CENTRAAL KERKBESTUUR GENT STAD

 

Biezekapelstraat 4 te 9000 Gent

 

HOOFDSTUK 2. Erkenning van lokale geloofsgemeenschappen

 

Afdeling 1. Erkenningscriteria

 

Artikel 7. Erkenningscriteria, opsomming

Gewijzigd bij Decreet van 26 april 2024, punten 3°, 6°, 9°, worden vervangen, en punten 3°/1 , 3°/2, en 3°/3, en 12° worden toegevoegd.

 

Een lokale geloofsgemeenschap kan worden erkend als ze voldoet aan al de volgende criteria:

 

1° ze heeft een juridische structuur die aangepast is aan het aangevraagde openbaar statuut en waarover er transparantie is;

 

2° ze is financieel leefbaar en biedt transparantie daarover;

 

3° ze ontvangt noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks buitenlandse financiering of ondersteuning als die financiering of ondersteuning afbreuk doet aan haar onafhankelijkheid. Ze ontvangt geen financiering of ondersteuning die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met terrorisme, extremisme, spionage of clandestiene inmenging;

[opgeheven bij Decreet van 26 april 2024, art. 3 en vervangen door wat volgt:].

 

3° ze ontvangt noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks financiering of ondersteuning die afbreuk doet aan de onafhankelijke uitoefening van de decretale opdrachten en verplichtingen van het toekomstige bestuur van de eredienst, zoals is bepaald in dit decreet en het decreet van 7 mei 2004. De onafhankelijke uitoefening van de decretale opdrachten en verplichtingen van het toekomstige bestuur van de eredienst kan in het gedrang komen door onder meer, maar niet uitsluitend, de samenloop van twee of meer van de volgende elementen, die wordt vastgesteld door de personeelsleden van de bevoegde instantie bij de juridische structuur, vermeld in artikel 7, 1° :

a) het ontvangen van herhaaldelijke financiële giften van dezelfde persoon of organisatie;

b) het ontvangen van schenkingen van goederen die een aanzienlijke kostprijs hebben en noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eredienst;

c) de rechtstreekse of onrechtstreekse terbeschikkingstelling van personeel door derden;

d) de terbeschikkingstelling door derden van infrastructuur ten kosteloze titel of tegen een niet-marktconforme huurprijs;

e) het bestaan van samenwerkingsverbanden met instellingen die rechtstreeks of onrechtstreeks gelinkt zijn aan organisaties en bewegingen die een extremistische en segregerende geloofsbeleving promoten en verspreiden;

f) de opname in de statuten, oprichtingsakte of beginselverklaring van de juridische structuur, vermeld in artikel 7, 1°, van een band van ondergeschiktheid aan een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

g) een nauwe band met een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie die blijkt uit het feit dat de juridische structuur, vermeld in artikel 7, 1° :

1) richtlijnen, ongeacht de aard ervan, ontvangt van een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

2) informatie over de eigen werking, over leden of over bepaalde personen of groepen bezorgt aan een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

3) structureel en prominent aanwezig is op bijeenkomsten die georganiseerd worden door een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

4) via de eigen communicatiekanalen activiteiten promoot van een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

5) verbonden is met structuren zoals verenigingen of koepelorganisaties die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan of aangestuurd worden door een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

6) voor de eigen werking actief gebruikmaakt van officiële logo's van een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

7) gebruikmaakt van infrastructuur in eigendom van een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie, en waarvan het gebruiksrecht onvoldoende een onvoorwaardelijke en lange termijn van het gebruik garandeert;

8) binnen de eigen werking een structurele en prominente aanwezigheid van diplomatiek personeel toestaat;

9) via financiële stromen en constructies financieel verbonden is met een buitenlandse actor of een daaraan gelinkte binnenlandse organisatie;

 

3° /1 ze ontvangt geen financiering of ondersteuning die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met terrorisme, extremisme, spionage of clandestiene inmenging; [toegevoegd bij Decreet van 26 april 2024, art. 4]

 

3° /2 ze heeft geen banden met:

a) personen of entiteiten als vermeld in artikel 3 en 5 van het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme;

b) personen, groepen of entiteiten die zijn opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 2, 3 en 4 van het gemeenschappelijk standpunt 2001/931/ GBVB van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en in de daaropvolgende besluiten van de Raad tot actualisering van de lijst van personen, groepen en entiteiten, vermeld in artikel 2, 3 en 4 van het gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB;". [toegevoegd bij Decreet van 26 april 2024, art. 5]

 

4° ze toont de maatschappelijke relevantie aan van de lokale geloofsgemeenschap aan de hand van:

a) de bevestiging door het representatief orgaan dat de lokale geloofsgemeenschap minstens tweehonderd leden telt binnen de gebiedsomschrijving;

b) de zorg voor de materiële voorwaarden die de uitoefening van de eredienst en het behoud van de waardigheid ervan mogelijk maken;

c) het onderhoud en de bewaring van de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst;

d) het onderhouden van duurzame contacten met de lokale overheid van de gemeente waar de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst gelegen zijn;

e) het respecteren van het principe van goed nabuurschap en het onderhouden van duurzame contacten met de lokale gemeenschap waar de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst gelegen zijn;

