. De penningmeester kan beschikbare kasvoorraad beleggen, op voorwaarde
dat de werking van het bestuur van de eredienst hierdoor niet in het gedrang
komt. Die beleggingen moeten niet in het budget worden opgenomen. Met behoud van de toepassing van artikel 2, derde lid, kunnen alle
beleggingen op een termijn van langer dan één jaar en de beleggingen op een
kortere termijn die door het bestuursorgaan gemotiveerd als een
investeringsbelegging worden aangewezen, enkel worden uitgevoerd door de
penningmeester na beslissing van het bestuursorgaan en nadat de nodige
kredieten in het meerjarenplan en het budget zijn ingeschreven. 50. De penningmeester kan slechts toelagen verdisconteren, een
thesaurievoorschot aanvaarden of een vast termijnkrediet op ten hoogste één
jaar aangaan nadat het bestuursorgaan hiertoe een beslissing heeft genomen en
als er onvoldoende beschikbare kasvoorraad is. Die beslissing hoeft geen
aanleiding te geven tot een budgetwijziging. Voor de terugbetaling ervan
moeten wel de nodige kredieten worden gebudgetteerd en op dat ogenblik wordt
ook de ontvangst opgenomen in het budget. Het bestuursorgaan kan de penningmeester machtiging verlenen om tot
een welbepaald bedrag kaskredieten en renteloze thesaurievoorschotten op te
nemen. In afwijking van het eerste lid kan de penningmeester in dat geval
binnen de grenzen van dat bedrag en als er onvoldoende beschikbare
kasvoorraad is, kaskredieten en renteloze thesaurievoorschotten opnemen
zonder aanvullende beslissing van het bestuursorgaan. Voor thesaurievoorschotten en kaskredieten mogen de
investeringsgoederen niet worden bezwaard [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art. 46 t.e.m. 50]. |
Art. 15. (de vertegenwoordiging van de kerkraad)
De kerkraad wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van de
kerkraad in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
De voorzitter en de secretaris, die samen optreden, zijn belast met de
uitvoering van de besluiten van de kerkraad.
De bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van de kerkfabriek worden
ondertekend door de voorzitter en meeondertekend door de secretaris.
Onverminderd artikel 12, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is,
vervangen door het oudste lid in leeftijd van de kerkraad en wordt de
secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van de
kerkraad.
De
kerkraad is het orgaan van de kerkfabriek. De voorzitter en de secretaris kunnen
gelijk gesteld worden aan de bestuurders of de afgevaardigde beheerders van
een vennootschap. Zij treden gezamenlijk op bij het uitvoeren en de opvolging
van de besluiten van de kerkraad. Bij elke handeling, gerechtelijk of
buitengerechtelijk, vertegenwoordigen zij de kerkraad. De voorzitter en de
secretaris ondertekenen de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van
de kerkfabriek. Zij kunnen hun (dagelijkse)
bevoegdheden noch geheel, noch gedeeltelijk, noch permanent, noch tijdelijk
overdragen aan een ander lid van de kerkraad [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Indien de voorzitter en / of de secretaris belet zijn, dan worden ze
vervangen respectievelijk door het oudste lid en het jongste lid van de
kerkraad. Daarbij moet enerzijds de cumulregel zoals voorzien in art. 12, 2de
lid van het Decreet gerespecteerd worden en anderzijds de quorumregel zoals
voorzien in art. 19 van het Decreet in acht genomen worden. Leden van de kerkraad die ook andere mandaten of functies
uitoefenen (gemeenteraadslid, voorzitter van het OCMW-bestuur, burgemeester,
lid van het Centraal Kerkbestuur), alsook leden die een persoonlijk,
familiaal of professioneel belang hebben, rechtstreeks of onrechtstreeks, al
of niet strijdig met de belangen van de kerkraad, moeten de vergadering
verlaten bij de behandeling van deze agendapunten of zich onthouden op te
treden. Een niet-limitatieve opsomming: §
het deelnemen aan besprekingen of stemmingen met een
rechtstreeks of onrechtstreeks (via bloed- of aanverwantschap) en persoonlijk
belang; §
het als advocaat of notaris tegen bezoldiging optreden
voor of tegen het bestuur van de eredienst. Kosteloos optreden kan wel; §
het rechtstreeks
of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten zoals een pachtovereenkomst of
een overheidsopdracht. Zo kan een lid niet zelf of via een tussenpersoon
goederen verkopen aan of kopen van het bestuur van de eredienst. Deze verbodsbepalingen zijn geïnspireerd op bepalingen in
andere organieke regelgevingen voor lokale besturen. Voor het definiëren van
het rechtstreekse en persoonlijk belang kan bijgevolg verwezen worden naar de
geldende rechtsleer en rechtspraak. Hieruit volgt dat een aantal voorwaarden
gelijktijdig vervuld moeten zijn: §
het voor- of nadeel moet materieel en in geld
waardeerbaar zijn, hetzij een verregaand moreel belang betreffen; §
er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beslissing
en het voor- of nadeel; §
het belang moet actueel zijn; §
het belang moet individueel zijn. [zie Decreet, art. 20; Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B,
punt 1.3] |
Art. 16. (de onverenigbaarheden)
De volgende personen kunnen geen deel uitmaken van de kerkraad:
1° bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten. Voor de
toepassing van deze bepaling wordt de wettelijke samenwoning met
aanverwantschap gelijkgesteld;
2° degenen die personeelslid zijn van de kerkfabriek.
In
het decreet worden zowel onverenigbaarheden als verbodsbepalingen opgesomd. Onverenigbaarheden
onderscheiden zich van verbodsbepalingen op het vlak van het lidmaatschap van
de kerkraad. Onverenigbaarheid
is een wettelijk beletsel om lid te zijn van een kerkraad ondanks het voldoen
aan de verkiesbaarheidvoorwaarden. Het
betreft in het bijzonder de redenen die verbonden zijn aan familiale (bloed-
of aanverwantschap tot in de 2de graad in rechte lijn of
echtgenoten(s) van de leden van de kerkraad) of bedrijfseconomische
beperkingen (niet werken in bezoldigd dienstverband van de kerkraad). Aangezien
er veel nieuwe gezinsvormen bestaan, heeft de Decreetmaker de modaliteiten
zoals ze werden opgelegd aan de regelmatig gevormde gezinnen, ook uitgebreid
naar de leden van onregelmatig gevormde gezinnen die wettelijk samenwonen. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera 1, ptn.
1.3 en 1.4] |
Art. 17. (de frequentie van de vergaderingen)
De kerkraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid
behoren, het vereisen en ten minste eenmaal per kwartaal.
De raad vergadert zo dikwijls als nodig en ten minste
eenmaal per kwartaal. Hij wordt vooraf door de voorzitter bijeengeroepen. De
bijeenroeping vermeldt de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda. De raad
kan dus niet bij algemene regel bepalen wanneer wordt vergaderd. [zie Omzendbrief BA2005/01 dd 25.02.2005, littera 1, pt.
1.2]. |
Art. 18. (de agenda en de wijze van samenroepen van de
vergadering)
De kerkraad wordt bijeengeroepen door de voorzitter met vermelding van plaats,
dag, tijdstip en agenda.
De voorzitter roept de kerkraad op per brief of per elektronische drager ten
minste acht kalenderdagen voor de dag van de vergadering.
Elk lid kan punten aan de agenda toevoegen tot ten minste twee kalenderdagen
voor de dag van de vergadering.
De voorzitter moet bij het bepalen van het tijdstip in
redelijkheid oordelen en rekening houden met de beschikbaarheid van de leden. De oproeping kan per brief of per elektronische drager.
Ze moet ten minste acht kalenderdagen voor de dag van de vergadering worden
verstuurd. In die termijn zijn de dag van de oproeping en de dag van de
vergadering niet inbegrepen. Er zijn geen afwijkingen mogelijk. Hoewel de voorzitter de agenda vaststelt, kan elk lid,
dus ook het lid van rechtswege, punten aan de agenda toevoegen tot uiterlijk
twee kalenderdagen vóór de vergadering. De raad mag tijdens zijn vergadering
alleen de punten behandelen die op de agenda voorkomen. De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar. Dat
belet echter niet dat voor bepaalde agendapunten een deskundige erbij kan
worden geroepen. Die deskundige mag echter niet aanwezig zijn bij de
beraadslaging en de stemming. De raad kan slechts geldig beraadslagen als de
meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden zijn
leden die het mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen of
aangesteld lid, hetzij als lid van rechtswege. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van
stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Het is
niet het aantal aanwezige leden dat bepalend is voor de berekening van de
vereiste meerderheid, maar het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Er wordt
geen rekening gehouden met onthoudingen en ongeldige stemmen. [zie Omzendbrief BA-2005/01
dd 25.02.2005, littera 1, pt 1.2]. |
Art. 19. (het quorum en de tweede vergadering)
De kerkraad kan niet geldig beraadslagen als de meerderheid van de
zittinghebbende leden niet aanwezig is.
De raad kan echter, als hij een eerste maal bijeengeroepen is zonder dat het
vereiste aantal leden is opgekomen, na een tweede oproeping, ongeacht het
aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en beslissen over de
onderwerpen die voor de tweede maal op de agenda voorkomen.
De raad kan slechts geldig beraadslagen als de
meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is. Zittinghebbende leden
zijn leden die het mandaat van lid van de raad bezitten, hetzij als verkozen
of aangesteld lid, hetzij als lid van rechtswege. De meerderheid wordt dan
gevormd door het aantal leden te delen door 2 en er 1 eenheid bij te tellen.
In principe zijn er 5 verkozen (aangestelde) leden en 1 representatief
vertegenwoordiger, hetzij (5 + 1) / 2 = 3 + 1 = 4. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera 1, pt
1.2]. Bij de behandeling van bepaalde agendapunten kan een
deskundige erbij geroepen worden. Die deskundige mag echter niet aanwezig
zijn bij de beraadslaging en de stemming [Omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.3]. De kerkraad kan tijdens de 2de vergadering
slechts de agendapunten behandelen die zowel
in de 1ste als in de 2de oproerpingsbrief werden vermeld. Indien er
in de 2de oproepingsbrief agendapunten zouden voorkomen die niet
in de 1ste oproepingsbrief werden vermeld, dan moet voor deze
punten gehandeld worden volgens en met het quorum zoals bepaald in de 1ste
lid van het artikel ad hoc. |
Art. 20. (de verbodsbepalingen bij persoonlijk belang)
Het is elk lid van de kerkraad verboden:
1° deel te nemen aan de bespreking van en de stemming over aangelegenheden
waarin hij een rechtstreeks belang heeft en waarbij hij persoonlijk of als
vertegenwoordiger is betrokken of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en
met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Dit verbod
strekt niet verder dan de bloed- en aanverwanten tot de tweede graad als het
gaat om de voordracht van kandidaten en om de individuele rechtspositie van
personeelsleden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de wettelijke
samenwoning met aanverwantschap gelijkgesteld;
2° als advocaat of notaris tegen betaling te werken voor de kerkfabriek;
3° als advocaat of notaris te werken in geschillen ten behoeve van de
tegenpartij van de kerkfabriek;
4° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan een overeenkomst, opdracht
voor aanneming van werken, leveringen of diensten, verkoop of aankoop voor de
kerkfabriek. Dit verbod is tevens van toepassing op de handelsvennootschappen
waarin het lid van de kerkraad vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber
is.
In
het decreet worden zowel onverenigbaarheden als verbodsbepalingen opgesomd.
Onverenigbaarheden onderscheiden zich van verbodsbepalingen op het vlak van
het lidmaatschap van de kerkraad. Onverenigbaarheid
is een wettelijk beletsel om lid te zijn van een kerkraad ondanks het voldoen
aan de verkiesbaarheidvoorwaarden. Een niet-limitatieve opsomming van verbodsbepalingen: §
het deelnemen aan besprekingen of stemmingen met een
rechtstreeks of onrechtstreeks (via bloed- of aanverwantschap) en persoonlijk
belang; §
het als advocaat of notaris tegen bezoldiging optreden
voor of tegen het bestuur van de eredienst. Kosteloos optreden kan wel; §
het rechtstreeks
of onrechtstreeks deelnemen aan overeenkomsten zoals een pachtovereenkomst of
een overheidsopdracht. Zo kan een lid niet zelf of via een tussenpersoon
goederen verkopen aan of kopen van het bestuur van de eredienst. Deze verbodsbepalingen zijn geïnspireerd op bepalingen in
andere organieke regelgevingen voor lokale besturen. Voor het definiëren van
het rechtstreekse en persoonlijk belang kan bijgevolg verwezen worden naar de
geldende rechtsleer en rechtspraak. Hieruit volgt dat een aantal voorwaarden
gelijktijdig vervuld moeten zijn: §
het voor- of nadeel moet materieel en in geld
waardeerbaar zijn, hetzij een verregaand moreel belang betreffen; §
er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de beslissing
en het voor- of nadeel; §
het belang moet actueel zijn; §
het belang moet individueel zijn. [zie Decreet, art. 20; Omzendbrief BA-2005/01 dd
25.02.2005, littera B, punt 1.3] |
Art. 21. (de niet-openbaarheid van de vergadering)
De vergaderingen van de kerkraad zijn niet openbaar.
De vergaderingen van de raad zijn niet openbaar. Dat
belet echter niet dat voor bepaalde agendapunten een deskundige erbij kan
worden geroepen. Die deskundige mag echter niet aanwezig zijn bij de
beraadslaging en de stemming [Omzendbrief
BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt 1.3]. Alleen aangestelde of verkozen leden
kunnen deelnemen aan de beraadslaging en de stemming van de kerkraad. Een
burgemeester kan slechts deelnemen als volwaardig lid (cf.
verkiesbaarheidvoorwaarden en onverenigbaarheden), als hij/zij als dusdanig
aangesteld/verkozen is in de kerkraad, anders niet. Het is immers de
uitdrukkelijke wil van de decreetgever geweest om de relatie met de
burgerlijke overheid te regelen via het overleg tussen een afvaardiging van
het centraal kerkbestuur, of van de kerkraad indien er geen centraal
kerkbestuur werd opgericht, en een afvaardiging van de gemeenteoverheid
(artikel 33). De keuze van de burgemeester om als lid van de kerkraad te
zetelen, brengt met zich mee dat hij zich zal moeten beraden over zijn eventuele
deelname aan de afvaardiging van de gemeenteoverheid [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. |
Art. 22. (de besluitvorming bij volstrekte
meerderheid)
De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking
van stemmen is het voorstel verworpen.
De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van
stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Het is niet
het aantal aanwezige leden dat bepalend is voor de berekening van de vereiste
meerderheid, maar het aantal geldig uitgebrachte stemmen. Er wordt geen
rekening gehouden met onthoudingen en ongeldige stemmen. Als bij een eerste bijeenroeping niet beraadslaagd kan
worden omdat het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, kan de raad na een
tweede bijeenroeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, toch beraadslagen
en besluiten over de punten die voor de tweede maal op de agenda voorkomen. [Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt
1.3]. De volstrekte meerderheid wordt dan berekend op het
aantal geldig uitgebrachte stemmen van de leden die aanwezig waren, zonder
echter nog rekening te moeten houden met het oorspronkelijk
aanwezigheidsquorum als bepaald in art. 19 van het Decreet. |
Art. 23. (de notulen van de vergadering)
De door de secretaris of degene die hem vervangt, opgestelde notulen van de
vergaderingen vermelden, in chronologische volgorde, alle besproken
onderwerpen, alsook het gevolg dat eraan gegeven werd.
De notulen worden, na goedkeuring door de kerkraad, ondertekend door de
voorzitter en de secretaris en worden door de secretaris gebundeld en bewaard.
De secretaris, of zijn vervanger bij belet [zie Decreet, art. 15, 4de lid] stelt de notulen op en bewaart ze. De notulen moeten
chronologisch gebundeld worden, dit wil zeggen op permanente wijze in een
boek of schrift bevestigd worden. Op het huidig ogenblik en rekening houdende
met computertoestanden en printerafdrukken, wordt het origineel van de
notulen na ondertekening door de voorzitter en secretaris (infra) het best in
een boek of schrift ingekleefd, opdat de notulen niet zonder beschadiging uit
het notulenboek zou kunnen verwijderd worden. De notulen vermelden in chronologische volgorde alle
besproken onderwerpen en het gevolg dat eraan gegeven wordt. Zij bevatten een
weergave van de genomen beslissingen en van de motieven die eraan ten
grondslag liggen. Ook de punten waarover geen besluit is genomen, worden
vermeld. Belangrijke overwegingen en nuttige opmerkingen worden eveneens
opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de notulen een
uitgebreid verslag zijn waarin alle interpellaties worden genoteerd. Wel moet
uit de notulen blijken dat aan een aantal vormvereisten, die bepalend zijn
voor de geldigheid van de vergadering of van de genomen besluiten, is
voldaan. Het betreft: - de namen van de aanwezige leden (quorum); De notulen worden in de eerstvolgende vergadering van de
raad, als eerste punt op de agenda, ter goedkeuring voorgelegd. [zie Omzendbrief BA-2005/01 dd 25.02.2005, littera B, punt
1.4]. Een afschrift van de ontwerpnotulen moeten binnen de twintig dagen na
de vergadering worden gestuurd aan de toezichthoudende overheid. Dit betekent dat de voorzitter en de secretaris zowel het afschrift van
de ontwerpnotulen als de begeleidende brief moeten ondertekenen. De bewaring van de notulen en het bijhouden van het archief zijn aan
regels onderworpen. Het zou te ver leiden om deze in extenso te behandelen. Zie
ook art. 13. |
Art. 24. (de taken van de kerkraad)
De kerkraad regelt alles wat de kerkfabriek aanbelangt, met uitzondering van de
aangelegenheden die toegewezen zijn aan de voorzitter, aan de voorzitter en de
secretaris van de kerkraad, die samen optreden, aan de secretaris, aan de
penningmeester of aan het centraal kerkbestuur.
De
kerkraad heeft volheid van bevoegdheid. Ze doet alles wat in het belang van
de kerkfabriek moet gedaan worden, of nagelaten worden, met uitzondering van
specifieke taken die voorbehouden zijn aan bepaalde functies of andere raden.
Hier volgt een niet-limitatieve opsomming van specifieke en niet-specifieke
taken. De
kerkraad waakt over de onverenigbaarheden [zie
Decreet, art. 9] en de verbodsbepalingen [zie
Decreet, art. 16] bij de verkiezing van nieuwe leden en behandelt de
bezwaren bij het verkiezen van leden [zie Decreet,
art. 7, 2de en 3de lid]. De kerkraad kiest ook
zijn functionarissen: de voorzitter, de secretaris en de penningmeester [zie Decreet, art. 9, 2de en 3de lid
] of vervangt ze [zie Decreet, art. 8]. Indien
agendapunten behandeld worden waarbij één van de leden andere
(tegenstrijdige) belangen zou hebben [zie Decreet,
art. 20], dan waakt de kerkraad over de integriteit van de
besluitvorming. De kerkraad aanvaardt de schenkingen definitief, of de
legaten [zie Decreet, art. 37]. De kerkraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor
aanneming van werken, leveringen of diensten worden gegund en stelt de
voorwaarden vast. De kerkraad stelt de procedure in en gunt de opdracht [zie Decreet, art. 39].
Ten slotte kent de kerkraad erefuncties of eremandaten toe [zie Decreet, art. 11]. Wat
de voorzitter alleen doet is, is niet altijd uitdrukkelijk gespecificeerd. Zo
roept de voorzitter de vergaderingen van de kerkraad samen en stelt hij de
agenda op[zie Decreet, art. 18]. De voorzitter
waakt over de wettelijkheid van de beslissingen van de kerkraad. Hij bepaalt
het aanwezigheidsquorum [zie Decreet, art. 19].
De voorzitter bepaalt het aantal van de geldig uitgebrachte stemmen om de
volstrekte meerderheid bij de besluitvorming te bereiken [zie Decreet, art. 21]. Hij zorgt ervoor dat bij
aanwezigheid van deskundigen, deze niet meestemmen bij de definitieve
besluitvorming [zie Decreet, art. 20]. De
taken van de secretaris [zie Decreet, ar. 13 en art.
23] en de opdrachten van de penningmeester[zie
Decreet, art. 14; maar ook art. 36: de penningmeester aanvaardt
voorlopig de schenkingen], zijn echter (meestal) wel uitdrukkelijk vermeld. In
sommige omstandigheden treden de voorzitter en de secretaris samen op. Zij
handelen in college of delen verantwoordelijkheid. Zij vertegenwoordigen de
kerkraad in gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen [zie Decreet, art. 15 en 64]; zij ondertekenen de notulen en andere
stukken [zie Decreet, art. 23, 2de lid]; zij treden op bij spoedeisende maatregelen
in verband met uitvoering van opdrachten [zie
Decreet, art. 39, 4de lid]; zij kunnen afwijken van de
offerteprijs tot 10 % [zie Decreet, art. 40]. Met betrekking tot de beslissingen van de kerkraad zijn
het de voorzitter en de secretaris die hieromtrent de briefwisseling voeren. Soms is het niet altijd
klaarblijkelijk wie optreedt of kan optreden. De kerkraad kan beslissen een
klacht in te dienen in het kader van een bezwaarprocedure, maar indien het
bezwaar kan beschouwd worden als een handeling tot bewaring van een recht,
dan treden de voorzitter en de secretaris gezamenlijk kunnen op [zie
Decreet, art. 64]. Aangezien er voor het indienen van
bezwaren tegen derden vooralsnog geen beroepsmogelijkheid bestaat en enkel
een procedure bij de Raad van State mogelijk is tegen een stedenbouwkundige
vergunning, zullen de voorzitter en de secretaris de kerkraad machtiging
moeten vragen, willen zij als eiser optreden. De voorzitter en de secretaris
kunnen immers enkel na machtiging van de kerkraad als eiser optreden in een
rechtsgeding. Er is hiervoor geen machtiging van de hogere overheid meer
vereist. [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Het
Centraal Kerkbestuur ten slotte speelt een belangrijke rol als coördinator
tussen de kerkraden en de religieuze of burgerlijke overheden [zie Decreet, art. 32, 1° - 4°]. Of helpt de
kerkraden [Decreet, art. 32, 6°]. Daarenboven
springt ze in bij niet uitgevoerde accountantshandelingen door een kerkraad:
opstellen van budget, budgetwijzigingen en het meerjarenplan [zie Decreet, art. 32, 7°]. |
Afdeling 3. - Centraal kerkbestuur
Art. 25. (de oprichting van een centraal kerkbestuur)
In de gemeenten waar vier of meer parochies van de rooms-katholieke eredienst
erkend zijn, waarvan de hoofdkerk gelegen is op het grondgebied van de gemeente,
moet een centraal kerkbestuur worden opgericht. Het centraal kerkbestuur is een
openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
Het centraal kerkbestuur bepaalt zijn zetel.
In de gemeenten met meer dan acht kerkfabrieken kan de Vlaamse Regering, op
voorstel van het erkend representatief orgaan, machtiging verlenen tot de
oprichting van twee of meer centrale kerkbesturen.
