|
|
Jaarrekening
Annaliteit
De jaarrekening wordt
door de kerkfabriek opgesteld na het afsluiten van het boekjaar en omvat de
gegevens van het vorige boekjaar. Deze annaliteit vloeit uit art. 45 van het Decreet voort. De termijn van het
boekjaar loopt vanaf de 1ste januari tot en met de 31ste
december van hetzelfde jaar.
Periodiciteit en datum van indiening
De jaarrekening wordt
periodiek (éénmaal per jaar) ingediend vóór de 1ste april van het
jaar dat volgt op het boekjaar.
Dit wil zeggen dat de
jaarrekening bij het centraal kerkbestuur moet toekomen ten laatste op 31 maart
van het jaar dat volgt op het boekjaar. De voorafgaande goedkeuring van de
jaarrekening door de kerkraad is een conditione sine qua non.
Samenstellende delen en voorstellingswijze
De jaarrekening
bestaat uit een financieel gedeelte en een toelichting. De posten van de
jaarrekening worden uitgedrukt in euro, afgerond tot op twee cijfers na de
komma.
De jaarrekening omvat
voor alle posten volgens de voorgeschreven indeling:
§ de bedragen van de voorgaande jaarrekening;
§ de cijfers van het budget;
§
de totalen
op 31 december.
Financieel gedeelte
Het financiële gedeelte van de jaarrekening maakt een onderscheid
tussen de ontvangsten en uitgaven, inclusief overboekingen die betrekking
hebben op de exploitatie en op de investeringen.
Exploitatie
Met exploitatie wordt bedoeld: alle ontvangsten en uitgaven die
gewoonlijk tenminste eenmaal per financieel boekjaar voorkomen en die het
bestuur van de eredienst regelmatige inkomsten of een regelmatige werking
waarborgen, met inbegrip van de periodieke aflossing van de schuld en alle
andere ontvangsten en uitgaven die niet als investeringen kunnen worden
geclassificeerd.
Investeringen
De investeringen worden als volgt omschreven: alle ontvangsten en
uitgaven die betrekking hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding van
de duurzame middelen van het bestuur van de eredienst, uitgezonderd de normale
onderhoudswerkzaamheden. De investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde
doel toegestane toelagen en leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de
andere investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld.
Toelichting
De toelichting in de
jaarrekening omvat verder minstens de volgende elementen:
1° het bewijsstuk van
de kastoestand van het bestuur van de eredienst op 31 december van het
financieel boekjaar:
De penningmeester maakt op het einde van elk financieel boekjaar een
door hem ondertekend bewijsstuk op, waaruit moet blijken dat de cijfers van de
boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen en de
kassen van het bestuur van de eredienst.
2° een overzicht van
de interne kredietaanpassingen:
Het bestuursorgaan kan binnen een hoofdfunctie van het
exploitatiebudget de kredieten verschuiven met een interne kredietaanpassing
zolang het totaal van de ontvangsten en de uitgaven van de hoofdfuncties gelijk
blijft, geen kredieten opgenomen worden op artikelen van het budget voor
uitgaven waarop geen kredieten opgenomen waren en de afspraken, vermeld in
artikel 6 en 10, worden gerespecteerd.
3° de geactualiseerde
investeringsfiches voor de lopende investeringsprojecten:
36.1 Voor elk gepland investeringsproject wordt een investeringsfiche
opgemaakt, waarin het project omschreven wordt en de geraamde uitgaven en de
geplande financieringswijze aangegeven worden, met vermelding van het
financieel boekjaar waarin die ontvangsten en uitgaven, inclusief
overboekingen, in het meerjarenplan en het budget opgenomen werden.
36.2 Voor investeringsprojecten die betrekking hebben op gebouwen,
wordt op de investeringsfiche vermeld of het gebouw al dan niet beschermd is,
in de zin van artikel 34, derde lid.
36.3 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van
de investeringssteekkaart.
