Identificatie van personen
De identiteitscontrole gebeurt in eerste instantie aan de hand van
de officiële identiteitsdocumenten. Slechts wanneer deze niet kunnen worden
voorgelegd of wanneer er twijfel rijst rond de authenticiteit van die
documenten kan worden overgegaan tot de uitbreiding van de controlemiddelen
(zie MvT, p. 55).
Het Erkenningsdecreet voorziet in E.Art.
47 de wijze waarop de identiteit van personen wordt
bijgehouden en jaarlijks wordt neergelegd.
De documenten die de identificatie mogelijk maken, worden na de
verificatie aan de betrokkene teruggegeven (zie
E.Art. 21, laatste lid).
Uitbreiding middelen
De identificatie van personen zal meestal gebeuren op basis van
voorgelegde identificatiebewijzen. Bij gebrek aan een dergelijk document,
kunnen ook andere papieren dragers gebruikt worden om personen te
identificeren, bv. reisdocumenten, een rijbewijs (zie
E.Art. 21, 1ste lid, 1° en 2°) .
Indien deze middelen niet voldoen, kan ook gebruik gemaakt worden
van audiovisuele middelen (zie E.Art.25 en E.Art. 21, 1ste
lid, 3° in fine).
Verwijzing naar E.Art. 25.
Dit artikel regelt het gebruik van audiovisuele middelen bij de
uitoefening van het toezicht. Audiovisuele middelen zijn niet meer weg te
denken in de uitoefening van het toezicht, maar het gebruik ervan wordt
goed omschreven om misbruiken en schendingen van de privacy te voorkomen (MvT,
p. 56).
Authenciteit
Authentiek betekent echt, betrouwbaar, niet vervalst,
geloofwaardig, waarachtig. De waarachtigheid van een voorgelegd document
onderzoeken is aan interpretatie onderhevig. Ogenschijnlijk kan een voorgelegd
document echt of onecht ogen.
De reden voor een bijkomend onderzoek is tweeërlei: ofwel wordt
getwijfeld aan de echtheid van de voorgelegde papieren, ofwel wordt
getwijfeld aan de identiteit van de persoon die deze papieren documenten
voorlegt en / of er zich mee identificeert.
Beide opties leiden naar een non-identificatie van de persoon die
deze documenten voorlegt of in bezit houdt (zie
E.21, 1ste lid, 3°).
Audiovisuele middelen
De audiovisuele vaststellingen worden wat hun verwerking betreft
onderworpen aan dezelfde regels die volgens artikel 5 van de Algemene
Verordening Gegevensbescherming gelden voor persoonsgegevens, d.w.z. dat ze
slechts voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden worden verzameld en vervolgens niet op een met die doeleinden
onverenigbare wijze mogen worden verwerkt.
De vaststellingen gebeuren binnen een welomschreven
toezichtsopdracht opgenomen in E.Art. 18, 2de lid.
Een andere verwerking dan binnen deze opdracht is slechts mogelijk
voor historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek of wanneer die
verwerking kan worden gebaseerd op een andere rechtsgrondslag (MvT,
p. 56).
Audiovisueel middel, definitie
Naar analogie met de definitie van artikel 47sexies
van het Wetboek van Strafvordering kan een audiovisueel
middel worden omschreven als een technisch hulpmiddel bestaande uit een
configuratie van componenten die audiovisuele signalen detecteert, deze
transporteert, hun registratie activeert en de signalen registreert (zie
MvT, p. 56).
Beperking
van het toezicht
In navolging van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 19
december 2019 kan deze bevoegdheid enkel worden aangewend voor het toezicht
op de naleving van de (erkennings)verplichtingen die gelden voor de
erkenningszoekende lokale geloofsgemeenschappen en voor de besturen van de
eredienst (MvT, p. 54).
Bij
het uitoefenen van het toezicht moet er steeds rekening gehouden worden met
het recht op vrijheid van de eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan
en de organisatorische autonomie van godsdienstige geloofsgemeenschappen,
die gewaarborgd worden door de Grondwet en door de internationale
mensenrechtenverdragen (zie MvT, p. 13).
De
uitoefening van het fysieke toezicht wordt beperkt. In geen geval mag een
controletoezicht ter plaatse de aan gang zijnde eredienst verstoren (zie E.Art. 18, 3de
lid).
De
personeelsleden van de bevoegde instantie hebben niet de bevoegdheid om
gebouwen of ruimtes te betreden die bestemd zijn als private woning
ongeacht wie deze woning betrekt (de bedienaar van de eredienst of andere
personen) (zie MvT, pp. 14, 24 en 55 en E.Art. 18, 3de lid).
Toezicht,
geen strafonderzoek bevolen door een onderzoeksrechter
Dit artikel
machtigt de personeelsleden van de ISD niet om bijzondere
opsporingsmethodes, in het bijzonder observaties in de zin van artikel
47sexies van het Wetboek van Strafvordering uit te voeren.
De
toekenning van de mogelijkheid om bij de uitoefening van het toezicht
audiovisuele middelen te gebruiken doet geen afbreuk aan artikel 47ter en
volgende van het Wetboek van Strafvordering (zie MvT, p. 56).
Transparantie
omtrent juridische structuren
De
ISD onderzoekt niet alleen de identiteit van personen, zij houdt ook
toezicht op de juridische structuren die met het bestuur van de Eredienst
of van de erkenningzoekende lokale geloofsgemeenschap rechtstreeks of
onrechtstreeks verbonden zijn (zie E.Art.21, 1ste lid, 4° en 5°).
Het
onderzoek naar de gedegenheid van de juridische structuren wordt beperkt
tot deze voorzien in E.Art. 19, 2de lid, 1° en 2°,
omtrent het toezicht op erkenningzoekende lokale geloofsgemeenschappen,
waarnaar verwezen wordt.
En
naar E.Art. 19, 2de lid, 3°, omtrent het toezicht op de correcte
toepassing van hoofdstuk 3 van het Erkenningsdecreet door de erkende
besturen van de eredienst, waarnaar verwezen wordt.
Identificatie
van de infrastructuur (gebouwen)
E.Art. 21, 1ste lid,
6° bevestigt
de mogelijkheid om een lijst van alle gebouwen die het bestuur van de
eredienst of de erkenningzoekende lokale geloofsgemeenschap gebruikt, op te
vragen om er toezicht te houden.
Eigendom
is geen vereiste. Alle gebouwen die gebruikt worden door het bestuur van de
eredienst of door de erkenningzoekende lokale geloofsgemeenschap, is een
voldoende voorwaarde. Gebouwen in eigendom, gehuurd, ter beschikking
gesteld, louter gebruikt, voldoen aan de voorwaarde (zie E.Art.7, 6° en Art. 8, 2de
lid, 5° en 6°).
Het
Erkenningsdecreet voorziet in E.Art. 16, 4° dat een bewijs van zakelijke rechten
op gebouwen moet voorgelegd kunnen worden.
Hieronder vallen (zie E.Art. 20 en MvT, p. 55):
·
alle gebouwen bestemd voor de uitoefening
van de eredienst;
·
de infrastructuur gebruikt door het bestuur
van de eredienst. Tijdens de wachtperiode betreft dit de infrastructuur die
werd opgenomen in de aanvraag tot erkenning;
·
de ruimtes die ter beschikking gesteld
worden door de financierende overheid waar de leden van de
geloofsgemeenschap ontvangen kunnen worden, waar het bestuursorgaan kan
vergaderen en waar het archief van het bestuur van de eredienst kan worden
bewaard;
·
de ruimtes waar de bestuursorganen hun
decretale taken uitvoeren.
|