Het decreet voorziet per groep van minimum 4 erkende
entiteiten (parochies) die gelegen zijn binnen eenzelfde gemeente een overkoepelend
orgaan: het centraal kerkbestuur. Dit koepelorgaan is een openbare instelling
met rechtspersoonlijkheid, dat coördinerend optreedt en de relaties
onderhoudt tussen de kerkraden en de religieuze en burgerlijke overheden.
Daarenboven ondersteunt het CKB de kerkraden en helpt ze met technisch en
administratief advies. Indien een kerkraad van de koepel bepaalde
accountantshandelingen [zie Decreet, art.14, 3de
t.e.m. 5de lid ] niet stelt, dan
treedt het CKB in haar plaats op [zie Decreet,
art. 32 en Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A. 1ste
Alinea]. De oprichting van een centraal kerkbestuur vanaf 4 of
meer parochies is een wettelijke verplichting. Er is geen vrije keuze. De
oprichting van meerdere centrale kerkbesturen in gemeenten waar 9 of meer
parochies gelegen zijn, is echter aan een erkenning door de Vlaamse Regering
onderworpen. Opnieuw moet een minimum aantal parochies bereikt worden,
namelijk meer dan 8, dit wil zeggen vanaf minimaal 9 parochies binnen
eenzelfde gemeente kunnen bijkomende centrale kerkbesturen opgericht worden. Het centraal kerkbestuur is een openbare instelling met
rechtspersoonlijkheid. Dit houdt in dat het CKB een eigen zetel heeft waar ze
juridisch kan worden aangesproken. Het CKB heeft leden die afgevaardigden
worden genoemd, namelijk verkozen leden en aangestelde leden. De verkozen leden zijn tevens lid van een kerkraad,
aangezien ze verkozen worden door de vergadering van alle verkozen
(aangestelde) leden van de kerkraden [zie
Decreet, art. 27, 1ste lid; Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 13/10/2005].
Dit is een conditio sine qua non. De aangestelde leden, namelijk de
vertegenwoordiger van de Bisschop en de aangestelde expert zijn in principe
geen lid van een kerkraad [zie Decreet, art.
26]. |
Art. 26. (de leden van het centraal kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur bestaat uit de volgende personen :
1° een vertegenwoordiger aangesteld door het erkend representatief orgaan;
2° drie afgevaardigden van de kerkraden van de kerkfabrieken voor de groep tot
vijf kerkfabrieken;
a) één extra afgevaardigde van de kerkraden van de kerkfabrieken voor een groep
van zes tot tien kerkfabrieken;
b) één extra afgevaardigde van de kerkraden van de kerkfabrieken voor een groep
van elf tot vijftien kerkfabrieken;
c) en zo verder per groep van vijf kerkfabrieken;
3° een expert.
In het centraal kerkbestuur zetelen volgende personen: de
vertegenwoordiger van de bisschop; drie afgevaardigden van de kerkraden voor
de groep tot vijf kerkfabrieken en één extra afgevaardigde per groep van vijf
kerkfabrieken; één expert. Na elke gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraden [zie Decreet, art. 6 en art. 27] vindt een dergelijke verkiezing plaats. Een mandaat in
het centraal kerkbestuur duurt bijgevolg drie jaar. De leden van rechtswege
(de vertegenwoordigers van de bisschop) nemen niet deel aan deze
verkiezingen. Vervolgens stellen de vertegenwoordiger van de bisschop
en de verkozen afgevaardigden van de raden, de expert aan. Die
vertegenwoordiger en afgevaardigden bepalen in welk domein de expertise
gezocht moet worden (technisch, financieel, juridisch, enzovoort) [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera B, pt.
2] . Het aantal verkozen leden die een centraal kerkbestuur
kan omvatten, is afhankelijk van het aantal parochies die een CKB
vertegenwoordigt. Er is een minimum aantal verkozen leden decretaal
vastgelegd, namelijk 3 leden van 5 tot 9 parochies. Het aantal extra verkozen
leden kan variëren en wordt per volledige groep van 5 bijkomende parochies
vastgesteld. Een berekeningsvoorbeeld: het CKB vertegenwoordigt 23 parochies
binnen de gemeente. Per bijkomende groep van 5 parochies is een lid
verkiesbaar, hetzij (23 - 5) / 5 = 18 / 5 = 3 extra leden. Het aantal te
verkiezen leden is 3 + 3 = 6 leden [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/06/2006]. In de regel oefenen de leden van (de
lokale raden en) de centrale besturen hun taak onbezoldigd uit. De
aangestelde expert is lid van het centraal kerkbestuur. Het behoort tot de
autonomie van het centraal bestuur om uit te maken of de aangeduide expert
moet worden vergoed voor zijn/haar geleverde prestaties, weliswaar in overleg
met de betrokken gemeente. De expert kan niet worden beschouwd als
opdrachthouder in het kader van de wetgeving op de overheidsopdrachten, zodat
hij/zij geen facturen kan voorleggen voor geleverde prestaties. De
problematiek van het handelsregister is hier dan ook niet aan de orde [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Geen expert of meerdere experten
aanstellen is in strijd met de bepalingen van het decreet. De samenstelling
van het centraal bestuur is decretaal bepaald, zodat hier niet kan worden
afgeweken. Het ontbreken van een expert heeft tot gevolg dat de raad van het
centraal bestuur niet geldig is samengesteld, met mogelijks gevolgen voor de
geldigheid van vergadering, beraadslagingen en beslissingen [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Een verkozen (aangesteld) lid van de
kerkraad, kan door de Bisschop ook aangesteld worden als zijn
vertegenwoordiger van het erkend representatief orgaan, zowel in de kerkraad
of in het centraal kerkbestuur [zie Decreet, art. 5 en art.
26]. Er is geen onverenigbaarheid tussen deze beide mandaten,
namelijk verkozen (aangesteld) lid van een kerkraad zijn en de
vertegenwoordiger van het erkend representatief orgaan zijn in het centraal
bestuur. De betrokkene kan dus deelnemen aan de verkiezingen in zijn/haar hoedanigheid
van lid van de lokale raad, maar niet als vertegenwoordiger van het erkend
representatief orgaan (artikel 27 en 28) [Standpunt
van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie 22/6/2006]. |
Art. 27. (de vervanging van leden van het centraal
kerkbestuur)
De afgevaardigden van de kerkraden van de kerkfabrieken worden na elke
gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraad gekozen bij geheime en afzonderlijke
stemmingen voor een termijn van drie jaar door de vergadering van alle
aangestelde of verkozen leden van de kerkraden van de kerkfabrieken in kwestie.
Zij worden verkozen met een volstrekte meerderheid van stemmen.
Om geldig te beraadslagen, moet de meerderheid van de aangestelde of verkozen
leden van de kerkraden van de kerkfabrieken in kwestie aanwezig zijn.
Als er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de stemming
in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten zijn en na
de stemming geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, dan wordt er opnieuw
gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het jongste lid in leeftijd
verkozen.
De expert wordt aangesteld door de leden, bedoeld in artikel 26, 1° en 2°.
De afgevaardigden van de raden in het centraal
kerkbestuur worden verkozen door een vergadering van alle verkozen
(aangestelde) leden uit de kerkraden. De leden van rechtswege nemen niet deel
aan deze verkiezingen. Om geldig te beraadslagen moet de meerderheid van de
leden aanwezig zijn. Het quorum is belangrijk. Indien de presentielijst(en)
uitwijst(zen) dat dit minimum aantal niet bereikt wordt, dan moet een nieuwe
kiesdatum en verkiezing vastgelegd worden. Na elke gedeeltelijke vernieuwing van de kerkraden vindt
de verkiezing van de nieuwe mandatarissen voor het centraal kerk bestuur
plaats. Een mandaat in het centraal kerkbestuur duurt bijgevolg drie jaar.
Een afgevaardigde kan een onbeperkt aantal maal herkozen worden. De berekening van het quorum is eenvoudig. Stel er zijn
23 kerkraden die vallen onder een centraal kerkbestuur. De verkozen leden van
de kerkraad zijn 5 in getal [zie Decreet, art.
5]. Het totaal aantal kerkraadsleden die op
de verkiezing kunnen aanwezig zijn, is 23 x 5 = 115. Het quorum wordt bereikt
wanneer de helft van de kerkraadsleden aanwezig is. Het resultaat wordt
eventueel afgerond naar de hogere eenheid, hetzij 115 / 2 = 57,5 dit wordt
dus 58 kerkraadleden. De verkiezing verloopt als volgt. De presentielijst wordt
bekeken. Het aantal aanwezige kerkraadleden wordt vergeleken met het quorum.
Indien het minimum aantal leden wordt bereikt, kan men verder gaan met de
procedure. Indien het quorum niet bereikt wordt, dan wordt de procedure
afgebroken. Vervolgens wordt berekend hoeveel verkozen leden het
centraal kerkbestuur moet omvatten [zie
Decreet, art. 26]. De kerkraadleden die
kandideren voor een mandaat in het centraal kerkbestuur, worden voorgesteld.
Indien er onvoldoende kandidaten zijn, wordt alsnog een oproep onder de
aanwezigen gelanceerd. De kandidaten moeten voldoen aan de vereisten, zowel deze
van de onverenigbaarheden, als deze van de verbodsbepalingen [zie Decreet, art. 9 en
art. 16]. In principe zijn aan de
onverenigbaarheden en de verbodsbepalingen altijd voldaan. Indien niet, dan
kunnen de kandidaten immers geen lid zijn van de kerkraad. Zijn er voor de
vacante mandaten slechts een gelijk aantal kandidaten, dan verloopt de
stemming in één beurt. Ondanks alles moet ook deze stembeurt in het geheim
verlopen en kan er niet overgegaan worden tot stemming bij handopsteking of
op een andere wijze. Zijn er meer kandidaten dan vacante plaatsen, dan wordt
er mits geheime stemming tot de verkiezing overgegaan. De kandidaten met de
meeste stemmen worden verkozen, mits het voorbehoud dat voor elke kandidaat
de volstrekte meerderheid moet bereikt worden. Indien meerdere kandidaten
eenzelfde aantal stemmen op hun naam verenigen (staking van stemmen), dan
wordt voor deze kandidaten overgegaan tot een tweede geheime stembeurt.
Staken de stemmen opnieuw, dan is de jongste kandidaat verkozen. De stemming gebeurt voor elke kandidaat afzonderlijk. Men
kiest voor de eerste kandidaat en daarna voor de tweede kandidaat (enz.). Belangrijk is dat de stemming in het geheim verloopt en
dat een volstrekte meerderheid moet bereikt worden. De meerderheid wordt
berekend op het totaal geldig uitgebrachte stemmen. Ongeldige stemmen of
blanco stemmen worden niet meegenomen in de berekening. De volstrekte
meerderheid wordt bereikt, wanneer de helft + 1 van de geldig uitgebrachte
stemmen op één kandidaat wordt uitgebracht. Dit totaal wordt eventueel
afgerond naar de hogere eenheid [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt. 1.2, in fine]. We hernemen het voorbeeld. Er zijn 23 kerkraden van 5
verkozen leden, hetzij een kiespopulatie van 115. Het quorum wordt bereikt
bij een aanwezigheid van 58 kerkraadsleden. Er zijn 66 leden aanwezig. Het
quorum is dus bereikt. Bij de stemming blijkt dat 3 leden blanco of ongeldig
hebben gestemd. De volstrekte meerderheid wordt vastgelegd op: ((66 – 3) / 2)
+ 1 =32,5 hetzij afgerond op 33 stemmen. Indien er geen ongeldige of blanco
stemmen zouden zijn, dan moeten (66 / 2) + 1 = 34 stemmen geteld worden.
Indien er 10 blanco of ongeldige stemmen zijn, dan bereiken we de volstrekte
meerderheid met ((66 - 10) / 2) + 1 = 29 stemmen. De expert wordt door de verkozen leden van het centraal
kerkbestuur (dit is door de verkozen afgevaardigden van de kerkraden van de
kerkfabrieken) en de door de bisschop aangestelde vertegenwoordiger benoemd [zie Decreet, art. 26]. Die
vertegenwoordiger en afgevaardigden bepalen in welk domein de expertise
gezocht moet worden (technisch, financieel, juridisch, enzovoort) [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt.
2, 8ste alinea]. |
Art. 28. (de verkiezing van de voorzitter en de
secretaris-penningmeester van het centraal kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur verkiest onder de afgevaardigden van de kerkraden van
de kerkfabrieken en bij geheime en afzonderlijke stemmingen, een voorzitter, en
onder alle leden een secretaris. Zij worden verkozen met een volstrekte
meerderheid van stemmen.
De mandaten van voorzitter en secretaris kunnen niet gecumuleerd worden.
Wanneer er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat is, verloopt de stemming
in één stembeurt. Als er voor een mandaat verschillende kandidaten zijn en na
de stemming geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, dan wordt er opnieuw
gestemd op een van de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald.
Staken de stemmen bij de herstemming, dan is het jongste lid in leeftijd
verkozen.
De voorzitter wordt verkozen onder de afgevaardigden van
de kerkraden. De secretaris wordt verkozen onder alle leden van het centraal kerkbestuur.
Daar behoren dus ook de vertegenwoordiger van de bisschop en de expert bij.
De mandaten van voorzitter en secretaris zijn niet cumuleerbaar. Bij
verhindering wordt de voorzitter vervangen door het oudste lid in leeftijd
van het centraal kerkbestuur en de secretaris door het jongste lid in
leeftijd [zie Omzendbrief BA – 2005/01 dd
25.02.2005, Littera A, pt. 2, alinea 9]. Samenvattend kan over art. 27 en art. 28 het volgende
gezegd worden. De leden van de kerkraden verkiezen de afgevaardigden van het
centraal bestuur. De vertegenwoordiger van de bisschop en de verkozen
afgevaardigden stellen een expert aan. Hiermee is het centraal kerkbestuur
samengesteld en omvat ze volgende leden: de vertegenwoordiger van de
bisschop, de verkozen afgevaardigden, de aangestelde expert. Dan moeten bepaalde functies ingevuld worden, namelijk de
functie van voorzitter en van secretaris. In tegenstelling met de kerkraad is
er geen penningmeester voorzien. De secretaris is tevens de penningmeester
van het centraal kerkbestuur. Het centraal kerkbestuur duidt een voorzitter aan. Dit
wil zeggen dat alle leden van het centraal kerkbestuur hun stem uitbrengen en
niet alleen de verkozen leden. Maar het decreet legt een
hoedanigheidvoorwaarde op: de voorzitter komt uit de groep van de verkozen
afgevaardigden. Dan kiest het centraal kerkbestuur zijn secretaris. Voor deze
functie komen alle leden van het centraal kerkbestuur, behalve het lid dat al
voorzitter is, in aanmerking. De voorzitter kan immers niet ter zelfde tijd
secretaris zijn door het cumulverbod [zie
Decreet, art. 28, 2de lid]. Is er voor het vacante mandaat slechts één kandidaat, dan
verloopt de stemming in één beurt. Ondanks alles moet ook deze stembeurt in
het geheim verlopen en kan er niet overgegaan worden tot stemming bij
handopsteking of op een andere wijze. Zijn er meerdere kandidaten dan wordt de kandidaat met de
meeste stemmen verkozen, mits het voorbehoud dat de kandidaat de volstrekte
meerderheid verkrijgt. Indien meerdere kandidaten eenzelfde aantal stemmen op
hun naam verenigen (staking van stemmen), dan wordt voor de functie
overgegaan tot een tweede geheime stembeurt. Staken de stemmen opnieuw, dan
is de jongste kandidaat verkozen. De stemming gebeurt voor elke functie afzonderlijk. Men
kiest voor de ene functie en daarna voor de andere functie. Belangrijk is dat de stemming in het geheim verloopt en
dat een volstrekte meerderheid moet bereikt worden. De meerderheid wordt
berekend op het totaal geldig uitgebrachte stemmen. Ongeldige stemmen of
blanco stemmen worden niet meegenomen in de berekening. De volstrekte
meerderheid wordt bereikt, wanneer de helft + 1 van de geldig uitgebrachte
stemmen op één kandidaat wordt uitgebracht. Dit totaal wordt eventueel
afgerond naar de hogere eenheid [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt. 1.2, in fine]. In het voorbeeld onder art. 26 moesten 6 afgevaardigden
verkozen worden. Het centraal kerkbestuur bestaat dus uit 8 leden, namelijk
de 6 verkozen leden, de vertegenwoordiger van de bisschop en de expert.
Indien alle leden aanwezig zijn, dan wordt de volstrekte meerderheid bereikt
wanneer (8 / 2) + 1 = 5 stemmen op een kandidaat verenigd worden. Indien niet
alle leden aanwezig zijn bv. slechts 5 leden (infra) dan wordt het minimum te
verenigen stemmen bereikt (5 / 2) + 1 = 3,5 afgerond op de hogere eenheid dus
4, is. Daarenboven moet het quorum (minimum aantal aanwezige
zittende leden) om geldig te vergaderen vooraf ook bereikt worden [zie Decreet, art. 19 mutatis mutandis]. Dit betekent in het voorbeeld dat minstens 5 leden
moeten aanwezig zijn, namelijk (8 / 2) + 1 = 5. |
Art. 29. (taken van de secretaris-penningmeester van
het centraal kerkbestuur)
De secretaris is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van de
vergaderingen, met het bewaren van het archief, en met de boekhouding van het
centraal kerkbestuur.
Dezelfde regels zoals hierboven bepaald [zie Decreet, art. 13 en art. 14] zijn mutatis mutandis van toepassing [zie Decreet, art. 31].
Maar de afgevaardigde heeft een dubbele functie: hij is zowel secretaris als
penningmeester. Zie echter ook
art. 23 in verband met het opstellen van de notulen. |
Art. 30. (de vertegenwoordiging van het centraal
kerkbestuur, handtekening, vervanging)
Het centraal kerkbestuur wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de
secretaris in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
De akten en de briefwisseling van het centraal kerkbestuur worden ondertekend
door de voorzitter en meeondertekend door de secretaris.
Onverminderd artikel 28, tweede lid, wordt de voorzitter die verhinderd is,
vervangen door het oudste lid in leeftijd van het centraal kerkbestuur en wordt
de secretaris die verhinderd is, vervangen door het jongste lid in leeftijd van
het centraal kerkbestuur.
Als de voorzitter verhinderd is, wordt hij vervangen door
het oudste lid in leeftijd, de secretaris wordt bij verhindering vervangen
door het jongste lid in leeftijd. Ook hiervoor komen de leden van rechtswege
niet in aanmerking [zie Omzendbrief BA –
2005/01 dd 25.02.2005, Littera A, pt. 2, alinea 9 in fine]. Dit wil zeggen dat slechts de verkozen afgevaardigden die
geen bijzonder mandaat al innemen (de afgevaardigde die al de functie van
ofwel voorzitter, ofwel secretaris-penningmeester waarneemt) slechts in
aanmerking komen om als vervangend voorzitter of secretaris-penningmeester op
te treden. |
Art. 31. (mutatis mutandis toepassing van artikelen 1
tot en met 23 op het centraal kerkbestuur)
De bepalingen van artikelen 16 tot en met 23 zijn van overeenkomstige
toepassing op het centraal kerkbestuur.
Artikel 31 van het Decreet is een verwijzingsartikel. Op
het centraal kerkbestuur zijn de bepalingen vervat in de artikels 16 tot en
met 23 die handelen over de kerkraad onverkort mutatis mutandis van
toepassing. Art. 16 : de aan de
persoon verbonden onverenigbaarheden; art.
17: de frequentie van de vergaderingen; art. 18: de agenda en de wijze van samenroepen van de
vergadering; art. 19: het quorum
bij besluitvorming + 2de vergadering; art. 20: de verbodsbepalingen bij persoonlijk belang omtrent een
agendapunt; art. 21: de
niet-openbaarheid van de vergaderingen; art.
22: de besluitvorming bij volstrekte meerderheid; art. 23: de taken van de secretaris. |
Art. 32. (de bevoegdheden van het centraal
kerkbestuur)
Het centraal kerkbestuur is bevoegd voor de volgende aangelegenheden :
1° het gecoördineerd indienen bij de gemeenteoverheid van een meerjarenplan van
de kerkfabrieken en de wijzigingen van het plan;
2° het gecoördineerd indienen bij de gemeenteoverheid van het budget van de
kerkfabrieken en de budgetwijzigingen;
3° het gezamenlijk indienen bij de gemeenteoverheid van de jaarrekeningen van
de kerkfabrieken;
4° het vaststellen van de bijdrage in de werkingskosten van het centraal kerkbestuur
ten laste van de kerkfabrieken;
5° het aanwerven van personeel van het centraal kerkbestuur;
6° het verlenen van administratieve en technische ondersteuning bij de werking
van de kerkfabrieken;
7° de indeplaatsstelling van een in gebreke blijvende kerkfabriek voor het
indienen van het meerjarenplan, het budget en de budgetwijzigingen.
Als er in een gemeente geen centraal kerkbestuur wordt opgericht, worden het
meerjarenplan, het budget, de budgetwijzigingen en de jaarrekening door de
kerkraad ingediend bij de gemeenteoverheid.
Het centraal kerkbestuur heeft limitatief
opgesomde bevoegdheden: het kan geen andere bevoegdheden uitoefenen dan deze,
die bepaald zijn in het decreet [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera B, pt. 2.1]. Deze handelingen vallen uiteen in een
extern en een intern takenpakket. De externe taken staan in een direct
verband met de kerkraden: een coördinerende rol, een toezichthoudende rol met
een helpende hand en een indeplaatsstelling. De interne taken zijn inherent
aan het goed beheer van het centrale kerkbestuur. De coördinerende rol wordt dubbel omschreven, vooreerst het
gezamenlijk indienen van kasstukken, boekhoudkundige bescheiden en
accountantsakten [zie Decreet, art. 32, 1° - 3°],
en vervolgens het overleg met de burgerlijke overheden [zie Decreet, art. 33]. Het centraal kerkbestuur speelt een belangrijke rol als coördinator
tussen de kerkraden en de religieuze of burgerlijke overheden [zie Decreet, art. 32, 1° - 3°]. Of helpt de
kerkraden [Decreet, art. 32, 6°]. Daarenboven
springt ze in bij niet uitgevoerde accountantshandelingen door een kerkraad:
opstellen van budget, budgetwijzigingen en het meerjarenplan [zie Decreet, art. 32, 7°]. De andere bevoegdheden,
namelijk het vaststellen van de bijdrage in de werkingskosten van het CKB
maar ten laste van de kerkfabrieken of het aanstellen van personeel zijn meer
intern gericht en inherent aan een goed beheer van het centraal kerkbestuur [zie Decreet, art. 32, 4° en 5°]. De coördinerende bevoegdheid mag niet onderschat worden. Indien het
CKB akten gemeenschappelijk moet indienen, er de verantwoordelijkheid moet
voor dragen door ze te vervatten in
een tabel [zie Decreet, art. 42], dan geeft
dat aanleiding tot een nazicht van de in te dienen bescheiden. Het afdwingen
van respect voor verval- of verjaringsdagen, het waken over de decretaal
bepaalde termijnen, het nazicht van de vormvereisten (voldoende aantal
exemplaren; handtekeningen door de juiste personen), het bewaren van de
inhoudelijke correctheid van de overtuigingsstukken, het nazicht naar de
overeenstemming van de stukken met het meerjarenplan en / of de budgetten
zijn aandachtspunten die de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de
akten moeten waarborgen. Het overleg vooraleer de meerjarenplannen en / of de budgetten worden
ingediend [zie Decreet, art. 33, 2de lid]
enerzijds, of anderzijds het overleg minstens tweemaal per jaar met de
gemeenteoverheid [zie Decreet, art. 33, 1ste
lid] is een andere zeer belangrijke opdracht. |
Afdeling 4. - Overleg met de gemeenteoverheid
Art. 33. (het overleg met de burgerlijke overheden)
Op verzoek van het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal kerkbestuur
werd opgericht, van de kerkraad, of van de gemeenteoverheid, en in elk geval
ten minste tweemaal per jaar, is er een overleg over de aangelegenheden zoals
bepaald in artikel 32 tussen een afvaardiging van de kerkraad of van het
centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, en een afvaardiging van het
college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten in kwestie.