 

 

5° de leden van het voorlopig bestuursorgaan leven, behalve bij incidentele overmacht, al de volgende verplichtingen na:

 

a) de verplichting om in geen geval, op welke wijze dan ook, medewerking te verlenen aan activiteiten die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of leden daarvan;

b) de verplichting om alle redelijke inspanningen te ondernemen om personen die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden daarvan, te weren uit de organisatie en werking van het voorlopig bestuursorgaan;

c) de verplichting om alle redelijke inspanningen te ondernemen om personen die in door de lokale geloofsgemeenschap gebruikte lokalen en plaatsen aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden daarvan, te weren uit de gebruikte lokalen en plaatsen;

d) de verplichting om, onverminderd de vrijheid van godsdienst, alle redelijke inspanningen te ondernemen om geldende wetgeving na te leven en niet hun medewerking te verlenen aan handelingen strijdig met de geldende wetgeving, in het bijzonder de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

e) de verplichting om in geen geval, op welke wijze dan ook aan te zetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of leden daarvan;

 

6° ze toont aan dat het toekomstig bestuur van de eredienst houder zal worden van zakelijke rechten op de gebouwen of de andere infrastructuur bestemd voor de uitoefening van de eredienst of bij gebreke daarvan, wanneer de gebouwen of de andere infrastructuur bestemd voor de uitoefening van de eredienst geen eigendom zijn van een publieke rechtspersoon, kan ze een afschrift voorleggen van een overeenkomst die met de eigenaar van de gebouwen of de andere infrastructuur bestemd voor de uitoefening van de eredienst is gesloten over het gebruik van de gebouwen of de andere infrastructuur door het toekomstig bestuur van de eredienst;

[vervangen bij Decreet van 26 april 2024, art. 8, door wat volgt:]

 

6° ze toont aan dat het toekomstige bestuur van de eredienst voor de gebouwen die bestemd zijn voor de uitoefening van de eredienst, houder is van een van de onderstaande rechten of overeenkomsten. Aan dit criterium is ook voldaan als de gebouwen die bestemd zijn voor de uitoefening van de eredienst, in eigendom zijn van een Belgische publieke rechtspersoon:

a) een zakelijk recht dat voldoet aan de modaliteiten en voorwaarden, vermeld in boek 3 `Goederen' van het Burgerlijk Wetboek: volle eigendom of mede-eigendom;

b) een zakelijk gebruiksrecht dat voldoet aan de modaliteiten en voorwaarden, vermeld in boek 3 `Goederen' van het Burgerlijk Wetboek: erfpacht, vruchtgebruik of opstal;

c) een schriftelijke huurovereenkomst naar gemeenrecht conform artikel 1737 van het Burgerlijk Wetboek van bepaalde duur van minstens vijftien jaar zonder de mogelijkheid van een vervroegde beëindiging door de verhuurder;

 

 

7° het voorlopig bestuursorgaan bezorgt de voor- en achternaam, adres, rijksregisternummer, e-mailadres, telefoonnummer, nationaliteit, geboortedatum en geslacht van de leden van het voorlopig bestuursorgaan aan de Vlaamse Regering, het representatief orgaan, de financierende overheid en in voorkomend geval de adviserende gemeente. Als er tussentijdse wijzigingen zijn, meldt het voorlopig bestuursorgaan dat binnen dertig dagen aan deze instanties;

 

8° ze heeft enkel bedienaars van de eredienst en hun vervangers die voldoen aan de inburgeringsplicht die in voorkomend geval op hen van toepassing is conform het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;

 

9° ze heeft geen bedienaars van de eredienst en hun vervangers die rechtstreeks of onrechtstreeks bezoldigd zijn door een buitenlandse overheid;

[vervangen bij Decreet van 26 april 2024, art. 7, door wat volgt:]

 

9° ze verbindt zich ertoe om de wedde van haar bedienaars van de eredienst ten laste te laten nemen door de federale overheid conform artikel 181 van de Grondwet en de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad;

 

10° ze voldoet aan de verplichtingen, vermeld in artikel 11 en 12;

 

11° ze doorloopt de wachtperiode van vier jaar, vermeld in afdeling 3, met gunstig gevolg.

 

 

12° de federale minister van Justitie heeft een gunstig advies gegeven over de lokale geloofsgemeenschap met betrekking tot elementen die de veiligheid van de staat of de openbare orde aanbelangen. [Toegevoegd bij Decreet van 26 april 2024, art. 9].

 

 

 

Na 15 jaar is er nood aan een actualisatie van het erkennings-, toezichts- en sanctiekader voor lokale geloofsgemeenschappen. Bovendien bleek de noodzakelijke informatie om erkennings- en sanctiedossiers te kunnen beoordelen soms onvoldoende beschikbaar te zijn. Het gaat daarbij om informatie met betrekking tot de bestuurlijke gegevens van de lokale geloofsgemeenschappen, maar ook om informatie in verband met veiligheids- of samenlevingsaspecten (MvT, p. 6 e.v.).