37. In de loop van de uitvoering van het investeringsproject wordt elke
betaling, elke ontvangen toelage of lening en elke wijziging in de
financieringswijze onmiddellijk aangegeven op de investeringsfiche, met
vermelding van de datum.
38. De investeringsfiches zijn niet gebonden aan een financieel
boekjaar. Ze maken deel uit van de toelichting in de jaarrekeningen waarop ze
betrekking hebben.
4° de wijzigingen in
de geactualiseerde inventaris:
32.1 Het bestuur van de eredienst stelt een boekhoudkundige inventaris
op die voorzichtig, oprecht en te goeder trouw een genummerd overzicht geeft
van alle bezittingen, vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van
welke aard ook, van het bestuur van de eredienst. De verbruiksgoederen hoeven
niet in de inventaris te worden opgenomen.
32.2 De verschillende stichtingen en legaten worden duidelijk van
elkaar gescheiden.
32.3 Bij de bezittingen die deel uitmaken van het privaat patrimonium
worden de rechten van het bestuur van de eredienst verduidelijkt.
33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de
secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De
inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking hebben op
een van die vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat de
openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen.
33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het
saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen.
34.1 Van de bezittingen van het bestuur van de eredienst moeten enkel
de bezittingen worden gewaardeerd die het bestuur van de eredienst verwerft
vanaf 1 januari 2007.
34.2 Met behoud van de toepassing van het eerste lid worden voor de
onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, in voorkomend geval de
erop rustende lasten en de al dan niet periodieke opbrengsten ervan en indien
bekend het jaar van verwerving in de inventaris vermeld. Ook belangrijke investeringsprojecten worden vermeld met
verwijzing naar de desbetreffende investeringssteekkaart.
34.3 Bij de gebouwen waarover het bestuur van de eredienst beschikt,
wordt vermeld of ze al dan niet beschermd zijn, in de zin van het decreet van 3
maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten met
latere wijzigingen.
34.4 Voor de vorderingen, beleggingen, liquide middelen en schulden
wordt de nominale waarde opgenomen.
34.5 Als daartoe gegronde redenen bestaan, kan het bestuur van de
eredienst de waarde, vermeld in de inventaris, aanpassen, mits het daarvoor een
draagkrachtige en duidelijke motivering geeft.
35. Met behoud van de toepassing van artikel 33 wordt de inventaris
minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december geactualiseerd en
wordt een overzicht van de wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen,
vermeld in artikel 33, bij de jaarrekening gevoegd.
5° een lijst van de
openstaande schulden, een lijst van de openstaande vorderingen en een lijst van
de oninbaar verklaarde bedragen, die opgenomen werden in de inventaris met
toepassing van artikel 33:
33.1 De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de
secretaris en worden door de penningmeester zonder uitstel, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het bedrag. De
inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en het saldo.
Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die betrekking hebben op
een van die vorderingen in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat de
openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen.
33.2 De schulden worden door de penningmeester zonder uitstel,
doorlopend genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris,
met vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en het
saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december worden alle
betalingen van schulden in dat deel van de inventaris opgenomen, zodat het
saldo kan worden afgelezen.
6° de staat van het
vermogen:
43.1 De staat van het vermogen vloeit rechtstreeks voort uit de
inventaris, vermeld in artikel 32.
43.2 De minister bepaalt de nadere regels voor de vorm en de inhoud van
de staat van het vermogen.
7° de verdeelsleutels,
vermeld in artikel 4, tweede lid:
Het bestuursorgaan kan waar het dat noodzakelijk acht verdeelsleutels
hanteren bij het toewijzen van bepaalde ontvangsten en uitgaven. Die
verdeelsleutels moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd en maken deel uit van
de strategische nota van het meerjarenplan, de beleidsnota van het budget en de
toelichting van de jaarrekening.