In elk geval vraagt het centraal kerkbestuur of, als er geen centraal
kerkbestuur werd opgericht, de kerkraad, overleg over de meerjarenplannen en
budgetten voor die worden ingediend bij de gemeenteoverheid.
Het centraal kerkbestuur is belast met het overleg met de
gemeentelijke overheid. Als er geen centraal bestuur moet worden opgericht,
wordt het overleg gehouden tussen de raden en de gemeentelijke overheid. Het
overleg grijpt plaats op verzoek van één van de partijen en in elk geval
tweemaal per jaar. Het belang van dat overleg kan niet genoeg onderstreept
worden: het vormt de basis voor een goede verstandhouding tussen de besturen
onderling. Het overleg vooraleer de meerjarenplannen en / of de budgetten worden
ingediend [zie Decreet, art. 33, 2de lid]
enerzijds, of anderzijds het overleg minstens tweemaal per jaar met de
gemeenteoverheid [zie Decreet, art. 33, 1ste
lid] is een zeer belangrijke opdracht. Hoewel niet uitdrukkelijk
opgenomen in het artikel, moet door de coördinerende tussenkomst bij het
indienen van wijzigingen van het meerjarenplan of budgetwijzigingen [zie Decreet, art. 32, 1° en 2°] ervan worden uitgegaan dat bij deze wijzigingen het CKB
ook zijn rol moet spelen. Bij een gemeentegrensoverschrijdend bestuur
van de eredienst moeten behalve de gemeente waar de hoofdkerk gevestigd is,
ook de andere gemeenten, zeker als van hen een financiële tegemoetkoming
wordt verwacht, bij het overleg worden betrokken op initiatief van de
gemeente waar de hoofdkerk gelegen is. Het decreet regelt de samenstelling van de delegaties
niet. Toch zal de gemeentelijke delegatie minstens een lid van het college
van burgemeester en schepenen opnemen. Het verdient aanbeveling dat van dat
overleg verslag wordt opgemaakt. De modaliteiten hiervan kunnen worden
afgesproken [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera C]. De communicatie met de burgerlijke overheid wordt dus niet langer
geregeld via een vertegenwoordiging ervan (de burgemeester) in de
kerkbesturen, maar via een (verplicht) overleg van het centraal kerkbestuur
met het betrokken uitvoerend college (schepencollege; bestendige deputatie).
Dit overleg kan plaats vinden op vraag van de beide partijen. Het betrokken
uitvoerend college kan, op basis van de agenda telkens zijn afvaardiging (bv.
schepen van financiën, van openbare werken,…) samenstellen (zie Memorie van
Toelichting I.4.1, artikel 33) [Standpunt van de
permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Noch de
samenstelling, noch het aantal leden van de delegaties zijn immers bepaald.
Ze worden samengesteld naargelang de noodwendigheden. Artikel 33 van het decreet stelt noch een
minimum samenstelling vast, noch wordt een exact aantal leden vooropgesteld [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 13/10/2005]. |
HOOFDSTUK II. - Goederen
Afdeling 1. - Beheer van de goederen en beschikking over de goederen
Art. 34. (de taken van de kerkraad: daden stellen van
beheer en beschikking)
De kerkraad beslist over alle handelingen van beheer en van beschikking van de
goederen en de gelden die toebehoren aan de kerkfabriek of die ter beschikking
zijn gesteld van de eredienst, en stelt de voorwaarden vast volgens welke daden
van beheer en van beschikking kunnen worden gesteld.
Het decreet streeft naar modernisering en naar het
eenvormig maken van het beheer van de goederen en van het patrimonium van de
eredienst. Voor het beheer van goederen, schenkingen, legaten, daden van
beschikking en overheidsopdrachten, wordt het bijzonder toezicht vervangen
door een algemeen toezicht. Een belangrijk gevolg hiervan is, dat de
beslissingen van de eredienstbesturen onmiddellijk uitvoerbaar zijn, tenzij
de toezichthoudende overheid ertegen optreedt. De raad beslist autonoom over
alle daden van beheer (verhuur, verpachting, onderhoud en herstelling) en
beschikking (verwerving, vervreemding, ruil) van de goederen. De beslissingen
moeten deugdelijk en afdoende worden gemotiveerd [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera D]. Daden van beheer zijn alle daden die het behoud en de
instandhouding van het patrimonium als voorwerp hebben, dit wil zeggen alle
beslissingen die verband houden met het onderhoud en / of herstel van de
gebouwen van de eredienst of van het privaat patrimonium. Het nemen van een
hypotheek is een daad van beheer. Het eigendomsrecht gaat immers niet over op
een ander persoon, maar wordt wel belast door de vestiging van de hypotheek. Daden van beschikking veronderstellen altijd een overdracht
van een deel of van het geheel van eigendomsrecht. De verkoop van een
onroerend goed is een daad van beschikking. Het vestigen van een
vruchtgebruik is een daad van beschikking want een deel van de eigendom wordt
door een zakelijk recht (het vruchtgebruik) belast. In dit geval valt het
eigendomsrecht uiteen en behoort het eigendomsrecht aan twee of meerdere
personen, namelijk de naakte eigenaar en de vruchtgebruiker. Indien het
vruchtgebruik ophoudt te bestaan dan verenigt het vruchtgebruik zich opnieuw
met de naakte eigendom. Dit wil zeggen dat slechts één eigenaar nog bestaat.
Hierbij mag de eigendom verdeeld zijn over verschillende personen: zij zijn
volledige eigenaar elk voor hun deel. De kerkfabriek kan een burgerlijke
aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Dit behoort tot de autonomie van de
kerkraad [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 22/6/2008]. Het doorlichten van de
verzekeringspolissen moet worden beschouwd als een dienstenopdracht in het
kader van de wetgeving op de overheidsopdrachten. De verzekeringsinstelling
van het interdiocesaan centrum kan één van de aangeschreven instellingen
zijn. De opdrachthouder wordt vergoed in het kader van de af te sluiten
overeenkomst. Gratis doorlichting kan geen probleem zijn doch de
overeenkomsten die eraan gekoppeld zijn, vallen onder de wetgeving
overheidsopdrachten. In deze aangelegenheid behoudt elke kerkfabriek zijn
autonomie [Standpunt van de permanente werkgroep
erediensten; datum validatie 22/6/2006]. Indien een kerkfabriek goederen wenst
aan te kopen tijdens een openbare verkoop of veiling dan moet de kerkraad
toelating geven binnen de grenzen van het schattingsverslag. De kerkraad
bepaalt wie hem vertegenwoordigt op de openbare veiling
[Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie
13/10/2005]. Restauratiepremies moeten door de kerkfabriek aangevraagd
worden bij de bevoegde overheden [zie Besluit van de Vlaamse regering
van 8 juli 1992 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning en uitbetaling
van de subsidies voor werken aan beschermde monumenten die door of op
initiatief van regionale of lokale besturen worden uitgevoerd en de Omzendbrief BA 2002/14 van 25 oktober 2002]. De procedure betreffende aanvragen voor restauratiepremies
blijft onverkort van toepassing. De machtiging zoals voorgeschreven in het KB
van 16 augustus 1824 vervalt [Standpunt van de
permanente werkgroep erediensten; datum validatie 13/10/2005]. Conform artikel 34 beslist de kerkraad
over alle handelingen van beheer en van beschikking van de goederen en de
gelden die toebehoren aan de kerkfabriek. De kerkraad kan in deze
aangelegenheid beschouwd worden als de rechtsopvolger van het bureau der
kerkmeesters (zie art. 28 van het Keizerlijk decreet). Daarenboven wordt de
kerkraad vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris en zijn zij,
samen optredend, belast met de uitvoering van de beslissingen van de
kerkraad. Oud financieel stelsel blijft van toepassing
[Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum validatie
22/6/2006]. |
Art. 35. (het roerend en onroerend patrimonium van de
kerkfabriek)
De kerkfabriek maakt een inventaris op van de goederen, vermeld in artikel 34,
en houdt die bij. De kerkraad neemt hiervan akte en neemt de inventaris op in
de notulen.
Dit artikel regelt het opmaken van een inventaris van
alle niet verbruiksgoederen waarover het bestuur de beschikking of het beheer
heeft. In het bijzonder worden hier ook de goederen bedoeld die als roerend erfgoed
beschouwd worden. De kerkraad neemt akte van de inventaris. De inventaris
wordt opgenomen in de notulen van de raad en garandeert als dusdanig een
kennisgeving aan de toezichthoudende overheid. Die inventaris is in elk geval
geen statisch document: hij moet op geregelde tijdstippen geactualiseerd
worden [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd
25.02.2005, Littera E]. Er wordt geen specifiek administratief toezicht uitgeoefend op het
toezenden van de inventaris, maar er is wel een algemeen administratief toezicht
door het verplicht toesturen van de notulen van de vergaderingen van de raden [Standpunt van de permanente werkgroep erediensten; datum
validatie 22/6/2006]. Om welk soort goederen het gaat, wordt slechts omschreven. Eigendom
is echter geen absolute vereiste. Goederen die ter beschikking worden
gesteld, moeten ook in de inventaris worden opgenomen. In art. 32 van
het AR-Bh tot 05.09.2008, wordt een opsomming gegeven, namelijk alle
bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard
ook, maar met uitzondering van de verbruiksgoederen. De legaten en de
stichtingen worden afzonderlijk vermeld. Van de bezittingen die deel uitmaken
van het privaat patrimonium worden de rechten van het bestuur van de
eredienst verduidelijkt. Bezittingen zijn alle roerende en onroerende goederen die
deel uitmaken van het patrimonium van de kerkfabriek en die niet aangemerkt
worden als verbruiksgoederen. Verbruiksgoederen gaan teniet bij een eenmalig
(vb. miswijn) of kortstondig gebruik (vb. altaarkaarsen). De andere roerende
goederen gaan enige tijd mee en zijn daarom aan veroudering (vb.
biechtstoelen) of sleet onderhevig (vb. kerkstoelen). Op zich zijn het
dikwijls roerende goederen die door hun bestemming of gebruik onroerend
worden als dienstig voor de exploitatie van de kerk. Onroerende goederen zijn ondermeer het kerkgebouw of de
pastorij die ofwel eigendom van de kerkfabriek zijn, ofwel aan de kerkfabriek
worden ter beschikking gesteld. Gelden zijn ook roerende goederen maar
worden apart opgenomen in financiële overzichten of rekeningen en worden in
dit artikel niet onmiddellijk bedoeld. Een vordering is elk bedrag dat
door een welbepaalde derde aan het bestuur van de eredienst verschuldigd is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 16°]. Het zijn ontvangsten
die nog moeten geïnd worden. Een vordering wordt gekenmerkt door zijn
toekomstige en onzekere aard. Een vordering wordt slechts definitief een
ontvangst voor het deel of voor het geheel dat effectief geïnd wordt. Een schuld is elk bedrag dat door het bestuur van de eredienst aan
een welbepaalde derde verschuldigd is. Het zijn betalingen die nog moeten
uitgevoerd worden. Een schuld wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en
onzekere aard. Een schuld wordt slechts definitief een uitgave voor het deel
of voor het geheel dat effectief betaald wordt. Art. 34 van het AR-Bh tot 05.09.2008 beperkt de bezittingen die het bestuur van
de eredienst moet opnemen in de inventaris. Alle goederen die reeds in het
bezit waren vóór 01 januari 2007 moeten niet in de inventaris worden
opgenomen. Verplichtingen vloeien dikwijls voor uit stichtingen. Het zijn de
(positieve) daden die een kerkbestuur moet stellen als een aan een stichting
verbonden voorwaarde [infra, zie Decreet, art. 51]. |
Afdeling 2. - Schenkingen en legaten
Art. 36. (de voorlopige aanvaarding van schenkingen
onder levenden door de penningmeester)
De schenkingen bij akte onder levenden worden altijd voorlopig aanvaard door de
penningmeester overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen schenkingen onder
levenden [zie Decreet, art. 36] en legaten bij overlijden [zie Decreet, art. 37]. Een
schenking onder de levenden is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk
van de geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde die ze
aanneemt [zie BW, art. 894]. Een
testament is een akte waarbij de erflater, voor de tijd dat hij niet meer in
leven zal zijn, over het geheel of een deel van zijn goederen beschikt, en
die hij kan herroepen [zie BW, art. 895]. Er
kan dus een dubbel onderscheid gemaakt worden: een schenking kan in principe
niet herroepen worden [zie echter BW, art. 953 e.v.],
een legaat wel. Een schenking gaat in principe onmiddellijk in; een legaat
echter slechts na het vervullen van de opschortende voorwaarde: het
overlijden van de erflater. De schenking is onderworpen aan vormvoorwaarden: ze moet
gedaan worden bij akte en ze moet ook geschat worden [zie BW, art. 948]. Dit
wil zeggen dat een geschrift de basis moet vormen van de overdracht van
eigendom. Alleen de notariële akte is toegelaten [zie BW, art. 931]. Een
schenking is maar compleet, wanneer ze aanvaard wordt. Opnieuw zijn
vormvoorwaarden opgelegd [zie BW, art. 932
e.v.] onder andere de betekening van de
aanvaarding aan de schenker of een authentieke akte wanneer het onroerende
goederen betreft. De schenkers en de kerkfabriek moeten gedegen
geïdentificeerd zijn of identificeerbaar zijn. De aard van de schenking is
niet omschreven maar het meestal zijn het lichamelijke goederen of rechten
(titels) die lichamelijke goederen of intellectuele rechten
vertegenwoordigen. Gelden zijn roerende lichamelijke goederen. De grote voorwaarde echter is dat de schenker en de
begunstigde wettelijk in staat moet zijn om te schenken of te ontvangen. Aan
de bepalingen opgenomen in [Burgerlijk
wetboek, Boek 3, Titel II, Hfdst. II, Bekwaamheid om te beschikken of te
verkrijgen bij schenking onder levenden of bij testament, art. 901- 912] moet voldaan worden. In het bijzondere moet de schenker
bekwaam zijn om te schenken of te legateren en de begunstigde om te ontvangen
of aan te nemen [zie BW, art. 902 e.v.]. Om het onderzoek naar de titel van overdracht te kunnen
doen, wordt de schenking onder levenden eerst voorlopig aanvaard door de
penningmeester. Nadat de juistheid en de correctheid van de akte, zowel naar
vorm, als naar inhoud, is onderzocht, dan aanvaardt de kerkraad de schenking
definitief. Indien een
onroerend goed wordt geschonken, moet een openbare ambtenaar tussenkomen,
meestal is dit een notaris. De voor hypotheek vatbare schenking (voor hypotheek
zijn alleen vatbaar: 1° onroerende goederen die in de handel zijn (art. 45,
Hyp.W); 2° rechten van vruchtgebruik, erfpacht en opstal, op diezelfde goederen
gevestigd, zolang die rechten duren (art. 45, Hyp.W); 3° zee- en
binnenschepen (Wkh., boek II, art. 3, 11, 25, 27, 272 en 272bis)), de overdracht van eigendom van
onroerende goederen en de aanvaarding moeten daarenboven overgeschreven
worden bij de bevoegde Hypotheekbewaarder [zie BW,
art. 939]. Indien niet, dan is de schenking niet-tegenstelbaar, tenzij
aan de schenker of aan degenen die belast zijn om te doen overschrijven of
hun rechtverkrijgenden [zie BW, art. 941]. Sommige overdrachten zijn onderworpen aan rechten en
taksen (bv. de successierechten die rusten op het legaat). Deze rechten en
taksen zijn een last van de schenking en moeten betaald worden door de
aannemer. Bij de overweging of een schenking definitief zal aanvaard worden,
moet met dit economisch gegeven rekening worden gehouden. |
Art. 37. (de definitieve aanvaarding van schenkingen
en legaten door de kerkraad)
De schenkingen worden definitief aanvaard en de legaten worden aanvaard door de
kerkraad.
De legaten zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de
schenking. Legaten onderscheiden zich van de schenkingen door hun manier van
vestiging, namelijk door middel van een beschikking in een testamentaire akte
of laatste wilsbeschikking. Deze akten zijn op hun beurt aan voorwaarden
verbonden die opgesomd zijn in het Burgerlijk wetboek, Boek 3, titel II,
Schenkingen onder levenden en testamenten. Schenkingen en legaten worden aanvaard door de kerkraad.
Wat de schenkingen aangaat, is er een getrapte aanvaarding, namelijk de
voorlopige aanvaarding door de penningmeester [zie
Decreet, art. 36] en de definitieve door de kerkraad. Er zijn geen
termijnen van aanvaarding voorgeschreven. Maar de termijn moet redelijk zijn
voor alle partijen. De definitieve aanvaarding van een schenking en / of de
aanvaarding van het legaat is aan vormvoorwaarden gebonden. Ze wordt gedaan
bij aangetekend schrijven aan de schenker of mits authentieke akte verleden
door de notaris bij een legaat. Daarenboven moeten de akten geregistreerd
worden om tegenstelbaar te zijn aan derden. Onroerende schenkingen of legaten
moeten ook worden overgeschreven bij de hypotheekbewaarder. |
Art. 38. (bezwaren in verband met de legaten)
Belanghebbenden kunnen tegen de aanvaarding van een legaat bezwaar indienen bij
de Vlaamse Regering binnen een termijn van 30 dagen na de beslissing van de
kerkraad. Bij gebrek aan bezwaar binnen de vermelde termijn, wordt de
aanvaarding van het legaat geacht definitief te zijn.
Als er bezwaar is tegen de aanvaarding van het legaat, is het besluit van de
kerkraad onderworpen aan de goedkeuring door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse regering spreekt zich uit over de aanvaarding, de verwerping of de
vermindering van het legaat binnen een termijn van vijftig dagen die ingaat op de
dag na het inkomen van het bezwaar bij de Vlaamse Regering. Ze verstuurt haar
besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de bezwaarindiener, de
kerkfabriek, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de vermelde termijn van vijftig dagen geen besluit naar de
bezwaarindiener is verstuurd, wordt de Vlaamse regering geacht het bezwaar te
hebben aanvaard.
Er kunnen slechts bezwaren worden ingediend betreffende
de legaten, dit is de overdracht van eigendom opgenomen in een testament of
laatste wilsbeschikking. Voor schenkingen is geen decretale bezwaarprocedure
voorzien. Indien de schenking betwist wordt, kan slechts een burgerlijke
procedure ingesteld worden. De bezwaren moeten worden ingediend bij de Vlaamse
Regering binnen een termijn van 30 dagen nà de beslissing van aanvaarding van
de kerkraad. De beslissing van aanvaarding moet echter mits een aangetekend
schrijven betekend worden om uitwerking te krijgen. De bezwaartermijn begint
te lopen vanaf de dag na de dag van de afgifte ter post van de aanvaarding.
Let wel! Het bezwaar moet niet bij aangetekend schrijven worden verstuurd
naar de Vlaamse Regering. Maar de bezwaarindiener moet zich verzekeren van
alle middelen om zijn bezwaar te staven en om bepaalde termijnen te doen
lopen. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van 50
dagen te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst van het bezwaar. Het
besluit tot geheel of gedeeltelijk behoud van het legaat of de afwijzing
ervan moet aan de bezwaarindiener toegestuurd worden uiterlijk bij het
verstrijken van de termijn. Indien de Vlaamse Regering niet beschikt, dan
wordt de klacht van de bezwaarindiener geacht correct te zijn en wordt er
definitief gevolg aan gegeven. Opnieuw wordt de vorm waarmee het besluit wordt
meegedeeld niet decretaal omschreven. Een vb. een erflater overlijdt op 12.07 en laat aan een
kerkfabriek een som geld na onder de vorm van aandelen. De aandelen moeten
geïnventariseerd en tegen geld gewaardeerd worden. De kerkraad aanvaardt en
betekent zijn beslissing mits een aangetekend schrijven aan de erfgenamen van
de erflater op 28.07. De bezwaartermijn begint te lopen vanaf 29.07. Het
einde van deze termijn is voorzien op 29.08. Een erfgenaam dient op 16.08.
bezwaar in. De Vlaamse Regering ontvangt het bezwaar op 20.08. De
besluittermijn begint op 21.08 en loopt op 11.10 om 24 uur af. Indien de
Vlaamse Regering zijn besluit niet meedeelt aan de bezwaarindiener, de
betrokken kerkfabriek, de gemeenteoverheid als eerste toezichthouder en het
erkend representatief orgaan (de bisschop) ten laatste op 11.10, dan wordt er
geacht dan het bezwaar terecht is en wordt het legaat vernietigd tot beloop
van de waarde die de bezwaarindiener in zijn klacht heeft vermeld. |
Afdeling 3. - Overheidsopdrachten
Art. 39. (opdrachten voor aanneming van werken;
overdracht van bevoegdheid)
De kerkraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken,
leveringen of diensten worden gegund en stelt de voorwaarden vast.
De kerkraad stelt de procedure in en gunt de opdracht.
Hij kan die bevoegdheden voor de opdrachten die betrekking hebben op het
dagelijkse beheer van de kerkfabriek overdragen aan de voorzitter en de
secretaris van de kerkraad, die samen optreden, binnen de perken van de daartoe
op het exploitatiebudget ingeschreven kredieten.
In de gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene
omstandigheden kunnen de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, op
eigen initiatief, de bevoegdheden van de raad bedoeld in het eerste en tweede lid,
uitoefenen. Hun besluit wordt medegedeeld aan de kerkraad die er op zijn
eerstvolgende vergadering akte van neemt.
Als openbare instelling zijn de besturen van de
erediensten voor het uitbesteden van opdrachten van werken, leveringen en diensten
onderworpen aan de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten. Voor de leden van de raad zijn, wat de deelname aan
overheidsopdrachten betreft, naast de algemene verbodbepalingen in het
decreet, ook die van artikel 10 van de wet van 24 december 1993 op de
overheidsopdrachten van toepassing. Het is de raad die beslist over het uitschrijven van een
overheidsopdracht. De raad kiest de wijze waarop de opdrachten gegund zullen
worden en stelt de voorwaarden (dat is het bijzonder bestek) vast. De raad stelt
ook de procedure in en gunt de opdracht. Op deze bevoegdheidsregel bestaan de onderstaande twee
uitzonderingen [zie Decreet, art. 40]: - voor opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks
beheer van het bestuur van de eredienst en die gefinancierd worden door
middelen die voorzien zijn op het exploitatiebudget (dat is de gewone
begroting) kan de raad zijn bevoegdheden om de wijze van gunnen te bepalen,
de voorwaarden van de opdracht vast te stellen en de opdracht te gunnen,
delegeren aan de voorzitter en de secretaris van de raad, die samen optreden.
