Algemene
voorwaarde
Als algemene voorwaarde kan gesteld
worden dat de opbrengsten en de ontvangsten bestemd moeten zijn om de
materiële voorwaarden voor de uitoefening van de eredienst mogelijk te maken.
Dit wil zeggen dat de gelden of waarden die ontvangen worden, moeten
toegewezen aan kosten en uitgaven die de eredienst mogelijk maakt, aan de
gebouwen of bijgebouwen waarin de eredienst wordt beoefend, aan de gebouwen
die aan de bedienaars van de eredienst worden ter beschikking worden
gesteld (zie Decreet, art. 51, 5°).
Beperking
van de ontvangsten
De opdracht van de kerkfabriek is
duidelijk afgebakend in art. 4 van het decreet van 7 mei 2004. Enerzijds,
kan een kerkfabriek bij toepassing van het principe van de specialiteit
slechts schenkingen, legaten of stichtingen aanvaarden die passen binnen de
haar toegekende bevoegdheid, zo o.m. voor de ondersteuning van de
beoefening van de eredienst, voor eucharistievieringen, voor bepaalde
godsdienstige intenties of voor de zielenrust van overledenen, alsook voor
het onderhoud, het herstel of de nieuwbouw van kerken (zie Decreet, art. 36 en 37).
Anderzijds
komen dergelijke schenkingen, legaten en stichtingen ten voordele van
andere openbare instanties die hiertoe niet bevoegd zijn (bv. gemeente of
OCMW) door dit specialiteitprincipe toe aan de kerkfabrieken (Vademecum,
pt. 576).
Nietige voorwaarden
Zoals voor alle burgerlijke akten, zullen voorwaarden
die strijdig zijn met de wet of de goede zeden, ofwel de aanvaarding van
schenkingen, legaten en stichtingen onmogelijk maken, ofwel als niet
bestaande worden beschouwd. De aanvaarding is onmogelijk wanneer de
onwettige of ongeoorloofde voorwaarde als essentiële voorwaarde of als enig
mogelijke bestemming geformuleerd werd (zie Decreet,
art. 36, vormvoorwaarden en art. 37, bekwaamheid).
De voorwaarde wordt als onbestaande beschouwd
wanneer zij niet als exclusief bedoeld werd en het geschonkene
ook op een andere wijze zinvol kan aangewend worden (bv. de schenking van
een huis onder de voorwaarde dat het niet mag verhuurd worden aan
vreemdelingen). Het gaat hier over een ongeoorloofde voorwaarde. Het huis
kan echter wel aanvaard worden, maar de ongeoorloofde beperking moet als
niet bestaande worden beschouwd. Het huis kan aan iedereen verkocht of
verhuurd worden (Vademecum, pt. 577).
Boekhoudkundige omschrijving
Worden als ontvangsten
aangemerkt: alle positieve mutaties in contant geld
of op rekeningen die behoren tot de beschikbare kasvoorraad. Onder de
beschikbare kasvoorraad verstaat men: alle gelden en waarden, die
beschikbaar zijn in contant geld of die belegd zijn op een termijn van
minder dan één jaar op rekeningen die het bestuursorgaan niet als een
investeringsbelegging heeft aangewezen (zie AR-Bh
tot 05.09.2008, art. 1, 9° en 10°).
De term ontvangsten wordt hier gebruikt
in boekhoudkundige zin, waarbij positief staat voor een vermeerdering van
een Debetrekening of voor een vermindering van een Creditrekening.
Aangezien het gebruikte rekeningstelsel een kasboekhouding is en helemaal
niet een analytische of dubbele boekhouding, komt het onderscheid tussen de
soorten rekeningen niet altijd zo evident naar voor.
Renten
Inkomsten zijn de renten van de goederen die aan
de kerkfabriek toebehoren, ofwel omdat de kerkfabriek ze verkregen
(aangekocht of geschonken) heeft, ofwel omdat ze aan de kerkfabriek werden
teruggeschonken in uitvoering van overeenkomsten (zie o.a. de keizerlijk
decreten in verband met de kerkgoederen en het Concordaat van Napoleon
1801). Zijn ondermeer renten: de interesten van een spaarrekening, de
ontvangen huurgelden van onroerende eigendommen, de dividenden van aandelen
(zie Decreet, art. 51, 1°).
Schenkingen
en legaten (zie Decreet,
art. 51, 2°)
Het onderscheid tussen schenkingen en
legaten en de voorwaarden om ze te aanvaarden zijn in het Decreet
omschreven (zie Decreet, art. 36 en 37). Als
bron van inkomsten kunnen ze zeer belangrijk zijn.