8° de waarderingsregels:
35. Met behoud van de
toepassing van artikel 33 wordt de inventaris minstens eenmaal per jaar en in
ieder geval op 31 december geactualiseerd en wordt een overzicht van de
wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen, vermeld in artikel 33, bij de
jaarrekening gevoegd.
Waardering van historisch
erfgoed
Het is niet de bedoeling dat in de
inventaris alle eigendommen en bezittingen van het bestuur van de eredienst
worden gewaardeerd. Niet alleen is het onbegonnen werk om van alle historische
bezittingen en van het volledige kunstpatrimonium van de besturen van de
eredienst de waarde in te schatten, maar het is ook niet zinvol. Veel
kunstvoorwerpen hebben in een marktcontext immers een grote waarde, maar hebben
dat niet in de context van het bestuur van de eredienst aangezien ze gebruikt
worden in de eredienst en dus niet zomaar kunnen worden verzilverd.
Waardering van bezittingen vanaf 01.01.2007
Het reglement bepaalt echter
dat van sommige elementen in de inventaris wel de waarde moet worden opgenomen.
Om te beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur verwerft vanaf 1
januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur immers op de hoogte
van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de schattingswaarde bij een
schenking, zodat die waarde zonder probleem kan worden opgenomen in de
inventaris.
Waardering van
onroerende goederen
Daarnaast bepaalt het reglement dat voor de onroerende goederen de
ligging, het kadastraal inkomen, de erop rustende lasten, de opbrengsten (huur-
of pachtprijs) en het jaar van verwerving worden vermeld. Het bestuur beschikt
immers over die gegevens en ze kunnen een aanduiding zijn voor de waarde van
bezittingen.
Waardering in nominale waarde
Voor de vorderingen,
beleggingen, liquide middelen en financiële schulden moet de nominale waarde
opgenomen worden, zonder dat het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het
bestuur al bezit en wat het verwerft vanaf 1 januari 2007.
Herwaardering
De waarderingen in de inventaris zijn slechts een toelichting bij de
informatie die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder financiële of juridische
gevolgen voor de tekorten van de besturen van de eredienst. Eventuele
herwaarderingen kunnen enkel worden doorgevoerd als ze echt nodig zijn en
bedrijfseconomische betekenis hebben. Hiertoe moet het bestuur van de eredienst
een gemotiveerde beslissing nemen. Investeringen voor gebouwen worden wel
vermeld in de inventaris, met verwijzing naar de desbetreffende
investeringssteekkaart. Op die wijze kunnen ook externen een zicht behouden op
de uitgevoerde investeringen.
Investeringsfiches
Het reglement bepaalt dat het bestuur voor elke investering een
steekkaart moet opmaken waarop het verloop van de investering is opgenomen,
zodat de investering in al zijn facetten kan worden gevolgd.
De kaart begint met een omschrijving van het project, met bij
investeringen voor gebouwen verplicht de vermelding of het gebouw in kwestie al
dan niet beschermd is. Voorts bestaat de steekkaart uit twee delen.
In het eerste deel wordt de planning aangebracht, zoals opgenomen in het
meerjarenplan. Daarbij worden alle bedragen vermeld en ook het jaar waarin de
ontvangsten en uitgaven gepland worden.
Als er een wijziging optreedt in de aanvankelijke planning, wordt de
nieuwe planning op een nieuwe rij ingevuld op de investeringssteekkaart, met
daarbij de nieuwe bedragen en met telkens de vermelding van het jaar waarin de
ontvangsten en uitgaven worden gepland.
In het tweede deel van de steekkaart wordt de uitvoering gevolgd van het
investeringsproject. Daarin worden alle verrichtingen die verband houden met het
project opgenomen, met vermelding van het bedrag en het financiële boekjaar.
Uiteindelijk worden de steekkaarten bij de jaarrekening gevoegd om de
projecten (en de besteding van de toegekende toelagen) te kunnen volgen en
controleren.