De raad kan daarbij vrij beslissen over de omvang van de delegatie. De
kerkraad kan die beperken tot een bepaalde periode of tot opdrachten waarvan
de prijs een door hem bepaald bedrag niet mag overschrijden. Voor opdrachten
die de grenzen van de delegatie te buiten gaan, bijvoorbeeld opdrachten
waarvan de vermoedelijke kostprijs meer bedraagt dan het in het
delegatiebesluit vermelde bedrag, blijft de raad bevoegd. - in gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit
niet te voorziene omstandigheden, mogen de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden, op eigen initiatief de wijze van gunnen en de
voorwaarden van een opdracht vaststellen en de opdracht gunnen. De voorzitter
en de secretaris, die samen optreden, moeten de raad daarvoor niet vooraf om een delegatie vragen:
ze bezitten een eigen bevoegdheid hierover, ongeacht het bedrag van de
opdracht. Het speelt evenmin een rol of de opdracht gefinancierd
moet worden door kredieten die op de gewone begroting zijn ingeschreven, dan
wel door kredieten die op de buitengewone begroting zijn ingeschreven. De
voorzitter en de secretaris zijn wel verplicht om de raad tijdens de
eerstvolgende vergadering van hun beslissing op de hoogte te brengen en te
melden dat er zich inderdaad een onvoorzienbare situatie heeft voorgedaan die
tot spoedeisend optreden noopte. De raad heeft hier geen zeggenschap over.
Hij neemt akte van de beslissing die de voorzitter en de secretaris, die
samen optreden, getroffen hebben en hoeft die niet te bekrachtigen. De
beoordeling van de concrete omstandigheden in het licht van laatstgenoemde
voorwaarde behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter en secretaris, die
samen optreden, onder controle echter van de toezichthoudende overheid [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera G]. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden door de
toezichthoudende overheid moet slechts aan één voorwaarde voldaan worden: er
is spoed vereist bij de uitvoering van werken om het patrimonium in stand te
voldoen. Deze voorwaarde is voldoende: noch de 10 procent meer regel, noch de
oorsprong van de aan te wenden middelen (gewone of buitengewone kredieten),
noch het te besteden bedrag zijn belangrijk. Deze voorwaarde is noodzakelijk:
werken die geen spoed vereisen, moeten wel onderworpen worden aan de
kerkraad. De voorzitter en de secretaris moeten tekst en uitleg
verschaffen over hun samen genomen beslissing op de eerstvolgende vergadering
van de kerkraad. Maar hun beslissing is niet voor betwisting vatbaar door de
overige leden van de kerkraad: zij nemen er slechts akte van. De
toezichthoudende overheid (gemeente, provincie, Vlaamse Regering) echter kan
wel de spoedeisende aard van de omstandigheden onderzoeken, beoordelen en
eventueel sanctioneren. Ogenschijnlijk is geen bestraffing van de aangenomen
houding door de voorzitter en secretaris mogelijk, dan de vraagstelling naar
de opportuniteit van de genomen beslissing. Wat echter de financiële en
administratieve verantwoordelijkheid aangaat, kunnen toch kanttekeningen
worden gemaakt. Het algemeen administratief toezicht voorziet in een
schorsings- en vernietingstoezicht op de beslissingen van de kerkraad,
alsmede op de beslissingen van de voorzitter en de secretaris van de raden
die voor overheidsopdrachten samen optreden. De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad kan door
het college van burgemeester en schepenen geschorst worden als het
gemeentelijk belang en in het bijzonder de financiële belangen van de
gemeente geschaad worden [zie Decreet, Art. 58, § 1, 1ste
en 2de lid]. De
provinciegouverneur kan eveneens de uitvoering schorsen als het besluit de
wet schendt of het algemeen belang schaadt [zie
Decreet, Art. 58, § 2, 1ste
lid]. De besluiten van de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden bij overheidsopdrachten, kunnen ook geschorst en
vernietigd worden op grond van dezelfde redenen die gelden voor de besluiten
van de kerkraad. Omdat die besluiten niet worden opgenomen in de notulen,
vangt de toezichttermijn van dertig dagen pas aan de dag na ontvangst van het
door de toezichthoudende overheid opgevraagde dossier. Bovendien moet het
schorsingsbesluit binnen voormelde termijn aan het bestuur van de eredienst
en aan het centraal bestuur worden verstuurd. Die toezichttermijn kan niet
gestuit worden. De Vlaamse Regering [zie
Decreet, Art. 59, 1ste
en 2de lid] kan de
voormelde besluiten van de voorzitter en de secretaris, die samen optreden,
ook vernietigen binnen dezelfde termijn en om dezelfde redenen die gelden
voor de besluiten van de kerkraad, dus wegens het schaden van het
gemeentelijk belang, in het bijzonder de financiële belangen van de gemeente,
het schenden van de wet of het schenden van het algemeen belang. De termijn
waarbinnen de Vlaamse Regering kan optreden, kan niet worden gestuit [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I]. |
Art. 40. (meeruitgaven van minder of meer dan 10
procent)
De voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen optreden, kunnen, in
de gevallen, bedoeld in artikel 39, derde en vierde lid, aan de overeenkomst
iedere wijziging aanbrengen die zij bij de uitvoering nodig achten, voor zover
hieruit geen extra uitgaven van meer dan 10 procent voortvloeien.
Als tijdens de uitvoering van de opdracht wijzigingen
moeten worden aangebracht, kan in principe alleen de raad hierover beslissen.
De voorzitter en de secretaris die samen optreden, kunnen echter aan de
opdrachten die werden gegund, wijzigingen aanbrengen die zij nodig achten,
voor zover hieruit geen meeruitgave van meer dan 10% voortvloeit. Boven die
10% is de raad opnieuw bevoegd [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera G]. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen daden van
dagelijks beheer (zie art. 39, 3de lid) die aan de voorzitter en
de secretaris werden gedelegeerd, en spoedeisende zaken (zie art. 39, 4de
lid) waarbij de voorzitter en secretaris samen optreden zonder de overige
leden van de kerkraad te moeten raadplegen. Indien er afwijking van meer dan 10 procent optreedt
t.o.v. het gegunde bedrag, dan is slechts de kerkraad bevoegd. |
HOOFDSTUK III. - Financieel beheer
Afdeling 1. - Meerjarenplan
Art. 41. (het meerjarenplan)
Binnen zes maanden na de installatie van de gemeenteraad na de gehele
vernieuwing van deze raad, stelt de kerkraad een meerjarenplan vast dat de
financiële afspraken tussen de kerkfabriek en de gemeente bevat voor de periode
van zes jaar, die ingaat op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op de
algehele vernieuwing van de gemeenteraad.
Als een kerkfabriek in gebreke blijft bij het opmaken van het meerjarenplan,
wordt het plan opgemaakt door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabriek
ressorteert.
Het meerjarenplan kan herzien worden in de loop van de periode waarvoor het is
opgemaakt.
Het meerjarenplan bevat alle afspraken voor
een periode van zes jaar die steeds ingaat het tweede boekjaar van de
(gemeentelijke) legislatuur. Het wordt opgemaakt binnen zes maanden na de
installatie van de gemeenteraad na de verkiezingen. Dat betekent dat de
termijn waarbinnen het meerjarenplan moet worden opgemaakt voor de besturen
van de erediensten die op gemeentelijk niveau zijn georganiseerd verstrijkt
op 2 juli 2007. Het
bevat alle afspraken voor een periode van zes jaar die steeds ingaat het
tweede boekjaar van de legislatuur [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 4.1]. Alle cijfers van het meerjarenplan worden
afgerond tot op de gehele euro[zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 8]. Het meerjarenplan bestaat uit een strategische nota, een financiële
nota en een opsomming van de afspraken met de gemeente of provincie [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 6]. De strategische nota geeft minstens uitleg over de
beleidsdoelstellingen en over de belangrijke verschillen met het vorige
meerjarenplan. Die nota omvat eveneens een omschrijving van de
investeringsprojecten die in de financiële nota worden opgenomen en het
tijdpad waarbinnen ze zullen worden gerealiseerd [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 11]. De financiële nota van het meerjarenplan maakt een onderscheid tussen
de ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen, die betrekking hebben op
de exploitatie enerzijds en op de investeringen anderzijds. Ze geeft ter
vergelijking de cijfers van de laatst vastgestelde jaarrekening en de cijfers
van het laatst vastgestelde budget en ze omvat de raming van alle ontvangsten
en uitgaven, inclusief overboekingen, die tijdens de periode waarop het
meerjarenplan betrekking heeft, kunnen worden verricht, met uitzondering van
de geldverrichtingen die enkel betrekking hebben op de beschikbare
kasvoorraad. Per financieel boekjaar worden de gemeentelijke (of provinciale)
toelagen berekend [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 7]. In elk van de financiële boekjaren waarop het meerjarenplan [of de
wijziging van het meerjarenplan] betrekking heeft, [behalve het eerste,] is
het totaal van de geraamde ontvangsten in de exploitatie, aangevuld met de
eventuele gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage, […] gelijk aan de
som van de geraamde uitgaven in de exploitatie en de overboekingen. De
gemeentelijke (of provinciale) exploitatietoelage is de sluitpost van die
berekening. [Tot 05.09.2008 gelde volgende regel: Voor het eerste financieel
boekjaar waarop het meerjarenplan of de wijziging van het meerjarenplan
betrekking heeft, geldt de bepaling van artikel 20, eerste lid.] In elk van de financiële boekjaren waarop het meerjarenplan
betrekking heeft, is het verschil van de investeringsontvangsten, inclusief
de overboekingen, en de investeringsuitgaven gelijk aan of groter dan nul. [Tot 05.09.2008 gelde volgende regel: De zelfbedruipende besturen
mogen gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit artikel.] [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 9]. De afspraken met de gemeente (of de provincie) kunnen beperkingen
bevatten voor de aanwending van de in het meerjarenplan opgenomen kredieten,
afspraken over het tijdstip en de wijze van uitbetaling van de toelagen en
aanvullende voorwaarden voor het doorvoeren van interne kredietaanpassingen.
Die opsomming is niet limitatief [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 10]. De gemeenteraadsverkiezingen vonden plaats
op 08.10.2006. De installatie van de nieuwe gemeenteraad is voorzien op de 1ste
werkdag van de maand januari 2007 om 20 uur [zie
Gemeentedecreet, art. 7, § 1, eerste lid]. Dit was dinsdag 02.01.2007 om 20 uur. Het meerjarenplan
moet worden opgesteld binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de
dag van de installatie. Het eerste meerjarenplan moet dus opgemaakt worden
ten laatste op 02 juli 2007 om 24 uur en treedt in werking op 01.01.2008 voor
een periode van 6 jaar, dit is tot 31.12.2013. De decretale indeplaatsstelling waarbij het
centraal kerkbestuur optreedt voor rekening van de kerkraad die in gebreke
blijft om een meerjarenplan op te stellen, is gebaseerd op artikel 32, 7° van het decreet. De herzieningen die aan het meerjarenplan
worden aangebracht moeten fundamenteel zijn. Daarenboven moeten de
wijzigingen betrekking hebben op het actuele meerjarenplan 2008-2013. Er zijn
twee soorten herzieningen: de wijzigingen en de actualiseringen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de
verplichte wijziging, de opportuniteitswijziging en de verboden wijziging. De
wijzigingen zijn verplicht als in de financiële nota de gemeentelijke
(of provinciale) exploitatietoelage wordt vermeerderd of als de afspraken
worden gewijzigd; als in de financiële nota het totaal van de uitgaven van
een van de hoofdfuncties van de investeringen wordt vermeerderd of als de
financieringswijze van een investering definitief wordt gewijzigd. Het meerjarenplan mag gewijzigd worden als de vermeerdering van het
totaal van de uitgaven van een van de hoofdfuncties van de investeringen
enkel het gevolg is van verdisconteringen of van terugbetalingen van
renteloze thesaurievoorschotten of als het beleggingen betreft die
gecompenseerd worden door extra investeringsontvangsten [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 13]. De verschuiving van een investeringsuitgave, van een daarmee
samenhangende overboeking of van een daarmee samenhangende ontvangst naar het
daaropvolgende financieel boekjaar dat deel uitmaakt van hetzelfde
meerjarenplan, geeft geen aanleiding tot een wijziging van het meerjarenplan. Maar de verschuiving moet wel worden opgenomen en toegelicht bij de
actualisering van het meerjarenplan [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 14]. Het is dus niet toegestaan
dat het meerjarenplan zou worden gewijzigd enkel en alleen om een overschot
van het verleden op te nemen. De overschotten en tekorten van de exploitatie
van het verleden worden normaal gezien in de budgetten verrekend en alleen
als het meerjarenplan om een andere reden moet worden gewijzigd, kunnen die
overschotten en tekorten op dat ogenblik wel worden opgenomen in het
meerjarenplan [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 4.1, 13de
alinea].
Het meerjarenplan moet
geactualiseerd worden opdat het een correct werkdocument zou blijven voor de
kerkraad, maar vooral voor de toezichthoudende overheid. De toetsing van de financiële
gegevens kan slechts gebeuren indien het basisdocument waarover de
toezichthouder beschikt de juiste weergave is van de reële cijfers en van de
werkelijke doelstellingen die opgenomen zijn in het meerjarenplan. Dat betekent dat als een budget wordt
opgesteld of gewijzigd de cijfers van het meerjarenplan in overeenstemming
moet worden gebracht met de meest actuele planning. De actualisering bestaat uit het vervangen van de cijfers van de
desbetreffende kolommen van het meerjarenplan door de cijfers van de intussen
vastgestelde budgetten, in voorkomend geval inclusief budgetwijzigingen, of
jaarrekeningen. Het
geactualiseerde meerjarenplan vormt een verplichte bijlage bij elk budget en
elke budgetwijziging [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
12]. Voor de jaren waarvan
intussen de reële budgetcijfers bekend zijn, worden de initiële cijfers van
het meerjarenplan aldus vervangen door die van het budget. Voor de jaren
waarvoor de rekening intussen werd opgesteld, worden de cijfers vervangen
door de cijfers van de jaarrekening. Dat betekent dus dat door de
opeenvolgende actualiseringen de oorspronkelijke cijfers van het
meerjarenplan achtereenvolgens worden vervangen door de cijfers van het
budget en de jaarrekening voor dat jaar. Naarmate de periode waarover het
meerjarenplan loopt, verstrijkt, worden er dus steeds meer reële
rekeningencijfers opgenomen in het meerjarenplan [zie
GV boekhouding 22.02.2008, pt. 4.3, 3de
alinea]. Een wijziging van het meerjarenplan heeft dezelfde vorm en dezelfde
inhoud als een gewoon meerjarenplan [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 15]. |
Art. 42. (de gecoördineerde indiening van het
meerjarenplan)
De meerjarenplannen worden gecoördineerd en gelijktijdig bij de
gemeenteoverheid, het erkend representatief orgaan en de provinciegouverneur
ingediend door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabrieken ressorteren.
Als er geen centraal kerkbestuur werd opgericht, dient de kerkfabriek het
meerjarenplan in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van het meerjarenplan door
de kerkraad en voor het gecoördineerd indienen van de meerjarenplannen door het
centraal kerkbestuur.
Tot
het takenpakket van het centraal kerkbestuur behoort het gecoördineerd
indienen van het meerjarenplan (en de wijzigingen), van het budget (en de
wijzigingen) en van de jaarrekening [zie Decreet, art. 32, 1° t.e.m. 3°]. Het centraal kerkbestuur dient
de meerjarenplannen gecoördineerd in, maar behoudt de vorm van de
onderscheiden meerjarenplannen, aangevuld met een overzicht van de daarin
opgenomen gemeentelijke (of provinciale) toelagen per financieel boekjaar en
per bestuur van de eredienst, en van het totaal van die toelagen. Bij de wijziging van een of meer
meerjarenplannen van de betrokken besturen van de eredienst, moet het
overzicht daarenboven worden aangepast aan de nieuwe bedragen in die
meerjarenplannen. Het centraal bestuur dient die wijziging of wijzigingen
samen met het aangepaste overzicht in [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 16]. Dat centraal kerkbestuur heeft een belangrijke coördinerende rol in
het overleg tussen het gemeente- of provinciebestuur en de besturen van de
eredienst van die gemeente. In het decreet is bepaald dat het centraal
bestuur de verschillende meerjarenplannen samen moet indienen. Dat moet op
een gecoördineerde wijze gebeuren, dat wil zeggen dat de verschillende
meerjarenplannen samen worden ingediend. Er blijft echter per bestuur van de
eredienst een afzonderlijk meerjarenplan bestaan. Het is dus zeker niet de
bedoeling dat er per centraal bestuur één meerjarenplan wordt gedistilleerd
uit de meerjarenplannen van de afzonderlijke besturen. De enige formaliteit die het centraal
bestuur moet vervullen bij het indienen van de meerjarenplannen is het
toevoegen van een samenvatting waarin voor alle jaren van het meerjarenplan
de verschillende toelagen voor de verschillende besturen worden opgesomd. Die
samenvattende tabel kan op verschillende manieren worden opgesteld. Een mogelijke werkwijze is een opsplitsing
te maken tussen de exploitatie en de investeringen, en ook tussen de
verschillende investeringsprojecten per bestuur. Dat geeft dan een
voorstelling als volgt:
Ook de wijzigingen van de meerjarenplannen moeten door het centraal
bestuur gecoördineerd worden ingediend. Daarbij moet ook het samenvattende
overzicht worden aangepast, waarbij de cijfers voor de besturen waarvan het
meerjarenplan niet gewijzigd werd, moeten worden hernomen. Om praktische
redenen zal het daarom wenselijk zijn om de formele wijzigingen van het
meerjarenplan zo veel mogelijk te groeperen. De meeste wijzigingen zullen
immers nodig zijn bij het opstellen van de budgetten en zullen dus allemaal
rond hetzelfde ogenblik worden doorgevoerd [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 4.4 en AR-Bh tot 05.09.2008, art. 16]. De gegevens die de kerkraden meedelen aan de burgerlijke en kerkelijke
overheden moeten in een tabel worden opgenomen die enerzijds de gewone
exploitatie-uitgaven en anderzijds de investeringen omvat. De gegevens van
deze tabel moeten juist en in overeenstemming zijn met de gegevens van vorige
ingediende jarenplannen en met de wijzigingen die door de burgerlijke
overheden werden aangebracht. Deze overeenstemming onderzoeken is een
inherente opdracht van het centraal kerkbestuur [zie
Decreet, art. 32]. De meerjarenplannen moeten gecoördineerd en gelijktijdig worden
ingediend door het centraal bestuur bij de gemeente- en / of
provincieoverheid, het representatief orgaan van de eredienst (de bisschop) en de provinciegouverneur [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. h4.5]. Er bestaan modellen die kunnen
worden gedownload op
www.binnenland.vlaanderen.be/kerkfabrieken/erediensten_modellen.htm. |
Art. 43. (de goedkeuring van het meerjarenplan na
advies)
De meerjarenplannen en de wijzigingen zijn onderworpen aan het advies van het
erkend representatief orgaan en aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de gemeenteraad binnen
een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen bij het
erkend representatief orgaan van de meerjarenplannen, wordt het voornoemd
orgaan geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht.
De gemeenteraad spreekt zich uit over de goedkeuring binnen een termijn van honderd
dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het advies van het erkend
representatief orgaan bij de gemeenteoverheid of de dag na het verstrijken van
de termijn van vijftig dagen, en verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste
dag van deze termijn aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de
kerkfabrieken in kwestie en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van honderd dagen, bedoeld in het derde lid, geen besluit
naar de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in
kwestie en het erkend representatief orgaan is verstuurd, wordt de gemeenteraad
geacht zijn goedkeuring aan de meerjarenplannen te hebben verleend.
Art. 44. (beroepsprocedures in verband met het
meerjarenplan)
§ 1. In geval van
niet-goedkeuring door de gemeenteraad zijn de meerjarenplannen onderworpen aan
de goedkeuring door de provinciegouverneur.
De provinciegouverneur spreekt zich over de goedkeuring uit binnen een termijn
van dertig dagen die ingaat de dag na het inkomen van het
niet-goedkeuringsbesluit. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag
van deze termijn aan de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de kerkfabriek, het
centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
is verstuurd, wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring aan de meerjarenplannen
te hebben verleend.
§ 2. Tegen de beslissing van de
provinciegouverneur of bij ontstentenis van beslissing kan de kerkfabriek in
kwestie of de gemeenteoverheid bij de Vlaamse Regering beroep instellen binnen
een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het
besluit bij de kerkfabriek en bij de gemeenteoverheid of, bij ontstentenis van
beslissing, de dag na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het derde lid.
De Vlaamse Regering spreekt zich over het beroep uit binnen een termijn van
dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het beroep. Ze verstuurt
haar besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de
provinciegouverneur, de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de
provinciegouverneur, de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan is verstuurd, is het
beroep ingewilligd.
Het algemeen
administratief toezicht voorziet in een schorsing- en vernietigingstoezicht
op de beslissingen van het lokaal en het centraal bestuur van de erediensten,
evenals op de beslissingen van de voorzitter en de secretaris van de raden
die voor overheidsopdrachten samen optreden (zie
Decreet, art. 58, §§ 1 en 2 en art. 59). Een overeenstemmende procedure is voor
accountantshandelingen voorzien. Bij het afwijzen van het ingediende en
geadviseerde meerjarenplan of de –wijziging door de gemeenteraad voorziet
art. 44 van het Decreet, procedures om de genomen
negatieve beslissing van de gemeenteraad te bestrijden. De eerste procedure
wordt ambtshalve door de provinciegouverneur uitgeoefend. De tweede procedure
wordt uitgeoefend door de Vlaamse Regering die optreedt op verzoek van ofwel
de kerkraad, ofwel de gemeenteraad. De
beide procedures zijn termijngebonden. De termijnen beginnen te lopen vanaf
de dag nà de dag van ontvangst van het gemeentelijk afkeuringbesluit van het
meerjarenplan en / of de –wijziging bij de provinciegouverneur. De sanctie
bij gebrek is de stilzwijgende goedkeuring van het meerjarenplan en / of de
–wijziging. Bij voortgezette procedure bij de Vlaamse regering, dit wil
zeggen bij het indienen van een beroep tegen een besluit van de provinciegouverneur
door ofwel de kerkraad, ofwel de gemeenteraad, gelden dezelfde regels. De
termijn begint te lopen vanaf de dag nà de dag van ontvangst van het
afkeuringbesluit bij de provinciegouverneur, of van het beroep bij de Vlaamse
Regering. Aangezien de gemeenteraad in principe mededelingsplicht heeft aan de provinciegouverneur, zou er
altijd een begin- en einddatum van de termijn moeten kunnen worden vastgelegd
[zie Decreet, art. 43, 2de lid]. Maar het
is helemaal niet zeker dat de administratie van de gemeente op tijd de
besluiten van de gemeenteraad meedeelt. Ondanks een op tijd genomen besluit,
kan de verzending en aldus de afgifte ter post te laat gebeuren [zie onderscheid in Decreet, art. 43,3de lid, eerste deel versus tweede deel]. In
principe is de dag van ontvangst bepaald op de derde werkdag die volgt op de
dag waarop de brief aan de postdiensten werd overhandigd [zie art. 53bis, 2° GW].