Aan volgende erkenningsvoorwaarden moet voldaan worden:

1.      De toekomstige lokale geloofsgemeenschap heeft een juridische structuur die haar toelaat om in volledige transparantie langdurig te werken onder toezicht van de Vlaamse Overheden (zie E.Art. 7, 1° en 2°).

2.      De financiering van de toekomstige lokale geloofsgemeenschap is onafhankelijk van sommen, betoelagingen, subsidies, loon- of pensioenbetalingen uit het Buitenland (zie E.Art. 7, 3° en 9°).

3.      De toekomstige lokale geloofsgemeenschap heeft geen banden met binnenlandse of buitenlandse organisaties die de Westerse cultuur verwerpen en / of bestrijden (zie E.Art. 7, 5°). De memorie somt op (MvT, p. 7):

·         Gekwalificeerd verbod op buitenlandse financiering en ondersteuning als die financiering of ondersteuning afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van een lokale geloofsgemeenschap;

·         Verbod op financiering of ondersteuning die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met terrorisme, extremisme, spionage of clandestiene inmenging;

·         Verbod op rechtstreekse of onrechtstreekse bezoldiging door een buitenlandse overheid van bedienaars van de eredienst en hun vervangers;

·         De verzoekers leven gedurende het ganse bestaan van de (toekomstige) geloofsgemeenschap administratieve verplichtingen na, die de transparantie bevorderen en toezicht door de Vlaamse overheden mogelijk maken (zie E.Art. 7, 5°, 6° en 7°).

4.      Het aanvraagdossier bevat een schriftelijke verklaring op eer waarbij de leden van het voorlopig bestuursorgaan / het tijdelijk voltallig bestuursorgaan zich ertoe verbinden om deze verplichtingen na te leven (MvT, p. 7).

5.      De maatschappelijke relevantie van de toekomstige geloofsgemeenschap moet gewaarborgd zijn. De Vlaamse Overheid legt een ondergrens op. De gemeenschap moet minstens 200 personen vertegenwoordigen die in goede nabuurschap in een gebouw gevestigd zijn (zie E.Art. 7, 4°).

6.      Tenslotte moeten eventueel ter beschikking gestelde gebouwen goed onderhouden worden en gebruik worden voor de bestemming die er oorspronkelijk werd aan gegeven (zie E.Art. 7, 4° littera c).

7.      In verband met de bedienaars of hun vervangers wordt opgelegd dat de bedienaars van de eredienst en hun vervangers voldoen indien van toepassing aan de inburgeringsplicht vastgelegd in het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid (MvT, p. 6).

Dit alles mondt uit in een wachtperiode (tot definitieve erkenning) van 4 jaar. Periode waarin de Vlaamse Overheid toezicht op de correcte toepassing van deze erkenningsvoorwaarden (zie E.Art. 7, 11).

De invoering van een wachtperiode van vier jaar heeft tot doel de erkenningsaanvragen grondig te screenen en te toetsen op de erkenningsverplichtingen, alsook een constructieve relatie op te bouwen met de betreffende lokale geloofsgemeenschap. De wachtperiode zorgt er ook voor dat alle betrokken actoren bij de erkenningsprocedure een gefundeerd advies kunnen geven. Op deze wijze kan er ook vertrouwen worden opgebouwd tussen de lokale geloofsgemeenschap en de lokale overheid, waarvan de Vlaamse Regering de essentiële rol in deze materie ten volle wil erkennen (MvT, p. 11).

Daarenboven wordt een advies van de Minister van Justitie ingewacht (zie E.Art. 7, 12).

De wachtperiode zal starten vanaf het moment dat het representatief orgaan de bij haar ingediende erkenningsaanvraag van een lokale geloofsgemeenschap, heeft bezorgd aan de Vlaamse Regering (MvT, p. 11 en E.Art. 9).

Tijdens deze wachtperiode zal de lokale geloofsgemeenschap aan een aantal administratieve verplichtingen moeten voldoen, waaronder financiële rapportering en opstellen en bijhouden van een giftenregister (MvT, p. 11 en E.Art. 11, § 2, 3 en E.Art. 17, § 2).

Door enkele geloofsentiteiten werd klacht ingediend bij het Grondwettelijk Hof. Dat vaardigde het arrest 113/2023 van 20 juli 2023 uit, met volgende vernietiging:

“vernietigt artikel 7, 3°, eerste zin, en 9°, artikel 16, 8°, en artikel 17, § 1, eerste zin, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 oktober 2021 « tot regeling van de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen, de verplichtingen van de besturen van de eredienst en het toezicht daarop en tot wijziging van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten.“

Daarop vaardigde de Vlaamse Regering het Decreet van 26 april 2024 uit, om aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof te voldoen.

 

 

© PéDéWé 03.2022. Hoewel de teksten in de groene kaders hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.

 

Naar E.Art. 6

Home

Naar E.Art. 8