Het is daarbij van belang dat de steekkaarten niet dienstjaargebonden
zijn. Eenzelfde steekkaart, maar dan verder aangevuld, kan zo deel uitmaken van
de bijlagen van verschillende opeenvolgende jaarrekeningen.
Voorbeeld:
In de oorspronkelijke planning kan bijvoorbeeld een uitgave van 12.000
euro opgenomen zijn in 2009 voor werkzaamheden aan het kerkgebouw. Op de
investeringssteekkaart wordt dat in het linkergedeelte van het eerste vak (A)
van het deel over de planning opgenomen:
periode |
|
uitgave |
|||
|
|
bedrag |
omschrijving |
fin. boekjaar |
rekeningnr. |
bj. 2009 |
A |
12.000 |
grote herstellingen hoofdgebouw |
2009 |
4100 |
Voor de financiering van die werkzaamheden wordt een gemeentelijke
toelage opgenomen van 10.000 euro. Het saldo van 2000 euro wordt gefinancierd
met een overboeking uit de exploitatie. Dat wordt als volgt opgenomen in het
rechtergedeelte van dat eerste vak van het deel over de planning:
financiering |
|||
bedrag |
Omschrijving |
fin. boekjaar |
rekeningnr. |
10.000 |
gemeentelijke
toelage |
2009 |
3100 |
2.000 |
overboeking
uit exploitatie |
2009 |
39 |
Na verloop van tijd kan echter blijken dat de uitvoering van de
werkzaamheden niet haalbaar blijkt in 2009, maar dat ze pas gefaseerd in 2010
en 2011 uitgevoerd zullen kunnen worden en dat de uiteindelijke kostprijs ook
1000 euro meer zal bedragen. De planning moet dan worden gewijzigd en ook
worden aangepast op de investeringssteekkaart, onder B. De oorspronkelijke
planning blijft dus staan, maar de gewijzigde planning wordt eronder opgenomen.
periode |
|
uitgave |
|||
|
|
bedrag |
omschrijving |
fin. boekjaar |
rekeningnr. |
bj. 2009 |
A |
12.000 |
grote herstellingen hoofdgebouw |
2009 |
4100 |
|
|
|
|
|
|
bj. 2010-2011 |
B |
7.000 |
grote herstellingen hoofdgebouw |
2010 |
4100 |
|
|
6.000 |
grote herstellingen hoofdgebouw |
2011 |
4100 |
Ook de financiering moet worden aangepast aan de nieuwe planning. In het
concrete voorbeeld zou dat als volgt kunnen zijn:
financiering |
|||
bedrag |
Omschrijving |
fin. boekjaar |
rekeningnr. |
10.000 |
gemeentelijke toelage |
2009 |
3100 |
2.000 |
overboeking uit exploitatie |
2009 |
39 |
|
|
|
|
6.000 |
gemeentelijke toelage |
2010 |
3100 |
1.500 |
overboeking uit exploitatie |
2010 |
39 |
4.000 |
gemeentelijke toelage |
2011 |
3100 |
1.500 |
overboeking uit exploitatie |
2011 |
39 |
Op het tweede gedeelte van de steekkaart wordt de uitvoering van de
plannen geregistreerd. Dat gedeelte kan er als volgt uitzien:
datum |
|
Uitgave |
financiering |
||||||
|
|
bedrag |
omschr. |
fin. bj. |
rek. |
bedrag |
omschrijving |
fin. bj. |
rek. |
1/10/2010 |
1 |
|
|
|
|
6.000 |
gem.
toelage |
2010 |
3100 |
15/10/2010 |
2 |
7.500 |
grote herst… |
2010 |
4100 |
|
|
|
|
15/10/2010 |
3 |
|
|
|
|
1.500 |
overboeking… |
2010 |
39 |
1/02/2011 |
4 |
|
|
|
|
1.500 |
overboeking |
2011 |
39 |
2/02/2011 |
5 |
|
|
|
|
4.000 |
gem. toelage |
2011 |
3100 |
5/02/2011 |
6 |
5.500 |
grote herst… |
2011 |
4100 |
|
|
|
|
Centraal kerkbestuur en Gemeentebestuur
Als een centraal
bestuur werd opgericht, dient dat centraal bestuur de jaarrekeningen
gezamenlijk in, in de vorm van de onderscheiden jaarrekeningen, aangevuld met
een overzicht van de overschotten en tekorten van die jaarrekeningen en van de
betaalde toelagen.