Tenzij de provinciegouverneur of de Vlaamse Regering bewijst dat het
afkeuringbesluit of het beroep op een andere dag werd ontvangen. Dit kan door
het versturen van een ontvangstbericht aan de geïnteresseerde partijen waarin
expliciet de dag van ontvangst en daarmee het begin van de termijn wordt
vermeld. Als
de gemeenteraad geen goedkeuring verleent, wordt het meerjarenplan
onderworpen aan de goedkeuring door de provinciegouverneur. De gouverneur
verstuurt dan binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag nà de dag van
ontvangst van het niet-goedkeuringsbesluit zijn beslissing aan alle betrokkenen
(de kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de bisschop en de
gemeenteoverheid). Doet de gouverneur niets binnen de termijn van 30 dagen,
dan wordt het meerjarenplan automatisch goedgekeurd. Tegen
de (stilzwijgende) beslissing van de gouverneur kan ten slotte nog beroep
ingediend worden bij de Vlaamse Regering. Dat beroep moet worden aangetekend
binnen een termijn van dertig dagen. Binnen deze termijn moet de Vlaamse
Regering zich ook uitspreken over het beroep. Doet de Vlaamse Regering niets,
dan wordt het beroep bij het verstrijken van de termijn als ingewilligd
beschouwd [zie GV
boekhouding 22.02.2008, pt.4.5]. |
Afdeling 2. - Budget
Art. 45. (de annaliteit van het financieel boekjaar)
Het financieel boekjaar van de kerkfabriek begint op 1 januari en eindigt op 31
december van hetzelfde jaar.
De annaliteit van de boekhouding ligt
verankerd in de algemene principes bij het voeren van een boekhouding van een
overheidsinstelling. Het
boekjaar loopt vanaf 01.01 tot en met 31.12. van hetzelfde jaar [zie Nieuwe Gemeentewet, art. 238, 1ste lid: “Het financiële dienstjaar van de gemeente komt overeen
met het burgerlijk jaar.”]. Door de
toepassing van deze principes eindigt
het financiële boekjaar onherroepelijk op 31 december. Het is dus niet langer
mogelijk om in het begin van het jaar nog uitgaven te doen op het voorgaande
financiële boekjaar. In het begin van januari kunnen nog wel de uitgaven
worden geboekt die op een bankuittreksel voorkomen met als bankdatum 31/12,
maar geen nieuwe uitgaven meer worden gedaan die betrekking hebben op het
voorgaande jaar [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
9.1 en Nieuwe Gemeentewet, art. 238, 2de
lid: “ Behoren tot een dienstjaar alleen de
rechten verkregen door de gemeente en de verplichtingen aangegaan ten opzichte
van de schuldeisers tijdens dit dienstjaar, ongeacht het dienstjaar waarin
zij worden vereffend.”]. |
Art. 46. (het budget van het volgende boekjaar)
De kerkraad stelt jaarlijks op basis van het meerjarenplan het budget van de
kerkfabriek voor het volgende boekjaar vast en dient het in voorkomend geval
voor 30 juni in bij het centraal kerkbestuur. Het budget bestaat uit een
investeringsbudget en een exploitatiebudget.
Als een kerkraad in gebreke blijft bij het indienen van het budget, wordt het
budget opgemaakt door het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabriek
ressorteert.
De kerkraden stellen
jaarlijks een budget op en bezorgen dat vóór 30 juni, dit wil zeggen ten
laatste op 29 juni, aan het centraal bestuur. De basis voor het budget is het
goedgekeurde meerjarenplan [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 5.1]. Alle budgetcijfers mogen worden afgerond
tot op de gehele euro [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
19]. Hierbij geldt dezelfde
aanbeveling als bij de afronding van de cijfers van het meerjarenplan: hoewel
ze niet wordt verplicht, is die afronding voor de leesbaarheid van het budget
wel aan te bevelen. Ook hier is de informatiewaarde van de bedragen in
eurocent veeleer klein [zie GV boekhouding
22.02.2008, pt. 5.1]. Het budget bestaat uit een financiële nota en een beleidsnota [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 17]. De financiële nota van het budget
maakt een onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven, inclusief
overboekingen die betrekking hebben op de exploitatie enerzijds en op de
investeringen anderzijds. Het budget geeft de kredieten weer voor alle ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen, die tijdens dat financieel boekjaar kunnen worden
verricht, met uitzondering van de geldverrichtingen die enkel betrekking
hebben op de beschikbare kasvoorraad. Het budget geeft daarnaast de cijfers van de laatst vastgestelde
jaarrekening, de cijfers van het laatst vastgestelde budget en de voor dat
financieel boekjaar opgenomen cijfers uit het niet-geactualiseerde
meerjarenplan. Wat de vorm en inhoud aangaan, zijn er beperkingen opgelegd
bij ministerieel besluit [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 18]. Er bestaan modellen [zie
www.binnenland.vlaanderen.be/kerkfabrieken/erediensten_modellen.htm]. De financiële nota is de
cijfermatige vertaling van al wat het bestuur van de eredienst heeft gepland
voor dat financiële boekjaar. Het model voor die financiële nota werd
vastgesteld bij ministerieel besluit en is uiteraard op dezelfde wijze
opgebouwd als de financiële nota van het meerjarenplan. Ter vergelijking
worden er naast de eigenlijke budgetcijfers ook de cijfers van de laatste
vastgestelde jaarrekening in opgenomen, de cijfers van het vorige budget en
de cijfers van het laatste niet-geactualiseerde meerjarenplan. Met dat
laatste worden de cijfers bedoeld die in het initiële (of gewijzigde)
meerjarenplan stonden voordat het budget werd opgesteld. In die zin is dat
het niet-geactualiseerde meerjarenplan, aangezien bij het opstellen van het
budget het meerjarenplan moet worden geactualiseerd door de budgetcijfers op
te nemen in het meerjarenplan. Het heeft geen zin om de cijfers van na die
actualisering op te nemen, aangezien die per definitie identiek zullen zijn
aan de cijfers van het budget [zie GV boekhouding
22.02.2008, 5.1]. Boekhoudkundig moet het totaal van de geraamde ontvangsten in de
exploitatie, aangevuld met de eventuele gemeentelijke of provinciale
exploitatietoelage, en [het gecorrigeerd overschot of tekort van de
exploitatie van twee financiële boekjaren voordien], gelijk zijn aan de som
van de geraamde uitgaven in de exploitatie en de overboekingen. De
gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage is de sluitpost van die
berekening [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 20]. Het saldo van de geraamde ontvangsten en de uitgaven van de investeringen,
met inbegrip van het overschot of tekort van de investeringen van twee
financiële boekjaren voordien, het eventuele negatieve saldo van de
budgetwijziging van het voorgaande financiële boekjaar, vermeld in artikel
23, tweede lid, en de overboekingen, is gelijk aan of groter dan nul. [De
zelfbedruipende besturen mogen gemotiveerd afwijken van de bepalingen van dit
artikel.] [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 20]. Uit de cijfers van de financiële nota van
het budget moet blijken dat de financiën van het bestuur van de eredienst in
evenwicht zijn. Daarom wordt er een verplicht evenwicht opgelegd in artikel
20 van het reglement. Dat evenwicht in de exploitatie kan schematisch als
volgt worden weergegeven:
In het model van de financiële nota voor
het budget wordt de volgende voorstelling opgelegd:
Per hoofdfunctie wordt in deze tabel het totaal
van de ontvangsten en van de uitgaven opgenomen, en het overschot of tekort
waarin dat resulteert. Daarvan wordt dan een tussentotaal (F) gemaakt zonder
de hoofdfunctie financiering, wat het totaal oplevert van de ontvangsten en
uitgaven die werkelijk op dat financiële boekjaar betrekking hebben: dus
zonder de aflossingen van de leningen. Als bij dat tussentotaal ook de
hoofdfunctie financiering wordt geteld, wordt het totaal van de exploitatie
voor overboekingen (H) verkregen. Daar moeten dan de eventuele overboekingen
naar de investeringen worden bijgeteld om het totaal van de exploitatie van
het eigen financiële boekjaar (J) te krijgen. Voordat de exploitatietoelage kan worden
berekend, moet eerst nog het resultaat van de exploitatie van de voorgaande
jaren worden opgenomen in de berekening. Wat het gemeente- of
provinciebestuur vroeger te veel heeft betaald, wordt daardoor in mindering
gebracht op de exploitatietoelage. Concreet gebeurt die correctie aan de hand
van het overschot of tekort van de exploitatie in de rekening van twee
financiële boekjaren voordien (K1), verminderd met het bedrag dat in het
budget voor het voorgaande jaar werd opgenomen op de rij K (K2). Het bedrag
dat zo verkregen wordt, wordt het gecorrigeerde overschot of tekort van de
exploitatie van twee financiële boekjaren voordien (K) genoemd. Het is niet
mogelijk dat gecorrigeerde overschot of tekort te vervangen door het
werkelijke overschot van de exploitatie van het voorgaande financieel
boekjaar, ook niet nadat de rekening van dat jaar vastgesteld is. Als het
budget eenmaal is vastgesteld, blijft het bedrag op de rij K van het budget
dus ongewijzigd. De som van de exploitatie van het eigen
financiële boekjaar en het gecorrigeerde overschot of tekort van de
exploitatie van twee financiële boekjaren voordien, levert het totaal van de
exploitatie voor toelage op. Als dat een negatief getal is, dan is het bedrag
dat nodig is om op nul te komen, het bedrag van de exploitatietoelage (M)
voor dat jaar. Het is van belang te onderstrepen dat
weliswaar per hoofdfunctie het overschot of tekort wordt berekend, maar dat
daaraan geen enkel gevolg gekoppeld kan worden. Die tussentotalen zijn alleen
bedoeld om een algemeen overzicht te krijgen van de ontvangsten en uitgaven
van het bestuur van de eredienst en dienen dus zeker niet om een evenwicht
per hoofdfunctie op te leggen. Er wordt in dit overzicht ook een rij
opgenomen waarin de eventuele achterstallige exploitatietoelagen van de
voorgaande jaren kunnen worden ingevoerd. Daardoor kan het bestuur
verduidelijken dat een gedeelte van de exploitatietoelage voor het jaar van
het budget in feite nog een achterstallige verplichting is van het gemeente-
of provinciebestuur. Aangezien er vertrokken wordt van het resultaat van twee
jaar voordien, zal dat normaal alleen in uitzonderlijke gevallen gebruikt
worden. Net als bij het meerjarenplan wordt op de evenwichtsverplichting een
uitzondering gemaakt voor de zelfbedruipende besturen. Ze kunnen, met
toepassing van artikel 20, derde lid, gemotiveerd afwijken van het verplichte
evenwicht. Dat geeft hen de mogelijkheid om op een soepeler manier om te gaan
met de verwerking van de overschotten en tekorten van het verleden in hun
budgetten. Aangezien er bij de zelfbedruipende besturen geen sprake is van
een exploitatietoelage, houdt dat geen risico’s in voor het betrokken
gemeente- of provinciebestuur. Het is wel van belang dat die afwijking
afdoende gemotiveerd wordt. De beleidsnota van het budget is wellicht de
aangewezen plaats om die motivering op te nemen [zie GV boekhouding 22.02.2008,
pt. 5.1]. Ook
in de investeringen wordt er een evenwichtsverplichting opgelegd. In
tegenstelling tot in het meerjarenplan wordt hier wel rekening gehouden met
de eventuele overschotten of tekorten in de investeringen in het verleden. Het evenwicht in de investeringen kan op
dezelfde wijze schematisch als volgt worden voorgesteld. Het negatieve saldo
van de budgetwijziging van het voorgaande dienstjaar (een uitzondering die
mogelijk gemaakt wordt in artikel 23, tweede lid, van het reglement), wordt
verder in deze omzendbrief behandeld.
Er
is hier niet in een aparte rij voor de tegemoetkomingen van de gemeente of de
provincie voorzien omdat die opgenomen zijn bij de andere investeringsontvangsten.
In het model voor de financiële nota van het budget wordt de volgende
voorstelling opgelegd:
Net als in de exploitatie wordt
in deze tabel per hoofdfunctie het totaal van de ontvangsten en van de
uitgaven opgenomen en het overschot of tekort waarin dat resulteert. Daarvan
wordt dan een tussentotaal gemaakt zonder de hoofdfunctie financiering. Door
bij dat tussentotaal ook de hoofdfunctie financiering op te tellen, wordt het
totaal van de investeringen voor overboekingen verkregen. Door daar de
overboekingen bij op te tellen, wordt het overschot of tekort van de
investeringen van het eigen financiële boekjaar verkregen. Daar moeten dan
nog de resultaten uit het verleden worden bijgeteld: het resultaat van de
investeringen in de rekening van twee jaar voordien. Hierbij moet in
voorkomend geval ook rekening worden gehouden met het tekort van de
budgetwijziging van het voorgaande jaar. Dat is een uitzonderlijke regeling
die verder wordt toegelicht (cf. 5.2). De uiteindelijke slotsom van de
investeringen moet steeds nul zijn. De gemeentelijke of provinciale
investeringstoelagen worden hier niet als een sluitpost opgenomen in dit overzicht.
Die toelagen zullen immers afhankelijk zijn van de concrete
investeringsprojecten en werden dus, net als bijvoorbeeld de gewestelijke
toelagen, opgenomen bij de investeringsontvangsten. Dat is een duidelijk
verschil tussen de voorstelling van de exploitatie en die van de
investeringen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt.
5.1]. De beleidsnota verwoordt het beleid dat
het bestuur van de eredienst gedurende het desbetreffende financieel boekjaar
zal voeren en verantwoordt minimaal de wijzigingen ten opzichte van de
cijfers voor dat financieel boekjaar uit het niet-geactualiseerde
meerjarenplan [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 21]. De
beleidsnota is dus eigenlijk de basis voor de cijfers van de financiële nota (en
vervangt de toelichting). Omdat die cijfers kunnen afwijken van de cijfers
van het meerjarenplan, is het van belang dat minstens die verschillen worden
geduid [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.1]. De decretale indeplaatsstelling waarbij het
centraal kerkbestuur optreedt voor rekening van de kerkraad die in gebreke
blijft om een budget op te stellen, is gebaseerd op artikel 32, 7° van het Decreet. |
Art. 47. (gecoördineerde indiening van de budgetten
bij de gemeenteoverheid na advies van de bisschop)
De budgetten worden na het advies van het erkend representatief orgaan
jaarlijks voor 1 oktober gecoördineerd bij de gemeenteoverheid ingediend door
het centraal kerkbestuur waaronder de kerkfabrieken ressorteren. Als er geen
centraal kerkbestuur werd opgericht, dient de kerkfabriek het budget in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van het budget door de
kerkraad en voor het gecoördineerd indienen van de budgetten door het centraal
kerkbestuur.
De
budgetten moeten jaarlijks door de kerkraden bij het Centraal kerkbestuur ingediend worden
voor 30 juni, dit wil zeggen uiterlijk op 29 juni [zie
Decreet, art. 46]. Het Centraal Kerkbestuur vraagt advies aan het erkend representatief orgaan, hetzij aan de Bisschop of zijn aangestelde. De termijn
waarover de bisschop beschikt is niet vastgelegd. Echter
is bepaald dat het
Centraal kerkbestuur nà verkregen advies, de budgetten bij de gemeenteraad
moet indienen voor 01 oktober, hetzij ten laatste op 30 september. Daaruit
kan men besluiten dat de bisschop over een termijn beschikt van ongeveer 90 dagen (21 juli en 15 augustus vallen in principe
als wettelijke feestdagen weg) om zijn advies te verstrekken. De volledige
uitputting van deze termijn brengt echter het Centraal Kerkbestuur in een moeilijk
parket, aangezien dit bestuur ook de wijzigingen van de budgetten moet behandelen en deze gecoördineerd moet
indienen bij de gemeenteraad voor 15 september, dit wil zeggen uiterlijk op 14 september [zie
Decreet, art. 50]. Ook
de budgetten blijven afzonderlijke documenten [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 1ste lid]. Er is geen sprake van consolidatie van
de afzonderlijke budgetten in een gezamenlijk budget. Wel moet het centraal
bestuur ook hier een samenvattende tabel opstellen met de verschillende toelagen
voor de verschillende besturen [ibidem, 1ste
lid in fine]. Die samenvattende tabel kan op verschillende wijzen
worden opgemaakt, maar een mogelijke voorstelling is de volgende:
De
budgetwijzigingen van het
lopende exploitatiejaar moeten door het centraal bestuur gecoördineerd worden
ingediend bij de gemeenteraad voor 15 september, dit wil zeggen uiterlijk op
14 september [zie Decreet, art. 50]. Daarbij moet ook het
samenvattende overzicht worden aangepast, waarbij de cijfers voor de besturen
waarvan het budget niet gewijzigd werd, moeten worden hernomen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 2de lid]. Om praktische redenen zal het daarom
wenselijk zijn om de budgetwijzigingen zo veel mogelijk te groeperen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.4]. In artikel 50 is helemaal niet bepaald dat de budgetwijziging ook
onderworpen is aan het advies van het erkend representatief orgaan. Het
algemeen reglement tot 22.02.2008 legt in artikel 25 deze verplichting ook
niet op, maar bepaalt slechts in het 2de lid dat het overzicht
vermeld in het 1ste lid aangepast moet worden ingediend. Maar aan de budgetwijziging is meestal een wijziging van het
meerjarenplan gekoppeld. De wijziging van het meerjarenplan is wel gebonden
aan het advies van de bisschop. |
Art. 48. (budget binnen de grenzen van het
goedgekeurde meerjarenplan)
Als de gemeentelijke bijdrage in het budget binnen de
grenzen blijft van het bedrag, opgenomen in het goedgekeurde meerjarenplan,
neemt de gemeenteraad hiervan akte binnen een termijn van vijftig dagen die
ingaat op de dag na het inkomen van het budget bij de gemeenteoverheid. Zij
geeft daarvan kennis aan het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in kwestie
en het erkend representatief orgaan.
De budgetten worden door het centraal
bestuur, na advies van het representatief orgaan van de eredienst, ingediend
bij het gemeente- of provinciebestuur [zie Decreet,
art. 47]. Het decreet maakt daarbij een
onderscheid tussen twee mogelijkheden: het budget is conform het
meerjarenplan, het budget overstijgt het goedgekeurde meerjarenplan. In het eerste geval blijft de
gemeentelijke of provinciale toelage in het budget binnen de grenzen van het
bedrag opgenomen in het goedgekeurde meerjarenplan. In die situatie neemt de
gemeente- of provincieraad akte van het budget binnen een termijn van vijftig
dagen [zie Decreet, art. 48]. Dit wil zeggen
dat de Gemeenteraad de budgetten conform het meerjarenplan de facto moet aanvaarden.
De gemeenteraad licht het CKB, het Kerkbestuur en het erkend representatief
orgaan, de Bisschop, van zijn besluit in binnen een termijn van 50 dagen
vanaf de dag na de dag van ontvangst van het budget. Als het budget binnen
het bedrag van het (goedgekeurde) meerjarenplan blijft, dan geldt dezelfde
sanctie wegens gebrek, namelijk de feitelijke goedkeuring van het budget [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.5]. De
toezichtprocedure zoals die door het Eredienstendecreet wordt bepaald, maakt van
het meerjarenplan het ultieme document in de relatie tussen het gemeente- of
provinciebestuur en het bestuur van de eredienst. Zolang het bestuur van de
eredienst zich aan de in het meerjarenplan vastgelegde opties houdt, neemt
het gemeente- of provinciebestuur enkel akte van het budget. Er kan in die
situatie geen sprake meer zijn van een niet-goedkeuring of een schorsing van
het budget. Voor
de budgetwijzigingen geldt dezelfde regeling als voor de budgetten [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.5]. |
Art. 49. (budget buiten de grenzen van het
goedgekeurde meerjarenplan en beroepsprocedure)
§ 1. Als de
gemeentelijke bijdrage in het budget de grenzen van het bedrag, opgenomen in
het goedgekeurde meerjarenplan, overschrijdt, kan de gemeenteraad het budget aan
het meerjarenplan aanpassen behalve wat de kosten betreft die betrekking hebben
op het vieren van de eredienst.
De gemeenteraad spreekt zich over het budget uit binnen een termijn van vijftig
dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het budget bij de
gemeenteoverheid en hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van
deze termijn aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de
kerkfabrieken in kwestie en het erkend representatief orgaan.
Als binnen de voormelde termijn van vijftig dagen geen besluit naar de
provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabrieken in kwestie en
het erkend representatief orgaan is verstuurd, wordt de gemeenteraad geacht het
budget te hebben goedgekeurd.
§ 2. Tegen de beslissing van de gemeenteraad
kan de kerkfabriek in kwestie bij de provinciegouverneur beroep indienen binnen
een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het
besluit bij de kerkfabriek. Het budget en het besluit van de gemeenteraad
moeten bij het beroep gevoegd worden.
De provinciegouverneur spreekt zich over het beroep uit binnen een termijn van
dertig dagen die ingaat op de dag na het inkomen van het beroep en hij
verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn aan de
kerkfabriek, het centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend
representatief orgaan.
Als binnen de termijn van dertig dagen geen besluit naar de kerkfabriek, het
centraal kerkbestuur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
is verstuurd, is het beroep ingewilligd.
In het tweede geval is de gemeentelijke of
provinciale toelage in het budget hoger dan het bedrag dat in het
goedgekeurde meerjarenplan was opgenomen. In dat geval kan de gemeente- of
provincieraad het budget aanpassen om die overeenstemming met het
meerjarenplan te verkrijgen [zie Decreet, art. 49].
Die budgetaanpassing moet doorgevoerd worden binnen een termijn van vijftig
dagen en er is een beroepsmogelijkheid bij de provinciegouverneur (binnen
dertig dagen, uitspraak binnen opnieuw dertig dagen). De
procedure, vermeld in artikel 49 van het Eredienstendecreet is echter voor
heel bijzondere situaties. Een verhoging van de gemeentelijke of provinciale
toelage maakt immers een wijziging van het meerjarenplan noodzakelijk. Als
dat meerjarenplan gewijzigd en goedgekeurd is, doet er zich geen probleem
voor, aangezien het gewijzigde meerjarenplan het referentiepunt zal zijn voor
de beoordeling van het budget. In
artikel 49 is bepaald wat er moet gebeuren als het gewijzigde meerjarenplan
nog niet werd goedgekeurd en er bijvoorbeeld nog een beroepsprocedure loopt.
In afwachting van het beslechten van de betwisting rond het gewijzigde
meerjarenplan kan de gemeente- of provincieraad dan de budgetten aanpassen
die niet in overeenstemming zijn met het vroegere, wel goedgekeurde,
meerjarenplan. De
toezichtprocedure zoals die door het Eredienstendecreet wordt bepaald, maakt
van het meerjarenplan het ultieme document in de relatie tussen het gemeente-
of provinciebestuur en het bestuur van de eredienst. Zolang het bestuur van
de eredienst zich aan de in het meerjarenplan vastgelegde opties houdt, neemt
het gemeente- of provinciebestuur enkel akte van het budget. Er kan in die
situatie geen sprake meer zijn van een niet-goedkeuring of een schorsing van
het budget. Voor de budgetwijzigingen geldt dezelfde
regeling als voor de budgetten [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.5]. |
Art. 50. (gecoördineerde indiening van
budgetwijzigingen van het lopend jaar)
De budgetwijzigingen worden voor 15 september van het lopende jaar
gecoördineerd bij de gemeenteoverheid ingediend door het centraal kerkbestuur
waaronder de kerkfabrieken ressorteren.
Artikelen 48 en 49 zijn van overeenkomstige toepassing op de budgetwijzigingen.
De termijn voor de goedkeuring van een budgetwijziging
is een bijzondere periode die in principe afloopt, wanneer het aangepast
meerjarenplan door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. De niet-goedgekeurde
budgetwijzing kan aanleiding geven tot een toestand zoals omschreven in
artikel 49 van het Decreet. De
budgetwijzigingen van het
lopende exploitatiejaar moeten door het centraal bestuur gecoördineerd worden
ingediend bij de gemeenteraad vóór 15 september, dit wil zeggen uiterlijk op 14 september. Daarbij moet ook het
samenvattende overzicht worden aangepast, waarbij de cijfers voor de besturen
waarvan het budget niet gewijzigd werd, moeten worden hernomen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 2de lid]. Om praktische redenen zal het daarom
wenselijk zijn om de budgetwijzigingen zo veel mogelijk te groeperen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 5.4]. In artikel 50 is helemaal niet bepaald dat de budgetwijziging ook
onderworpen is aan het advies van het erkend representatief orgaan. Het
algemeen reglement tot 22.02.2008 legt in artikel 25 deze verplichting ook
niet op, maar bepaalt slechts in het 2de lid dat het overzicht
vermeld in het 1ste lid aangepast moet worden ingediend. Volgende wijzigingen houden een
budgetwijziging in: §
Voor een
wijziging van de kredieten van het exploitatiebudget is een budgetwijziging
nodig zodra het totaal van de ontvangsten of de uitgaven van een hoofdfunctie
gewijzigd wordt of als kredieten opgenomen worden op een artikel van het
budget waarop geen kredieten opgenomen waren. §
Voor
elke wijziging van de kredieten van het investeringsbudget is een
budgetwijziging nodig. §
Voor de
overige wijzigingen van de kredieten van het exploitatiebudget wordt de
procedure van de interne kredietaanpassing, vermeld in artikel 26 en 27,
gevolgd, met behoud van de toepassing van de aanvullende voorwaarden, vermeld
in artikel 6 en 10 (infra). [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 25, 2de
lid]. Een budgetwijziging heeft dezelfde indeling als het budget, aangevuld
met een toelichting waarin alle wijzigingen worden geduid. De minister
bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud. In afwijking van artikel 20, tweede lid, mag in geval van een
budgetwijziging het saldo van de geraamde ontvangsten en uitgaven van de
investeringen, met inbegrip van het overschot of tekort van de investeringen
van twee financiële boekjaren voordien, en de overboekingen kleiner zijn dan
nul, op voorwaarde dat de absolute waarde van het negatieve saldo van die
budgetwijziging niet groter is dan het overschot van de investeringen in de
rekening van het voorgaande financieel boekjaar, verminderd met de absolute
waarde van het eventuele negatieve saldo van de budgetwijziging van het
voorgaande financieel boekjaar [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 23]. In afwijking van artikel 2, tweede lid, mag een niet of slechts
gedeeltelijk gebruikt investeringskrediet het volgende financieel boekjaar
aangewend worden mits dat krediet nadien in een budgetwijziging wordt
ingeschreven. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende ontvangsten [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 24]. Het bestuursorgaan kan binnen een hoofdfunctie van het
exploitatiebudget de kredieten verschuiven met een interne kredietaanpassing
zolang het totaal van de ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties
gelijk blijft, geen kredieten opgenomen worden op artikelen van het budget
voor uitgaven waarop geen kredieten opgenomen waren en de afspraken die met
de gemeente gemaakt werden [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 6] in verband met (onder meer) de aanwending van de in het meerjarenplan opgenomen kredieten, het
tijdstip en de wijze van uitbetaling van de toelagen en aanvullende
voorwaarden voor het doorvoeren van interne kredietaanpassingen [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 10] worden gerespecteerd [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 26]. Een lijst van de interne kredietaanpassingen maakt deel uit van de
toelichting in de jaarrekening [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 27]. |
Afdeling 3. - Opbrengsten, ontvangsten, kosten en uitgaven
Art. 51. (de opbrengsten en ontvangsten van de
kerkfabriek)
De opbrengsten en ontvangsten van de kerkfabriek bestaan uit het volgende: ·1°
de inkomsten uit de aan de kerkfabriek toebehorende of teruggeschonken
goederen; ·2° schenkingen, legaten, stichtingen en handgiften die bestemd zijn
voor de zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de
eredienst; ·3° subsidies en uitzonderlijke opbrengsten die bestemd zijn voor de
zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de eredienst; ·4°
toelagen van de gemeente of gemeenten in kwestie, bestemd om de kosten en
uitgaven van de kerkfabriek, zoals vermeld in artikel 52, te dekken in geval
van ontoereikende opbrengsten en ontvangsten; ·5° alle andere inkomsten die
bestemd zijn voor de zorg voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van
de eredienst.
In
het algemeen moeten de opbrengsten en ontvangsten bestemd zijn voor de zorg
voor de materiële voorwaarden voor de uitoefening van de eredienst. Dit wil
zeggen dat de gelden of waarden die ontvangen worden, moeten toegewezen aan
kosten en uitgaven die de eredienst mogelijk maakt, aan de gebouwen of
bijgebouwen waarin de eredienst wordt beoefend, aan de gebouwen die aan de
bedienaars van de eredienst worden ter beschikking worden gesteld. De
opdracht van de kerkfabriek is duidelijk afgebakend in art. 4 van het decreet
van 7 mei 2004. Enerzijds, kan een kerkfabriek krachtens het principe van de
specialiteit slechts schenkingen, legaten of stichtingen aanvaarden die
passen binnen de haar toegekende bevoegdheid, zo o.m. voor de ondersteuning
van de beoefening van de eredienst, voor eucharistievieringen, voor bepaalde
godsdienstige intenties of voor de zielenrust van overledenen, alsook voor
het onderhoud, het herstel of de nieuwbouw van kerken. Anderzijds komen dergelijke schenkingen, legaten en stichtingen
ten voordele van andere openbare instanties die hiertoe niet bevoegd zijn
(bvb. gemeente of OCMW) door dit specialiteitprincipe toe aan de
kerkfabrieken [Vademecum, pt. 576]. Zoals voor alle burgerlijke akten, zullen voorwaarden die
strijdig zijn met de wet of de goede zeden, ofwel de aanvaarding van
schenkingen, legaten en stichtingen onmogelijk maken, ofwel als niet
bestaande worden beschouwd. De aanvaarding is onmogelijk wanneer de onwettige
of ongeoorloofde voorwaarde als essentiële voorwaarde of als enig mogelijke
bestemming geformuleerd werd. De voorwaarde wordt als onbestaande beschouwd wanneer zij
niet als exclusief bedoeld werd en het geschonkene ook op een andere wijze
zinvol kan aangewend worden (bvb. de schenking van een huis onder de voorwaarde
dat het niet mag verhuurd worden aan vreemdelingen). Het gaat hier over een
ongeoorloofde voorwaarde. Het huis kan echter wel aanvaard worden, maar de
ongeoorloofde beperking moet als niet bestaande worden beschouwd. Het huis
kan aan iedereen verkocht of verhuurd worden [Vademecum,
pt. 577]. Worden als ontvangsten aangemerkt: alle positieve mutaties in contant geld of
op rekeningen die behoren tot de beschikbare kasvoorraad. Onder de beschikbare
kasvoorraad verstaat men: alle gelden en waarden, die beschikbaar zijn in
contant geld of die belegd zijn op een termijn van minder dan één jaar op
rekeningen die het bestuursorgaan niet als een investeringsbelegging heeft
aangewezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 9° en
10°]. De
term ontvangsten wordt hier gebruikt in boekhoudkundige zin, waarbij positief
staat voor een vermeerdering van een Debetrekening of voor een vermindering
van een Creditrekening. Aangezien het gebruikte rekeningstelsel een
kasboekhouding is en helemaal niet een analytische of dubbele boekhouding,
komt het onderscheid tussen de soorten rekeningen niet altijd zo evident naar
voor. Inkomsten zijn de renten van de
goederen die aan de kerkfabriek toebehoren, ofwel omdat de kerkfabriek ze
verkregen (aangekocht of geschonken) heeft, ofwel omdat ze aan de kerkfabriek
werden teruggeschonken in uitvoering van overeenkomsten (zie o.a. de
keizerlijk decreten in verband met de kerkgoederen en het Concordaat van
Napoleon (1801). Het
onderscheid tussen schenkingen en legaten en de voorwaarden om ze te
aanvaarden zijn in het Decreet omschreven [zie
Decreet, artn. 36 en 37]. Een handgift (soms ook genoemd “gift uit de hand” of
“gift van hand tot hand”) is een schenking onder levenden van roerende
goederen (geld of andere voorwerpen) door eenvoudige overhandiging. De
overeenkomst is voltrokken door de overhandiging zelf. Een notariële akte is
hierbij niet vereist. Deze giften zijn niet onderworpen aan enige
aanvaardingsprocedure [Vademecum, pt. 581]. Zijn onder andere lichamelijke roerende goederen:
kunstwerken, effecten aan toonder, cash, ... die via een handgift kunnen
worden geschonken. Indien de schenking, de handgift niet geregistreerd wordt,
dan zijn er geen schenkingsrechten verschuldigd [De Gids, schenkingen en legaten]. Bij een handgift is in principe zelfs geen schriftelijk
bewijs vereist. Een handgift kan mondeling. Maar in de praktijk is het toch
verstandig om voor een schriftelijk bewijsstuk te zorgen. Het probleem is
immers dat de handgift opnieuw in de nalatenschap van de schenker valt als
die binnen de drie jaar volgend op de handgift overlijdt. Het komt er dus op
aan via een document (zoals een aangetekend schrijven) de juiste datum van de
handgift en de eigendomsoverdracht te bewijzen [De Gids, schenkingen en legaten]. Een stichting (ook soms fundatie genoemd) is een
schenking of een legaat waarbij een onroerend goed (grond of gebouw) en/of
een roerend goed (bvb. kunstwerk, geldsom, kasbon) aan de kerkfabriek wordt
geschonken met de last de opbrengst ervan voor een bepaalde tijd (of soms
eeuwigdurend) geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor de aangegeven
opdracht. Het geschonken of gelegateerde kapitaal of goed wordt dus
niet opgebruikt om de last te volbrengen: alleen de jaarlijkse opbrengst
wordt hiertoe geheel of gedeeltelijk aangewend. Deze last omvat doorgaans het
laten opdragen van een bepaald aantal missen per jaar, soms ook het onderhoud
van een graf of andere concrete opdrachten. Dergelijke stichtingen zijn een concrete vorm of een
welbepaald gevolg van een “vrome wilsbeschikking” waaraan de kerk steeds een
bijzondere zorg en aandacht heeft besteed. Vrome wilsbeschikkingen in het algemeen, en stichtingen
in het bijzonder, vallen onder de regelgeving van zowel de burgerlijke als de
kerkelijke overheid. In zover zij deel uitmaken van een schenking of een
legaat vallen zij onder Boek III. Titel II van het Burgerlijke Wetboek, en
voor kerkfabrieken vooral ook onder de wetgeving en onder het administratief
toezicht op de kerkfabrieken, zoals bepaald in het decreet van de Vlaamse
regering van 7 mei 2004, art. 36- 38 en 57-58. Op basis van hun inhoud behoren vrome wilsbeschikkingen
en stichtingen ook tot het domein van de kerkelijke wetgeving (Wetboek van
canoniek recht, Boek V, Titel IV, can. 1299-1310). Men zal dus i.v.m.
stichtingen nauwgezet de burgerlijke wetgeving en de voorgeschreven
burgerlijke procedure in acht nemen. Wanneer dit niet gebeurd is moeten de
erfgenamen erop gewezen worden toch zo goed mogelijk de wil van de erflater
te eerbiedigen (can. 1299 § 2). Men zou hier kunnen spreken van een morele
erflast [Vademecum, ptn. 585 en 586]. De jaarlijkse inkomsten van de openbare stichtingen (bvb.
huishuren, pachten, renten en intresten) worden in de begroting en ook in de
rekening ingeboekt bij de gewone inkomsten. De jaarlijkse uitgave voor de
uitvoering van de last, bvb. de voorziene missen (soms ook voor het onderhoud
van het graf), wordt ingeboekt bij de gewone uitgaven [Vademecum, pt. 592]. Door het Rekenhof
werd het begrip subsidie als volgt gedefinieerd [Verslag
van het Rekenhof over het onderzoek naar subsidies in de Vlaamse Gemeenschap
dd 06.01.1999, p. 13, pt. 1.2.1]: “Een regeling houdende instelling van een tegemoetkoming die aan
volgende voorwaarden voldoet: het betreft een financiële transfer, waarvoor
aan de toekenning ervan voorwaarden gekoppeld worden, met als doe1 het tot
stand brengen of het beïnvloeden van activiteiten die zonder deze transfer
niet of niet in dezelfde mate zouden zijn uitgevoerd en die leiden tot door
de overheid gewenste effecten in één of meerdere beleidsvelden.” Hoewel naast
de term subsidie ook de
termen toelage, tegemoetkoming,
tussenkomst, premie, enz., het subsidiekarakter van een uitgave
aanduiden, kunnen zij echter ook in een andere betekenis worden gebruikt. De
interdepartementale projectgroep subsidiëring,
die een ontwerpbesluit van de Vlaamse regering op het gebied van
subsidies voorbereidt, heeft erop gewezen dat de term toelage, die dikwijls als synoniem van het begrip subsidie
wordt gebruikt, ook betrekking kan hebben op aanvullingen boven het normale salaris en dus een dubbele
betekenis heeft [ibidem, p. 46, pt. 3.2.1]. Uitzonderlijke opbrengsten zijn renten die niet elk jaar
worden geïnd. In het algemeen zijn het renten die niet direct iets te
maken met de werking van het boekjaar. Ze zijn niet te voorzien. Het gaat
bijvoorbeeld om restorno’s of schaderegelingen van de
verzekeringsmaatschappij of om een
bijzonder tantième dat toegekend wordt aan een aandeel. Toelagen door de gemeente dekken de kosten en
uitgaven van de kerkfabriek die niet door eigen middelen kunnen betaald
worden. De kosten en uitgaven zijn inherent aan de exploitatie van de
kerkfabriek [zie Decreet, art. 52]. Toelagen
zijn de financiële bijdragen die door de gemeente in uitvoering van Decreten
en overheidsbesluiten worden betaald als bijdrage in de werkingskosten van de
kerkfabriek. De gemeenten zijn
verplicht bij te dragen in de tekorten van de kerkbesturen, zowel voor de
werkingskosten als de investeringen. Het artikel
wordt afgesloten met “alle andere inkomsten”. Deze toevoeging dient om alle
vergetelheden in verband met andere bronnen van inkomsten uit te sluiten. Een buitenbeentje: de vordering.
De vorderingen maken deel van de ontvangsten uit. Een vordering is elk bedrag
dat, door een welbepaalde derde, aan het bestuur van de eredienst
verschuldigd is [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1,
16°]. Het zijn ontvangsten die nog moeten geïnd worden. Een vordering
wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en onzekere aard. Een vordering wordt
slechts definitief een ontvangst bij zijn inning voor het deel of voor het
gehele bedrag van de vordering. De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de secretaris
en worden door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend genummerd,
opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de
datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris
vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo. Minstens
eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle ontvangsten,
evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking hebben op een van die
vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat de openstaande
vorderingen kunnen worden afgelezen [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 33, 1ste lid]. De inventaris is een genummerd overzicht van alle bezittingen,
vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van het
bestuur van de eredienst [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
32]. |
Art. 52. (de kosten en de uitgaven van de kerkfabriek)
De kosten en uitgaven die de kerkfabriek moet dragen, zijn de volgende :
1° de bezoldiging van het personeel dat in dienst is van de kerkfabriek en de
hieraan inherente uitgaven;
2° de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eredienst, onder
meer de kosten van de gebouwen en delen van de gebouwen die bestemd zijn voor
de uitoefening van de eredienst, alsmede de kosten die inherent zijn aan de
organisatie en de werking van de eredienst;
3° de grove herstellingen van de tot de eredienst bestemde gebouwen;
4° de terugbetaling van de aflossingen en interesten van de leningen, aangegaan
door de kerkfabriek ter verwerving of renovatie van de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen;
5° de bijdrage in de werkingskosten van het centraal kerkbestuur;
6° alle andere uitgaven die verband houden met de aan de kerkfabriek
toebehorende of teruggeschonken goederen.
Worden als uitgaven aangemerkt: alle negatieve mutaties in contant geld of
op rekeningen die behoren tot de beschikbare kasvoorraad. De beschikbare
kasvoorraad zijn alle gelden en waarden, die beschikbaar zijn in contant geld
of die belegd zijn op een termijn van minder dan één jaar op rekeningen die
het bestuursorgaan niet als een investeringsbelegging heeft aangewezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 9° en 10°]. De
term uitgaven wordt hier gebruikt in boekhoudkundige zin, waarbij negatief staat
voor een vermindering van een Debetrekening of voor een vermeerdering van een
Creditrekening. Aangezien
het gebruikte rekeningstelsel een kasboekhouding is en niet een analytische
of dubbele boekhouding, komt het onderscheid tussen de soorten rekeningen
niet altijd zo evident naar voor. Indien
de kerkfabriek verloonde medewerkers tewerkstelt, dan moet de kerkfabriek
voor deze medewerkers alle financiële en sociale lasten, alle hieraan
verbonden taksen en belastingen dragen. De
kosten die gemaakt worden voor de uitoefening van de eredienst, voor de
bedienaars van de eredienst, voor het onderhoud van de gebouwen van de
eredienst en voor de gebouwen van de verzorgers van de eredienst, zijn
uitgaven die de kerkfabriek moet dragen in de gewone exploitatie. De
grove herstellingen aan de gebouwen van de eredienst en van de bedienaars van
de eredienst worden financieel gedragen door de kerkfabriek. Indien de
kerkfabriek voor de grove herstellingen leningen moet aangaan, dan moet de
kerkfabriek de interesten en de aflossingen van het geleende kapitaal
afbetalen. Zij worden geboekt als investeringsuitgaven. Het
onderscheid tussen de kosten voor onderhoud en de grove herstellingen zijn in
hoofde van de kerkfabriek meestal boekhoudkundig. Is de herstelling bedoeld als
investering en / of renovatie, of als gewoon onderhoud?Uitsluitsel moet
gezocht worden in het Burgerlijk wetboek waar volgend onderscheid wordt
gemaakt:”Grove herstellingen zijn die van zware muren en van gewelven, de
vernieuwing van balken en van gehele daken en de vernieuwing van dijken en
van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel. Alle andere herstellingen zijn
herstellingen tot onderhoud”[BW, art. 606].
Grove
herstellingen zijn grove vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op de
algemene stevigheid en de instandhouding van het gehele gebouw die werkelijk
een uitzondering zijn in het bestaan zelf van de eigendom en waarvan de
kosten normaal van het kapitaal worden genomen (Cass.,
22 januari 1970, T.P.R.,
2001, 1060). Zo werd gevonnist dat de vernieuwing van een gehele
centrale verwarming, wel degelijk een grove herstelling is, maar dat het
vernieuwen van een dak in roofing deel uitmaakt van het gewone onderhoud. De
grove herstellingen worden door het algemeen reglement op de boekhouding als investering
aangemerkt, namelijk: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op
de omvang, de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het
bestuur van de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De
investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en
leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de andere
investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°]. De
bijdrage in de werkingskosten van het centraal bestuur, wordt (meestal) aan
dit bestuur voorgeschoten. Op het einde van het jaar wordt door het CKB
afgerekend. Het eventuele batig saldo van de bijdrage wordt aan de
kerkfabriek teruggestort [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 55]. Deze verplichting vloeit uit de annaliteit van de gevoerde
boekhouding voort [zie Decreet, art.45]. Het
artikel wordt afgesloten met “alle andere uitgaven”. Deze toevoeging dient om
alle vergetelheden in verband met andere soorten uitgaven uit te sluiten. Een buitenbeentje: de schuld. De schulden maken deel van de uitgaven
uit. Een schuld is elk bedrag dat, aan een welbepaalde derde, door het
bestuur van de eredienst verschuldigd is. Het zijn betalingen die nog moeten
uitgevoerd worden. Een schuld wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en
onzekere aard. Een schuld wordt slechts definitief een uitgave bij zijn
betaling voor het deel of voor het gehele bedrag van de schuld. De schulden worden door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag.
De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 33, 2de lid]. De inventaris is een genummerd overzicht van alle bezittingen,
vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van het
bestuur van de eredienst [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 32]. De inventaris drukt ook een waardering van de bezittingen
uit. Waardering Het is niet de bedoeling dat in de
inventaris alle eigendommen en bezittingen van het bestuur van de eredienst
worden gewaardeerd. Niet alleen is het onbegonnen werk om van alle
historische bezittingen en van het volledige kunstpatrimonium van de besturen
van de eredienst de waarde in te schatten, maar het is ook niet zinvol. Veel
kunstvoorwerpen hebben in een marktcontext immers een grote waarde, maar
hebben dat niet in de context van het bestuur van de eredienst aangezien ze
gebruikt worden in de eredienst en dus niet zomaar kunnen worden verzilverd. Het
reglement bepaalt echter dat van sommige elementen in de inventaris wel de
waarde moet worden opgenomen. Om te beginnen gaat het om alle bezittingen die
het bestuur verwerft vanaf 1 januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is
het bestuur immers op de hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde
of de schattingswaarde bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem
kan worden opgenomen in de inventaris. Daarnaast
bepaalt het reglement dat voor de onroerende goederen de ligging, het
kadastraal inkomen, de erop rustende lasten, de opbrengsten (huur- of
pachtprijs) en het jaar van verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt
immers over die gegevens en ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van
bezittingen. Voor
de vorderingen, beleggingen, liquide middelen en financiële schulden moet de
nominale waarde opgenomen worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt
tussen wat het bestuur al bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De
waarderingskwestie ligt normaliter minder moeilijk. De
waarderingen in de inventaris zijn slechts een toelichting bij de informatie
die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder financiële of juridische gevolgen
voor de tekorten van de besturen van de eredienst. Eventuele herwaarderingen
kunnen enkel worden doorgevoerd als ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische
betekenis hebben. Hiertoe moet het bestuur van de eredienst een gemotiveerde
beslissing nemen. Investeringen voor gebouwen worden wel vermeld in de
inventaris, met verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. Op
die wijze kunnen ook externen een zicht behouden op de uitgevoerde
investeringen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 7.3].
|
Afdeling 4. - Boekhouding
Art. 53. (de voorschriften in verband met de
boekhouding van de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur)
De Vlaamse Regering stelt de nadere voorschriften vast inzake het budgettaire
en financiële beheer van de kerkfabrieken, inzake de boekhouding van het
centraal kerkbestuur, alsmede het rekeningstelsel en de boekhoudkundige voorschriften
die moeten worden gevolgd.