De jaarrekeningen worden ten laatste op 31 mei jaarlijks door het centraal bestuur
gezamenlijk ingediend bij het gemeente- of provinciebestuur. Net als bij de
meerjarenplannen en de budgetten kan en mag het centraal bestuur hierbij geen
wijzigingen aanbrengen in de jaarrekeningen.
Centraal kerkbestuur en Overzicht van betaalde toelagen
Het centraal bestuur moet wel
een overzicht van de betaalde toelagen opmaken, en een overzicht van de
overschotten en tekorten van de jaarrekeningen. Die overschotten en tekorten
spelen immers een rol bij de volgende budgetten. Het is dus nuttig dat het
gemeente- of provinciebestuur daar een beknopt overzicht van heeft.
Een dergelijk overzicht zou de
volgende vorm kunnen aannemen:
bestuur |
Exploitatie |
investeringen |
||
|
Toelage |
overschot/tekort |
toelage |
overschot/tekort |
A |
10 |
2 |
10 |
-10 |
B |
10 |
1 |
30 |
2 |
C |
5 |
-1 |
0 |
0 |
D |
7 |
4 |
0 |
0 |
Gemeentelijk advies
Vóór 1 juni worden de rekeningen
bezorgd aan het gemeente- of provinciebestuur en aan de provinciegouverneur. De
gemeente- of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de
rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen
die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch
als gunstig beschouwd.
Gouvernementele goedkeuring
De gouverneur keurt de
rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de rekening
heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen die
termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het centraal
bestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd. De gouverneur
deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of provinciebestuur, het
bestuur van de eredienst, de penningmeester en het erkend representatief
orgaan.
Bewijsstukken
In tegenstelling tot in de
huidige praktijk worden niet langer alle bewijsstukken bij de jaarrekening
systematisch opgevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek van de rekening door
het gemeente- of provinciebestuur of door de gouverneur kan wel aanvullende
informatie worden gevraagd en kunnen een of meer bewijsstukken worden
opgevraagd. Het blijft in ieder geval verplicht om de bewijsstukken te bewaren,
ook al hoeven ze niet langer op systematische wijze meegestuurd te worden.
Kwijting
Nadat de rekening is
goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de penningmeester kwijting tijdens de
eerstvolgende vergadering. De procedure voor het niet-verlenen van kwijting
wordt geregeld in artikel 55, §3, van het Eredienstendecreet. Daar wordt ook
bepaald hoe het bestuur tekorten moet terugvorderen van de penningmeester.
Door de kwijting kan de
penningmeester niet meer in gebreke worden gesteld voor de wijze van het
voeren van de boekhouding en voor de eventueel nadien vastgestelde tekorten.
Indien de penningmeester echter de kerkraad (en de toezichthoudende overheid)
zou misleid hebben, dan komt zijn verantwoordelijkheid opnieuw in het
gedrang.
Kwijting voorgaande boekjaren
De eerste kwijting volgens de
bepalingen van het Decreet, houdt
de kwijting van de vorige boekjaren in.
Tekort en Terugvordering
Indien de
jaarrekening niet wordt goedgekeurd en er bijgevolg geen kwijting wordt
verleend aan de penningmeester, dan moet de kerkraad het vastgestelde
tekort terugvorderen van de penningmeester.
Dit gebeurt in 2
fazen, namelijk een ingebrekestelling wordt aan de penningmeester toegestuurd
en het
tekort wordt mits betaling vóór een bepaalde datum effectief teruggevorderd. De
provinciegouverneur wordt van de gevolgde procedure eveneens ingelicht.