Er wordt verwezen naar het
“Besluit van de Vlaamse Regering houdende het algemeen reglement op de
boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale
besturen van de erkende erediensten (Gecoördineerde versie tot 05 september
2008)”.
|
Afdeling 5. - Jaarrekening en eindrekening
Art. 54. (de jaarrekening)
De kerkraad stelt jaarlijks de rekening van de kerkfabriek van het voorgaande
jaar vast en dient ze voor 1 april in bij het centraal kerkbestuur.
De jaarrekening wordt door de kerkfabriek opgesteld. Deze annaliteit
vloeit uit art. 45 van het Decreet voort. De
termijn loopt vanaf de 1ste januari tot en met de 31ste
december van hetzelfde jaar. De periodiciteit is éénmaal per jaar vóór de 1ste
april van het jaar dat volgt op het boekjaar. Dit wil zeggen dat de
jaarrekening bij het centraal kerkbestuur moet toekomen (na de goedkeuring
door de kerkraad) ten laatste op 31 maart van het jaar dat volgt op het
boekjaar. De jaarrekening bestaat uit een financieel gedeelte en een
toelichting [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 39].
De posten van de jaarrekening worden uitgedrukt in euro, afgerond tot op twee
cijfers na de komma [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.
41]. De jaarrekening omvat voor alle posten volgens de voorgeschreven
indeling [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 40]: §
de
bedragen van de voorgaande jaarrekening; §
de
cijfers van het budget; §
de
totalen op 31 december. Het financiële gedeelte van de
jaarrekening maakt een onderscheid tussen de ontvangsten en uitgaven,
inclusief overboekingen die betrekking hebben op de exploitatie en op de
investeringen. Met exploitatie wordt bedoeld:
alle ontvangsten en uitgaven die gewoonlijk tenminste eenmaal per financieel
boekjaar voorkomen en die het bestuur van de eredienst regelmatige inkomsten
of een regelmatige werking waarborgen, met inbegrip van de periodieke
aflossing van de schuld en alle andere ontvangsten en uitgaven die niet als
investeringen kunnen worden geclassificeerd [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 11°]. De
investeringen worden als volgt omschreven: alle ontvangsten en uitgaven die
betrekking hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding van de
duurzame middelen van het bestuur van de eredienst, uitgezonderd de normale
onderhoudswerkzaamheden. De investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde
doel toegestane toelagen en leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en
de andere investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld
[zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°]. De toelichting in de jaarrekening omvat verder minstens de volgende
elementen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 42]: 1° het bewijsstuk van de kastoestand van het bestuur van de eredienst
op 31 december van het financieel boekjaar [zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art.47]: De penningmeester maakt op het einde van
elk financieel boekjaar een door hem ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet
blijken dat de cijfers van de boekhouding overeenstemmen met de saldi van de
financiële rekeningen en de kassen van het bestuur van de eredienst. 2° een overzicht van de interne kredietaanpassingen [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.26]: Het bestuursorgaan kan binnen een
hoofdfunctie van het exploitatiebudget de kredieten verschuiven met een
interne kredietaanpassing zolang het totaal van de ontvangsten en de uitgaven
van de hoofdfuncties gelijk blijft, geen kredieten opgenomen worden op
artikelen van het budget voor uitgaven waarop geen kredieten opgenomen waren
en de afspraken, vermeld in artikel 6 en 10, worden gerespecteerd. 3° de geactualiseerde investeringssteekkaarten voor de lopende
investeringsprojecten [zie AR-Bh tot 05.09.2008,
artn. 36 - 38]: 36.1 Voor elk gepland investeringsproject
wordt een investeringssteekkaart opgemaakt, waarin het project omschreven
wordt en de geraamde uitgaven en de geplande financieringswijze aangegeven
worden, met vermelding van het financieel boekjaar waarin die ontvangsten en
uitgaven, inclusief overboekingen, in het meerjarenplan en het budget opgenomen
werden. 36.2 Voor investeringsprojecten die
betrekking hebben op gebouwen, wordt op de investeringssteekkaart vermeld of
het gebouw al dan niet beschermd is, in de zin van artikel 34, derde lid. 36.3 De minister bepaalt de nadere regels voor
de vorm en de inhoud van de investeringssteekkaart. 37. In de loop van de uitvoering van het
investeringsproject wordt elke betaling, elke ontvangen toelage of lening en
elke wijziging in de financieringswijze onmiddellijk aangegeven op de
investeringssteekkaart, met vermelding van de datum. 38. De investeringssteekkaarten zijn niet
gebonden aan een financieel boekjaar. Ze maken deel uit van de toelichting in
de jaarrekeningen waarop ze betrekking hebben. 4° de wijzigingen in de geactualiseerde inventaris [zie AR-Bh tot 05.09.2008, artn. 32 - 35]: 32.1 Het bestuur van de eredienst stelt
een boekhoudkundige inventaris op die voorzichtig, oprecht en te goeder trouw
een genummerd overzicht geeft van alle bezittingen, vorderingen, rechten,
schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van het bestuur van de
eredienst. De verbruiksgoederen hoeven niet in de inventaris te worden
opgenomen. 32.2 De verschillende stichtingen en
legaten worden duidelijk van elkaar gescheiden. 32.3 Bij de bezittingen die deel uitmaken
van het privaat patrimonium worden de rechten van het bestuur van de
eredienst verduidelijkt. 33.1 De vorderingen worden vastgesteld
door de voorzitter en de secretaris en worden door de penningmeester zonder
uitstel, doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de
inventaris, met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar
en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen
bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31
december worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die
betrekking hebben op een van die vorderingen in dat deel van de inventaris
opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de
penningmeester zonder uitstel, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens
het eventueel al betaalde bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van schulden in dat deel
van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden afgelezen. 34.1 Van de bezittingen van het bestuur
van de eredienst moeten enkel de bezittingen worden gewaardeerd die het
bestuur van de eredienst verwerft vanaf 1 januari 2007. 34.2 Met behoud van de toepassing van het
eerste lid worden voor de onroerende goederen de ligging, het kadastraal
inkomen, in voorkomend geval de erop rustende lasten en de al dan niet
periodieke opbrengsten ervan en indien bekend het jaar van verwerving in de
inventaris vermeld. Ook belangrijke investeringsprojecten
worden vermeld met verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. 34.3 Bij de gebouwen waarover het bestuur
van de eredienst beschikt, wordt vermeld of ze al dan niet beschermd zijn, in
de zin van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en
stads- en dorpsgezichten met latere wijzigingen. 34.4 Voor de vorderingen, beleggingen,
liquide middelen en schulden wordt de nominale waarde opgenomen. 34.5 Als daartoe gegronde redenen bestaan,
kan het bestuur van de eredienst de waarde, vermeld in de inventaris,
aanpassen, mits het daarvoor een draagkrachtige en duidelijke motivering
geeft. 35. Met behoud van de toepassing van
artikel 33 wordt de inventaris minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op
31 december geactualiseerd en wordt een overzicht van de wijzigingen, met
inbegrip van de wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de jaarrekening
gevoegd. 5° een lijst van de openstaande schulden, een lijst van de
openstaande vorderingen en een lijst van de oninbaar verklaarde bedragen, die
opgenomen werden in de inventaris met toepassing van artikel 33 [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art.33]: 33.1 De vorderingen worden vastgesteld
door de voorzitter en de secretaris en worden door de penningmeester zonder
uitstel, doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de
inventaris, met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar
en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen
bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31
december worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die
betrekking hebben op een van die vorderingen in dat deel van de inventaris
opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen. 33.2 De schulden worden door de
penningmeester zonder uitstel, doorlopend genummerd, opgenomen in het
desbetreffende deel van de inventaris, met vermelding van de datum van het
stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De inventaris vermeldt tevens
het eventueel al betaalde bedrag en het saldo. Minstens eenmaal per jaar en
in ieder geval op 31 december worden alle betalingen van schulden in dat deel
van de inventaris opgenomen, zodat het saldo kan worden afgelezen. 6° de staat van het vermogen [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 43]: 43.1 De staat van het vermogen vloeit
rechtstreeks voort uit de inventaris, vermeld in artikel 32. 43.2 De minister bepaalt de nadere regels
voor de vorm en de inhoud van de staat van het vermogen. 7° de verdeelsleutels, vermeld in artikel 4, tweede lid [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 4, 2de lid]: Het bestuursorgaan kan waar het dat
noodzakelijk acht verdeelsleutels hanteren bij het toewijzen van bepaalde
ontvangsten en uitgaven. Die verdeelsleutels moeten uitdrukkelijk worden
gemotiveerd en maken deel uit van de strategische nota van het meerjarenplan,
de beleidsnota van het budget en de toelichting van de jaarrekening. 8° de waarderingsregels [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 35]: 35.
Met behoud van de toepassing van artikel 33 wordt de inventaris minstens
eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december geactualiseerd en wordt een
overzicht van de wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen, vermeld in
artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd. Waardering Het is niet de bedoeling dat in de inventaris
alle eigendommen en bezittingen van het bestuur van de eredienst worden
gewaardeerd. Niet alleen is het onbegonnen werk om van alle historische
bezittingen en van het volledige kunstpatrimonium van de besturen van de
eredienst de waarde in te schatten, maar het is ook niet zinvol. Veel
kunstvoorwerpen hebben in een marktcontext immers een grote waarde, maar
hebben dat niet in de context van het bestuur van de eredienst aangezien ze
gebruikt worden in de eredienst en dus niet zomaar kunnen worden verzilverd. Het
reglement bepaalt echter dat van sommige elementen in de inventaris wel de
waarde moet worden opgenomen. Om te beginnen gaat het om alle bezittingen die
het bestuur verwerft vanaf 1 januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is
het bestuur immers op de hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde
of de schattingswaarde bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem
kan worden opgenomen in de inventaris. Daarnaast
bepaalt het reglement dat voor de onroerende goederen de ligging, het
kadastraal inkomen, de erop rustende lasten, de opbrengsten (huur- of
pachtprijs) en het jaar van verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt
immers over die gegevens en ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van
bezittingen. Voor
de vorderingen, beleggingen, liquide middelen en financiële schulden moet de
nominale waarde opgenomen worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt
tussen wat het bestuur al bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007. De
waarderingskwestie ligt normaliter minder moeilijk. De
waarderingen in de inventaris zijn slechts een toelichting bij de informatie
die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder financiële of juridische gevolgen
voor de tekorten van de besturen van de eredienst. Eventuele herwaarderingen
kunnen enkel worden doorgevoerd als ze echt nodig zijn en bedrijfseconomische
betekenis hebben. Hiertoe moet het bestuur van de eredienst een gemotiveerde
beslissing nemen. Investeringen voor gebouwen worden wel vermeld in de
inventaris, met verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart. Op
die wijze kunnen ook externen een zicht behouden op de uitgevoerde
investeringen [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 7.3]. Investeringssteekkaarten Het
reglement [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 36 tot 38] bepaalt dat het bestuur voor elke
investering een steekkaart moet opmaken waarop het verloop van de investering
is opgenomen, zodat de investering in al zijn facetten kan worden gevolgd. De
kaart begint met een omschrijving van het project, met bij investeringen voor
gebouwen verplicht de vermelding of het gebouw in kwestie al dan niet
beschermd is. Voorts bestaat de steekkaart uit twee delen. In het eerste deel
wordt de planning aangebracht, zoals opgenomen in het meerjarenplan. Daarbij
worden alle bedragen vermeld en ook het jaar waarin de ontvangsten en
uitgaven gepland worden. Als er een wijziging optreedt in de aanvankelijke
planning, wordt de nieuwe planning op een nieuwe rij ingevuld op de
investeringssteekkaart, met daarbij de nieuwe bedragen en met telkens de
vermelding van het jaar waarin de ontvangsten en uitgaven worden gepland. In
het tweede deel van de steekkaart wordt de uitvoering gevolgd van het
investeringsproject. Daarin worden alle verrichtingen die verband houden met
het project opgenomen, met vermelding van het bedrag en het financiële
boekjaar. Uiteindelijk worden de steekkaarten bij de jaarrekening gevoegd om
de projecten (en de besteding van de toegekende toelagen) te kunnen volgen en
controleren. Het is daarbij van belang dat de steekkaarten niet
dienstjaargebonden zijn. Eenzelfde steekkaart, maar dan verder aangevuld, kan
zo deel uitmaken van de bijlagen van verschillende opeenvolgende
jaarrekeningen. Voorbeeld: In
de oorspronkelijke planning kan bijvoorbeeld een uitgave van 12.000 euro
opgenomen zijn in 2009 voor werkzaamheden aan het kerkgebouw. Op de
investeringssteekkaart wordt dat in het linkergedeelte van het eerste vak (A)
van het deel over de planning opgenomen:
Voor
de financiering van die werkzaamheden wordt een gemeentelijke toelage
opgenomen van 10.000 euro. Het saldo van 2000 euro wordt gefinancierd met een
overboeking uit de exploitatie. Dat wordt als volgt opgenomen in het
rechtergedeelte van dat eerste vak van het deel over de planning:
Na
verloop van tijd kan echter blijken dat de uitvoering van de werkzaamheden
niet haalbaar blijkt in 2009, maar dat ze pas gefaseerd in 2010 en 2011
uitgevoerd zullen kunnen worden en dat de uiteindelijke kostprijs ook 1000
euro meer zal bedragen. De planning moet dan worden gewijzigd en ook worden
aangepast op de investeringssteekkaart, onder B. De oorspronkelijke planning blijft
dus staan, maar de gewijzigde planning wordt eronder opgenomen.
Ook
de financiering moet worden aangepast aan de nieuwe planning. In het concrete
voorbeeld zou dat als volgt kunnen zijn:
Op
het tweede gedeelte van de steekkaart wordt de uitvoering van de plannen
geregistreerd. Dat gedeelte kan er als volgt uitzien:
[zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 8] |
Art. 55. (de gecoördineerde indiening van de
jaarrekening)
§ 1. De rekeningen worden jaarlijks voor 1 juni samen bij de gemeenteoverheid
en bij de provinciegouverneur ingediend door het centraal kerkbestuur waaronder
de kerkfabrieken ressorteren. Als er geen centraal kerkbestuur werd opgericht,
dient de kerkfabriek de rekening in.
De Vlaamse Regering bepaalt het model voor het opmaken van de rekening door de
kerkraad en voor het gezamenlijk indienen van de rekeningen door het centraal
kerkbestuur.
Als een centraal bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur
de jaarrekeningen gezamenlijk in, in de vorm van de onderscheiden
jaarrekeningen, aangevuld met een overzicht van de overschotten en tekorten
van die jaarrekeningen en van de betaalde toelagen [zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 44]. De
jaarrekeningen worden ten laatste op
31 mei jaarlijks door het centraal bestuur gezamenlijk ingediend bij het
gemeente- of provinciebestuur. Net als bij de meerjarenplannen en de
budgetten kan en mag het centraal bestuur hierbij geen wijzigingen aanbrengen
in de jaarrekeningen. Het centraal bestuur moet wel een overzicht van de
betaalde toelagen opmaken, en een overzicht van de overschotten en tekorten
van de jaarrekeningen. Die overschotten en tekorten spelen immers een rol bij
de volgende budgetten. Het is dus nuttig dat het gemeente- of
provinciebestuur daar een beknopt overzicht van heeft. Een
dergelijk overzicht zou de volgende vorm kunnen aannemen:
[zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.2] Vóór 1 juni worden de rekeningen bezorgd aan het
gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur. De gemeente- of
provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de rekeningen zijn
binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen die vijftig
dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch als gunstig
beschouwd. De
gouverneur keurt de rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen
nadat hij de rekening heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast.
Als er binnen die termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd
naar het centraal bestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd
beschouwd. De gouverneur deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of
provinciebestuur, het bestuur van de eredienst, de penningmeester en het
erkend representatief orgaan. In
tegenstelling tot in de huidige praktijk worden niet langer alle
bewijsstukken bij de jaarrekening systematisch opgevraagd. Naar aanleiding
van het onderzoek van de rekening door het gemeente- of provinciebestuur of
door de gouverneur kan wel aanvullende informatie worden gevraagd en kunnen
een of meer bewijsstukken worden opgevraagd. Het blijft in ieder geval
verplicht om de bewijsstukken te bewaren, ook al hoeven ze niet langer op
systematische wijze meegestuurd te worden. Nadat
de rekening is goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de penningmeester
kwijting tijdens de eerstvolgende vergadering. De procedure voor het
niet-verlenen van kwijting wordt geregeld in artikel 55, §3, van het
Eredienstendecreet. Daar wordt ook bepaald hoe het bestuur tekorten moet
terugvorderen van de penningmeester [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.3]. |
§ 2. De rekeningen zijn onderworpen aan
het advies van de gemeenteraad en aan de goedkeuring van de
provinciegouverneur.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de provinciegouverneur
binnen een termijn van vijftig dagen, die ingaat op de dag na het inkomen van
de rekeningen bij de gemeenteoverheid, wordt de gemeenteraad geacht een gunstig
advies te hebben uitgebracht.
Binnen tweehonderd dagen na ontvangst van de jaarrekeningen spreekt de
provinciegouverneur zich uit over de goedkeuring van de rekening en stelt hij
de bedragen ervan vast. Hij verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van
deze termijn. Als binnen de voormelde termijn geen besluit naar het centraal
kerkbestuur is verstuurd, wordt de provinciegouverneur geacht zijn goedkeuring
te hebben verleend. Hij deelt zijn beslissing ook mee aan de gemeenteoverheid,
de kerkfabriek, de penningmeester en het erkend representatief orgaan.
Vóór 1 juni worden de rekeningen bezorgd aan
het gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur. De gemeente-
of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de rekeningen zijn
binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen die vijftig
dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch als gunstig
beschouwd. De
gouverneur keurt de rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen
nadat hij de rekening heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast.
Als er binnen die termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd
naar het centraal bestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd
beschouwd. De gouverneur deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of provinciebestuur,
het bestuur van de eredienst, de penningmeester en het erkend representatief
orgaan. In tegenstelling tot in de
huidige praktijk worden niet langer alle bewijsstukken bij de jaarrekening systematisch
opgevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek van de rekening door het
gemeente- of provinciebestuur of door de gouverneur kan wel aanvullende
informatie worden gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken worden
opgevraagd. Het blijft in ieder geval verplicht om de bewijsstukken te
bewaren, ook al hoeven ze niet langer op systematische wijze meegestuurd te
worden [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.3]. |
§ 3. De kerkraad verleent in de
eerstvolgende vergadering kwijting aan de penningmeester over de afgelegde
rekening. De kwijting is rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet werd
verborgen door enige weglating of onjuiste opgave in de jaarrekening.
Het niet-verlenen van kwijting aan de penningmeester kan alleen bij gemotiveerd
besluit. De penningmeester en de provinciegouverneur worden zonder verwijl en
gelijktijdig van deze beslissing in kennis gesteld.
Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort
vastgesteld, dan verzoekt de kerkfabriek de penningmeester, met een
aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de kas van de kerkfabriek te
storten.
De eerste kwijting na de inwerkingtreding van dit decreet geldt als kwijting
voor de voorgaande jaren.
Nadat de rekening is goedgekeurd, verleent
het bestuursorgaan de penningmeester kwijting tijdens de eerstvolgende
vergadering. De procedure voor het niet-verlenen van kwijting wordt geregeld
in artikel 55, §3, van het Eredienstendecreet. Daar wordt ook bepaald hoe het
bestuur tekorten moet terugvorderen van de penningmeester [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 9.3]. Indien de jaarrekening niet
wordt goedgekeurd en er bijgevolg geen kwijting wordt verleend aan de
penningmeester, dan moet de kerkraad het vastgestelde tekort terugvorderen
van de penningmeester. Dit gebeurt in 2 fazen, namelijk een ingebrekestelling
wordt aan de penningmeester toegestuurd en het tekort wordt mits betaling
vóór een bepaalde datum effectief teruggevorderd. De
provinciegouverneur wordt van de gevolgde procedure eveneens ingelicht. De kerkraad stuurt een
aangetekend schrijven aan de penningmeester op. Het tekort wordt uitdrukkelijk vermeld, evenals een zinsnede die
de terugbetaling van de gelden binnen een bepaalde termijn (meestal 1 maand)
vastlegt. Indien de penningmeester de
gelden binnen deze termijn terugbetaalt, dan verleent de kerkraad kwijting.
Deze terugbetaling wordt aan de toezichthoudende overheid meegedeeld. Vergoeding Het terugeisen van de gelden is
het logische gevolg van het betalen van een vergoeding aan de penningmeester.
Hoewel hij geen borg meer moet stellen voor eventuele tekorten, blijft hij
financieel verantwoordelijk voor zijn opdracht. De positieve waardering,
namelijk de vergoeding, moet de penningmeester toelaten om de negatieve
gevolgen van zijn beheer te kunnen financieren om de meestal kleine
kastekorten aan te zuiveren. Sedert het invoeren van het Decreet (01.01.2005) moet de
kerkraad een besluit nemen. In dit besluit moet worden bepaald, dat : 1.
De penningmeester aanspraak
kan maken op een vergoeding als vergelding voor zijn prestaties en voor het
risico op een eventueel tekort bij het beheer van de financiële middelen van
de kerkfabriek; 2.
De grootheid van de vergoeding
moet worden vastgesteld. Traditioneel wordt de vergoeding bepaald op maximum 5 %
van de gewone ontvangsten na aftrek van de gewone gemeentelijke toelage en
van de orderverrichtingen RSZ en bedrijfsvoorheffing. Er kan ook bepaald worden dat een maximumbedrag niet mag overschreden
worden, bv. 500,00. Dit maximumbedrag kan mits een nieuw besluit gewijzigd
worden. 3.
De penningmeester slechts de
vergoeding zal ontvangen onder aftrek van de som van de tekorten die in de financiële middelen van
de kerkfabriek werden vastgesteld indien de som van de tekorten kleiner is
dan de te betalen vergoeding, of mits terugbetaling van het saldo van de
vastgestelde tekorten indien de som van de tekorten groter is dan te betalen
vergoeding; 4.
De penningmeester slechts
recht heeft op vergoeding op basis van zijn opgestelde en goedgekeurde jaar-
of eindrekening; Deze laatste bepaling moet het mogelijk maken dat de
penningmeester (of zijn rechtverkrijgenden bij zijn overlijden) bij zijn
ontslag op een ander tijdstip dan het einde van het werkjaar wordt vergoed. 5.