Terugvorderingsprocedure
De kerkraad stuurt
een aangetekend schrijven aan de penningmeester op. Het tekort wordt
uitdrukkelijk vermeld, evenals een zinsnede die de terugbetaling van de gelden
binnen een bepaalde termijn (meestal 1 maand) vastlegt.
Indien de
penningmeester de gelden binnen deze termijn terugbetaalt, dan verleent de
kerkraad kwijting. Deze terugbetaling wordt aan de toezichthoudende overheid
meegedeeld.
Vergoeding
Het terugeisen van de
gelden is het logische gevolg van het betalen van een vergoeding aan de
penningmeester. Hoewel hij geen borg meer moet stellen voor eventuele tekorten,
blijft hij financieel verantwoordelijk voor zijn opdracht. De positieve
waardering, namelijk de vergoeding, moet de penningmeester toelaten om de
negatieve gevolgen van zijn beheer te kunnen financieren om de meestal kleine
kastekorten aan te zuiveren.
Sedert het invoeren
van het Decreet (01.01.2005) moet de kerkraad een besluit nemen. In dit besluit
moet worden bepaald, dat :
1. De penningmeester aanspraak kan maken op een vergoeding als
vergelding voor zijn prestaties en voor het risico op een eventueel tekort bij
het beheer van de financiële middelen van de kerkfabriek;
2. De grootheid van de vergoeding moet worden vastgesteld.
Traditioneel
wordt de vergoeding bepaald op maximum 5 % van de gewone ontvangsten na aftrek
van de gewone gemeentelijke toelage en van de orderverrichtingen RSZ en
bedrijfsvoorheffing.
Er kan
ook bepaald worden dat een maximumbedrag niet mag overschreden worden, bv.
500,00. Dit maximumbedrag kan mits een nieuw besluit gewijzigd worden.
3. De penningmeester slechts de vergoeding zal ontvangen onder
aftrek van de som van de tekorten die in
de financiële middelen van de kerkfabriek werden vastgesteld indien de som van
de tekorten kleiner is dan de te betalen vergoeding, of mits terugbetaling van
het saldo van de vastgestelde tekorten indien de som van de tekorten groter is
dan te betalen vergoeding;
4. De penningmeester slechts recht heeft op vergoeding op basis
van zijn opgestelde en goedgekeurde jaar- of eindrekening;
Deze
laatste bepaling moet het mogelijk maken dat de penningmeester (of zijn
rechtverkrijgenden bij zijn overlijden) bij zijn ontslag op een ander tijdstip
dan het einde van het werkjaar wordt vergoed.
5. De vergoeding slechts zal uitbetaald worden nà het verlopen
werkjaar en nà de aanvaarding van de jaar- of eindrekening door de
toezichthoudende overheid.
Borgstelling
Een penningmeester moet sinds de inwerkingstelling van het decreet
geen borg meer stellen. Krachtens artikel 10 van de
wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten waren de penningmeesters
van de erkende besturen van de eredienst verplicht een borg te stellen bij de
Deposito- en Consignatiekas als waarborg van hun beheer.
Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de
materiële organisatie en de werking van de erkende erediensten heft de wet van
4 maart 1870 op (artikel 275 van het decreet) en legt geen borgstelling meer
op.
Concreet betekent dit, dat vanaf 01 januari
2007, bij de inwerkingtreding van het nieuwe financiële beheer, geen
borgstelling meer kan worden geëist van de penningmeesters die voor de eerste
maal in functie treden. Dat betekent echter ook dat de penningmeesters die al
in functie waren voor 01 januari 2007 en in functie bleven na die datum, recht
hebben op de teruggave van de gestorte borgtocht.
Toepassing
artikelen 53 t.e.m.55 van het Decreet
© PéDéWé 01.2009 Hoewel de teksten hoofdzakelijk
gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de
interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de
Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en
haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en)
verbindt.