De vergoeding slechts zal
uitbetaald worden nà het verlopen werkjaar en nà de aanvaarding van de jaar-
of eindrekening door de toezichthoudende overheid. Door de kwijting kan de penningmeester
niet meer in gebreke worden gesteld voor de wijze van het voeren van de boekhouding en voor de
eventueel nadien vastgestelde tekorten. Indien de penningmeester echter de
kerkraad (en de toezichthoudende overheid) zou misleid hebben, dan komt zijn
verantwoordelijkheid opnieuw in het gedrang [zie Decreet, art. 55, § 3, 1ste
lid]. Het laatste lid omvat een
overgangsregeling, namelijk de kwijting van de boekjaren vooraleer het Decreet in werking is getreden. De
eerste kwijting volgens de bepalingen van het Decreet, houdt de kwijting van de
vorige boekjaren in. |
Art. 56. (de eindrekening)
Als de functie van penningmeester eindigt, wordt een eindrekening opgesteld
binnen een termijn van twee maanden door de penningmeester of zijn
rechtverkrijgenden. Nadat de kerkraad heeft kennisgenomen van de eindrekening, wordt
de eindrekening door de penningmeester ter goedkeuring aan de
provinciegouverneur gezonden en wordt de procedure, bedoeld in artikel 55, § 2,
derde lid, tot en met § 3, derde lid, gevolgd.
De eindrekening heeft dezelfde vorm en inhoud als
de jaarrekening, met dien verstande dat het document enkel de gegevens tot en
met de dag van het beëindigen van het beheer van de penningmeester bevat. Als de eindrekening opgemaakt wordt met als afsluitingsdatum
31 december, doet hetzelfde document tegelijkertijd als jaar- en eindrekening
dienst. De titel van het document vermeldt duidelijk die dubbele functie [zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 51]. Als de functie van penningmeester eindigt,
door zijn ontslag of eventueel overlijden, moet er een eindrekening opgesteld
worden van zijn beheer binnen twee maanden [zie
Decreet, art. 56, 1ste lid]. Als het mandaat van de
penningmeester ten einde loopt en hij wordt herkozen, eindigt de functie niet
en hoeft er dus geen eindrekening te worden opgesteld. Normaal maakt de penningmeester zelf zijn
eindrekening op, maar als hij daartoe niet meer in staat is, valt die
verplichting ten laste van zijn rechtverkrijgenden. Een eindrekening heeft
dezelfde vorm als een jaarrekening. De eindrekening wordt echter niet
noodzakelijk afgesloten op 31 december, maar wel op de dag waarop het beheer
door de penningmeester eindigt [zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 51]. Het bestuur van de eredienst neemt kennis van de
eindrekening en daarna volgt het document dezelfde procedure als een gewone
jaarrekening. De rechtverkrijgenden, dit zijn ondermeer
de verantwoordelijke familieleden of de erfgenamen, zijn aldus verplicht om
de bewerkingen over te nemen. Dit is eerder een rechtsgevolg, dan een
feitelijke mogelijkheid. Het is weinig waarschijnlijk dat een familielid of
een erfgenaam van de stellen boekhoudkundige bewerkingen en
accountantshandelingen op de hoogte zullen zijn. Als een penningmeester ontslag neemt, zal
het veelal het gemakkelijkste zijn om de eindrekening te laten samenvallen
met een jaarrekening, door de nieuwe penningmeester op 1 januari in functie
te laten treden. In dat geval kan één document tegelijk dienst doen als
jaarrekening en als eindrekening. Om hierover geen misverstanden te laten
bestaan, moet die dubbele functie van dat document duidelijk worden
aangegeven [zie GV boekhouding 22.02.2008, pt. 10.4]. De eindrekening wordt aan de gouverneur
als toezichthoudende overheid toegestuurd. |
HOOFDSTUK IV. - Administratief toezicht
Afdeling 1. - Algemeen
administratief toezicht
Art. 57. (verzending van de notulen)
Een afschrift van de notulen van de vergaderingen van de kerkraad en van het
centraal kerkbestuur wordt binnen een termijn van twintig dagen, die ingaat op de
dag na de vergadering, gelijktijdig aan de provinciegouverneur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan verstuurd.
Met het oog op de uitoefening van het algemeen
administratief toezicht moet een afschrift van de notulen van de vergadering
van de raad en van het centraal bestuur binnen twintig dagen na de
vergadering, aan de provinciegouverneur, het gemeentebestuur en het erkend
representatief orgaan per post worden gestuurd. De bijzondere aandacht wordt gevestigd op de decretale verplichting
de notulen tegelijkertijd aan het college en de provinciegouverneur te
sturen. Door het gelijktijdig versturen van de notulen wordt vermeden dat de
toezichttermijnen van het college of de provinciegouverneur op een
verschillend ogenblik een aanvang nemen [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I, pt. 1.1]. |
Art. 58. (besluiten van de kerkraad of het centraal
kerkbestuur; schorsing door de gemeente of door de provincie)
§ 1. Het college van
burgemeester en schepenen kan, bij een gemotiveerd besluit, de uitvoering
schorsen van een besluit waarbij de kerkraad of het centraal kerkbestuur het
gemeentelijke belang en, inzonderheid, de financiële belangen van de gemeente
schaadt.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag
nadat de notulen bij de gemeenteoverheid zijn ingekomen.
Van de schorsing wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het schorsingsbesluit wordt door het college van burgemeester en schepenen
dadelijk kennisgegeven aan de provinciegouverneur, het erkend representatief
orgaan en de Vlaamse Regering.
Het regelmatig geschorste besluit kan worden ingetrokken.
De kerkraad of het centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, kan het
geschorste besluit gemotiveerd handhaven binnen een termijn van honderd dagen
die ingaat op de dag na het versturen van het schorsingsbesluit. In dit geval
wordt het handhavingsbesluit, op straffe van nietigheid van het geschorste
besluit, uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de Vlaamse Regering
gestuurd met een afschrift aan het college van burgemeester en schepenen, de
provinciegouverneur en het erkend representatief orgaan.
§ 2. De provinciegouverneur kan, bij een
gemotiveerd besluit, de uitvoering schorsen van een besluit waarbij de kerkraad
of het centraal kerkbestuur de wet schendt of het algemeen belang schaadt.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat
de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen.
Van de schorsing wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het schorsingsbesluit wordt door de provinciegouverneur dadelijk
kennisgegeven aan de gemeenteoverheid, het erkend representatief orgaan en de
Vlaamse Regering.
Het regelmatig geschorste besluit kan worden ingetrokken.
De kerkraad of het centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, kan het
geschorste besluit gemotiveerd handhaven binnen een termijn van honderd dagen
die ingaat op de dag na het versturen van het schorsingsbesluit. In dit geval
wordt het handhavingsbesluit, op straffe van nietigheid van het geschorste
besluit, uiterlijk de laatste dag van die termijn naar de Vlaamse Regering
gestuurd met een afschrift aan het college van burgemeester en schepenen, de
provinciegouverneur en het erkend representatief orgaan.
De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad of van
het centraal bestuur kan door het college van burgemeester en schepenen
geschorst worden als het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële
belangen van de gemeente geschaad worden. De provinciegouverneur kan eveneens
de uitvoering schorsen als het besluit de wet schendt of het algemeen belang
schaadt. Het schorsingbesluit moet aan het bestuur van de
eredienst en aan het centraal bestuur verstuurd worden binnen dertig dagen
vanaf de dag na de dag van ontvangst van de notulen bij de gemeenteoverheid
of de provinciegouverneur. Die termijn kan worden gestuit (de termijn houdt op te
lopen en doet een nieuwe evenlange termijn lopen) door de verzending van een
aangetekende brief waarin het college of de provinciegouverneur het dossier
betreffende dat besluit opvraagt of er aanvullende inlichtingen over inwint.
Een nieuwe termijn neemt een aanvang de dag na de ontvangst van de gevraagde
stukken. Ook de aangetekende verzending van een klacht aan een
toezichthoudende overheid stuit de lopende termijn. De raad of het centraal bestuur waarvan de beslissing
regelmatig werd geschorst, kan die beslissing intrekken of ze gemotiveerd
handhaven binnen honderd dagen nadat het college of de provinciegouverneur
het schorsingbesluit heeft verstuurd [zie
Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I, pt. 1.2]. De handhaving is echter afhankelijk van het vervullen van
een driedubbele voorwaarde. Vooreerst het toesturen in origineel aan de
Vlaamse regering van een gemotiveerde beslissing tot handhaving van het
geschorste besluit, en van het toesturen van een kopie van de gemotiveerde
beslissing tot handhaving aan de gemeentelijke overheid, de provincie en het
erkend representatief orgaan. Vervolgens moet de beslissing tot handhaving van het
geschorste besluit aan de Vlaamse Regering worden toegestuurd uiterlijk op de
laatste dag van de termijn van 100 dagen die hierboven is bedoeld. En ten laatste, de beslissing tot handhaving moet
gemotiveerd worden, dit is met redenen omkleed en uitleg verschaffen waarom
het geschorste besluit toch gehandhaafd wordt. Indien niet aan de gemotiveerde mededelingsplicht binnen de gestelde
termijn wordt voldaan, dan is de beslissing tot handhaving van het geschorste
besluit, volstrekt nietig. Bij de
berekening van de termijnen moet eventueel rekening gehouden worden met de
ontvangsttheorie [zie Decreet, art. 43]. |
Art. 59. (besluiten van de kerkraad of het centraal
kerkbestuur; vernietigingsbesluit door de Vlaamse Regering)
De Vlaamse Regering kan, bij een gemotiveerd besluit, het besluit vernietigen van
de kerkraad of het centraal kerkbestuur op de gronden, bepaald in artikel 58.
Het vernietigingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat
de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen of, in voorkomend geval,
binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag nadat het
handhavingsbesluit bij de Vlaamse Regering is ingekomen.
Van de vernietiging wordt in de notulen melding gemaakt in de rand van het
desbetreffende besluit.
Van het vernietigingsbesluit wordt door de Vlaamse Regering dadelijk
kennisgegeven aan de provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend
representatief orgaan.
Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, is de schorsing
ambtshalve opgeheven.
De Vlaamse Regering kan de besluiten van een kerkraad of
van een centraal bestuur bij een gemotiveerd besluit vernietigen als het
gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen geschaad worden [zie Decreet, art. 58, § 1],
de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt geschaad [zie Decreet, art. 58, § 2]. Het vernietigingsbesluit moet aan het bestuur van de
eredienst en aan het centraal bestuur worden verstuurd binnen dertig dagen
nadat de notulen bij de provinciegouverneur zijn ingekomen of, in voorkomend
geval, binnen dertig dagen nadat het handhavingsbesluit bij de Vlaamse
Regering is ingekomen. De termijn van 30 dagen begint te lopen vanaf de dag
na de dag van ontvangst van het schorsingsbesluit door de provinciegouverneur
of vanaf de dag na de dag van ontvangst van het gemotiveerd
handhavingsbesluit genomen door de kerkraad. De Vlaamse Regering stelt de provinciegouverneur, de
gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan van zijn
vernietigingsbesluit in kennis. Het vernietigingsbesluit wordt ook in de rand
van de ontvangen notulen van de kerkraad genoteerd. Zoals dat het geval is bij de schorsingprocedure, kan de
termijn worden gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarin
de Vlaamse Regering het dossier betreffende het besluit bij het bestuur van
de eredienst of het centraal bestuur opvraagt, of er aanvullende inlichtingen
over inwint [zie Decreet, art. 60]. Ook de aangetekende verzending van de klacht aan een toezichthoudende
overheid stuit de termijn [zie Omzendbrief BA
2005/01 dd 25.02.2005, Littera I, pt. 1.3]. Indien de Vlaamse Regering de termijn van 30 dagen (met
zijn eventuele verlengingen na stuiting) laat verstrijken, zonder dat een
vernietigingsbesluit wordt genomen en meegedeeld, dan wordt de schorsing
(opgelegd door de gemeenteoverheid of de provinciegouverneur) als onbestaande
beschouwd. De schorsing is ambtshalve opgeheven. |
Art. 60. (stuiting van termijn van schorsing of
vernietiging)
De termijn waarbinnen de overheden, genoemd in artikelen 58 en 59, een besluit
van de kerkraad of van het centraal kerkbestuur kunnen schorsen of vernietigen,
wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief waarbij de
toezichthoudende overheid het dossier betreffende dit besluit bij de
kerkfabriek of het centraal kerkbestuur opvraagt of aanvullende inlichtingen
inwint. De aangetekende verzending van een ingediende klacht aan een
toezichthoudende overheid stuit eveneens de termijn.
De dag na de ontvangst van het dossier of van de aanvullende inlichtingen vangt
een nieuwe termijn van dertig dagen aan.
De toezichthoudende overheid (de gemeenteoverheid, de
provinciegouverneur of de Vlaamse Regering) kan de termijn van onderzoek voor
de schorsing enerzijds of de termijn nodig voor het nemen van een
vernietigingsbesluit anderzijds verlengen door aan de kerkraad of het
centraal kerkbestuur per aangetekende brief om inlichtingen te verzoeken of
door het volledige dossier op te vragen. De initiële termijn van 30 dagen [zie Decreet, art. 58 en 59] wordt verlengd met een nieuwe termijn van 30 dagen, die begint te
lopen vanaf de dag na de dag van ontvangst van de aanvullende inlichtingen of
van het dossier. De klacht die mits een aangetekende brief wordt
toegestuurd aan een toezichthoudende overheid (de gemeenteoverheid, de
provinciegouverneur of de Vlaamse Regering) stuit de hierboven bedoelde
termijn van 30 dagen [zie Decreet, art. 58 en
59] eveneens. |
Art. 61. (de afloop van de termijn van schorsing of
vernietiging; goedkeuring van de rekening)
§ 1. Een door de
toezichthoudende overheid opgevraagd besluit van een kerkraad of een centraal
kerkbestuur is niet langer vatbaar voor schorsing of vernietiging door de
overheden, genoemd in artikelen 58 en 59, na het verstrijken van een termijn
van dertig dagen, waarbinnen de toezichthoudende overheid haar besluit naar de
kerkfabriek of het centraal kerkbestuur moet versturen, die ingaat op de dag
die volgt op de ontvangst hetzij van het dossier dat met een aangetekende
zending is opgestuurd of tegen ontvangstbewijs is afgegeven, hetzij van de
aanvullende inlichtingen, bedoeld in artikel 60.
§ 2. De goedkeuring van de rekening houdt
in elk geval in dat de beslissingen van de kerkraad en van het centraal
kerkbestuur, die genomen worden in de loop van het jaar waarop de rekening
betrekking heeft en die niet werden opgevraagd, noch geschorst of vernietigd
werden, niet langer vatbaar zijn voor schorsing en vernietiging.
Art. 62. (besluiten van de voorzitter en de
secretaris; schorsing door de gemeente, de provincie; vernietigingsbesluit door
Vlaamse regering)
§ 1. De besluiten,
getroffen door de voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen
optreden, met toepassing van artikelen 39 en 40, kunnen door het college van
burgemeester en schepenen respectievelijk door de provinciegouverneur in hun
uitvoering worden geschorst op de gronden, bepaald in artikel 58.
Het schorsingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag die
volgt op de ontvangst van het door de toezichthoudende overheid opgevraagde
dossier.
De bepalingen van artikel 58, § 1, vierde tot en met zesde lid, en van artikel
58, § 2, vierde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing met
dien verstande dat de voorzitter en secretaris van de kerkraad, die samen
optreden, een geschorst besluit gemotiveerd kunnen handhaven.
§ 2. De besluiten, getroffen door de
voorzitter en de secretaris van de kerkraad, die samen optreden, met toepassing
van artikelen 39 en 40, kunnen door de Vlaamse regering worden vernietigd op de
gronden, bepaald in artikel 59.
Het vernietigingsbesluit moet aan de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur
worden verstuurd binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag die
volgt op de ontvangst van het opgevraagde dossier of, in voorkomend geval,
binnen een termijn van dertig dagen ingaande op de dag nadat het
handhavingsbesluit bij de Vlaamse Regering is ingekomen.
Van het vernietigingsbesluit wordt dadelijk kennisgegeven aan de
provinciegouverneur, de gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan.
Na het verstrijken van de termijn, bepaald in § 2, tweede lid, is de schorsing
ambtshalve opgeheven.
§ 3. De goedkeuring van de rekening houdt
in elk geval in dat de beslissingen van de voorzitter en de secretaris,
gezamenlijk optredend, die genomen werden in de loop van het jaar waarop de
rekening betrekking heeft en die niet werden opgevraagd, noch geschorst of
vernietigd werden, niet langer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging.
In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet
te voorziene omstandigheden, mogen de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden, op eigen initiatief de wijze van gunnen en de voorwaarden
van een opdracht vaststellen en de opdracht gunnen. De voorzitter en de
secretaris, die samen optreden, moeten de raad daarvoor niet vooraf om een delegatie vragen: ze bezitten een eigen
bevoegdheid hierover, ongeacht het bedrag van de opdracht [zie Decreet, art. 39 en 40].
Het speelt evenmin een rol of de opdracht gefinancierd
moet worden door kredieten die op de gewone begroting zijn ingeschreven, dan
wel door kredieten die op de buitengewone begroting zijn ingeschreven. De
voorzitter en de secretaris zijn wel verplicht om de raad tijdens de
eerstvolgende vergadering van hun beslissing op de hoogte te brengen en te
melden dat er zich inderdaad een onvoorzienbare situatie heeft voorgedaan die
tot spoedeisend optreden noopte. De raad heeft hier geen zeggenschap over.
Hij neemt akte van de beslissing die de voorzitter en de secretaris, die
samen optreden, getroffen hebben en hoeft die niet te bekrachtigen. De
beoordeling van de concrete omstandigheden in het licht van laatstgenoemde
voorwaarde behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter en secretaris, die
samen optreden, onder controle echter van de toezichthoudende overheid [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera G]. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden door de
toezichthoudende overheid moet slechts aan één voorwaarde voldaan worden: er
is spoed vereist bij de uitvoering van werken om het patrimonium in stand te
voldoen. Deze voorwaarde is voldoende: noch de 10 procent meer regel, noch de
oorsprong van de aan te wenden middelen (gewone of buitengewone kredieten),
noch het te besteden bedrag zijn belangrijk. Deze voorwaarde is noodzakelijk:
werken die geen spoed vereisen, moeten wel onderworpen worden aan de
kerkraad. De voorzitter en de secretaris moeten tekst en uitleg verschaffen
over hun samen genomen beslissing op de eerstvolgende vergadering van de
kerkraad. Maar hun beslissing is niet voor betwisting vatbaar door de overige
leden van de kerkraad: zij nemen er slechts akte van. De toezichthoudende
overheid (gemeente, provincie, Vlaamse Regering) echter kan wel de
spoedeisende aard van de omstandigheden onderzoeken, beoordelen en eventueel
sanctioneren. Ogenschijnlijk is geen bestraffing van de aangenomen
houding door de voorzitter en secretaris mogelijk, dan de vraagstelling naar
de opportuniteit van de genomen beslissing. Wat echter de financiële en
administratieve verantwoordelijkheid aangaat, kunnen toch kanttekeningen
worden gemaakt. Het algemeen administratief toezicht voorziet in een
schorsings- en vernietingstoezicht op de beslissingen van de kerkraad,
alsmede op de beslissingen van de voorzitter en de secretaris van de raden
die voor overheidsopdrachten samen optreden. De uitvoerbaarheid van de besluiten van de raad kan door
het college van burgemeester en schepenen geschorst worden als het
gemeentelijk belang en in het bijzonder de financiële belangen van de
gemeente geschaad worden [zie Decreet, Art. 58, § 1, 1ste
en 2de lid]. De
provinciegouverneur kan eveneens de uitvoering schorsen als het besluit de wet
schendt of het algemeen belang schaadt [zie
Decreet, Art. 58, § 2, 1ste
lid]. De besluiten van de voorzitter en de secretaris van de
raad, die samen optreden bij overheidsopdrachten, kunnen ook geschorst en
vernietigd worden op grond van dezelfde redenen die gelden voor de besluiten
van de kerkraad. Omdat die besluiten niet worden opgenomen in de notulen,
vangt de toezichttermijn van dertig dagen pas aan de dag na ontvangst van het
door de toezichthoudende overheid opgevraagde dossier. Bovendien moet het
schorsingsbesluit binnen voormelde termijn aan het bestuur van de eredienst
en aan het centraal bestuur worden verstuurd. Die toezichttermijn kan niet
gestuit worden. De Vlaamse Regering [zie
Decreet, Art. 59, 1ste
en 2de lid] kan de
voormelde besluiten van de voorzitter en de secretaris, die samen optreden,
ook vernietigen binnen dezelfde termijn en om dezelfde redenen die gelden
voor de besluiten van de kerkraad, dus wegens het schaden van het
gemeentelijk belang, in het bijzonder de financiële belangen van de gemeente,
het schenden van de wet of het schenden van het algemeen belang. De termijn
waarbinnen de Vlaamse Regering kan optreden, kan niet worden gestuit [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I]. De goedkeuring van de jaarrekening houdt altijd de
goedkeuring van de beslissingen in spoedvereisende zaken genomen door de
voorzitter en de secretaris in. |
Afdeling 2. -
Dwangtoezicht
Art. 63. (de toezichthoudende commissaris)
Na een waarschuwing die uit de briefwisseling blijkt, kan de provinciegouverneur
een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de
persoonlijke kosten van de leden van de kerkraad of van de leden van het
centraal kerkbestuur, naar gelang van het geval, die verzuimd hebben aan de
waarschuwingen gevolg te geven, om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in
te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij
de wetten, decreten, algemene reglementen en besluiten van de staat, de
gemeenschap, het gewest of de provinciale of gemeentelijke instellingen.
Van het sturen van een of meer commissarissen wordt door de provinciegouverneur
onmiddellijk kennisgegeven aan het erkend representatief orgaan en aan het
college van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie.
De regeling inzake het dwangtoezicht is eveneens van
toepassing met ingang van 1 maart 2005. Daardoor kan de provinciegouverneur,
na een schriftelijke waarschuwing, één of meer commissarissen gelasten zich
ter plaatse te begeven om bij de raad of bij het centraal bestuur de
gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of bepaalde maatregelen
ten uitvoer te brengen. De gemeenteoverheid en het erkend representatief orgaan
worden van de genomen maatregel onmiddellijk ingelicht [zie Omzendbrief BA 2005/01 dd 25.02.2005, Littera I, pt.
2]. De kosten die een dergelijk toezicht met zich meebrengen,
worden persoonlijk ten laste gelegd aan het lid van de kerkraad of van het
centraal kerkbestuur die in gebreke is gebleven. |
HOOFDSTUK V. - Rechtsgedingen
Art. 64. (de rechtsvorderingen)
Bij elke tegen de kerkfabriek ingestelde rechtsvordering treedt de voorzitter
samen met de secretaris van de kerkraad als verweerder op. Zij stellen de
vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in. Zij verrichten alle
handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.
Alle andere rechtsvorderingen waarbij de kerkfabriek als eiser optreedt, mogen
door de voorzitter en de secretaris, die samen optreden, pas worden ingesteld
na machtiging door de kerkraad.
De voorzitter en de secretaris die samen optreden,
vertegenwoordigen de kerkraad bij elke gerechtelijke procedure. Indien zij
als verweerder optreden, dan is hun mandaat onbeperkt. Treden zij echter als
eiser op, dan moeten ze handelen binnen de beperkingen die de kerkraad hen
heeft opgelegd en na door de kerkraad behoorlijk te zijn gemandateerd. |
© PéDéWé 01.2009. Hoewel de teksten (in de groene kaders) hoofdzakelijk
gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de
interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de
Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en
haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.