Handgift (zie Decreet, art. 51, 2°)
Een
handgift (soms ook genoemd “gift uit de hand” of “gift van hand tot hand”)
is een schenking onder levenden van roerende goederen (geld of andere
voorwerpen) door eenvoudige overhandiging. De overeenkomst is voltrokken
door de overhandiging zelf. Een notariële akte is hierbij niet vereist.
Deze giften zijn niet onderworpen aan enige aanvaardingsprocedure (Vademecum, pt. 581).
Bij
een handgift is in principe zelfs geen schriftelijk bewijs vereist. Een
handgift kan mondeling. Maar in de praktijk is het toch verstandig om voor
een schriftelijk bewijsstuk te zorgen. Het probleem is immers dat de
handgift opnieuw in de nalatenschap van de schenker valt als die binnen de
drie jaar volgend op de handgift overlijdt. Het komt er dus op aan via een
document (zoals een aangetekend schrijven) de juiste datum van de handgift
en de eigendomsoverdracht te bewijzen (De Gids, schenkingen en legaten).
Zijn
onder andere lichamelijke roerende goederen: kunstwerken, effecten aan
toonder, cash, ... die via een handgift kunnen worden geschonken. Indien de
schenking, de handgift niet geregistreerd wordt, dan zijn er geen
schenkingsrechten verschuldigd (De Gids, schenkingen en legaten).
Stichting (zie Decreet, art. 51, 2°)
Een stichting (ook soms fundatie genoemd) is
een schenking of een legaat waarbij een onroerend goed (grond of gebouw)
en/of een roerend goed (bv. kunstwerk, geldsom, kasbon) aan de kerkfabriek
wordt geschonken met de last de opbrengst ervan voor een bepaalde tijd (of
soms eeuwigdurend) geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor de aangegeven
opdracht.
Het geschonken of gelegateerde kapitaal of goed
wordt dus niet opgebruikt om de last te volbrengen: alleen de jaarlijkse
opbrengst wordt hiertoe geheel of gedeeltelijk aangewend. Deze last omvat
doorgaans het laten opdragen van een bepaald aantal missen per jaar, soms
ook het onderhoud van een graf of andere concrete opdrachten.
Dergelijke stichtingen zijn een concrete vorm
of een welbepaald gevolg van een “vrome wilsbeschikking” waaraan de kerk
steeds een bijzondere zorg en aandacht heeft besteed.
Vrome wilsbeschikkingen in het algemeen, en
stichtingen in het bijzonder, vallen onder de regelgeving van zowel de
burgerlijke als de kerkelijke overheid. In zover zij deel uitmaken van een
schenking of een legaat vallen zij onder Boek III. Titel II van het
Burgerlijke Wetboek, en voor kerkfabrieken vooral ook onder de wetgeving en
onder het administratief toezicht op de kerkfabrieken, zoals bepaald in het
decreet van de Vlaamse regering van 7 mei 2004, art. 36- 38 en 57-58.
Op basis van hun inhoud behoren vrome
wilsbeschikkingen en stichtingen ook tot het domein van de kerkelijke
wetgeving (Wetboek van canoniek recht, Boek V, Titel IV, can. 1299-1310). Men zal dus i.v.m. stichtingen nauwgezet
de burgerlijke wetgeving en de voorgeschreven burgerlijke procedure in acht
nemen. Wanneer dit niet gebeurd is moeten de erfgenamen erop gewezen worden
toch zo goed mogelijk de wil van de erflater te eerbiedigen (can. 1299 § 2). Men zou hier kunnen spreken van een
morele erflast (Vademecum, ptn. 585 en 586).
De jaarlijkse inkomsten van de openbare
stichtingen (bv. huishuren, pachten, renten en intresten) worden in de
begroting en ook in de rekening ingeboekt bij de gewone inkomsten. De
jaarlijkse uitgave voor de uitvoering van de last, bv. de voorziene missen
(soms ook voor het onderhoud van het graf), wordt ingeboekt bij de gewone
uitgaven (Vademecum, pt. 592).
Subsidie (zie Decreet, art. 51, 3°)
Door het
Rekenhof werd het begrip subsidie als volgt gedefinieerd (Verslag van het Rekenhof over het onderzoek naar
subsidies in de Vlaamse Gemeenschap dd 06.01.1999, p. 13, pt. 1.2.1):
“Een regeling houdende
instelling van een tegemoetkoming die aan volgende voorwaarden voldoet:
het betreft een financiële transfer,
waarvoor aan de toekenning ervan voorwaarden gekoppeld worden, met als doel
het tot stand brengen of het beïnvloeden van activiteiten die zonder deze
transfer niet of niet in dezelfde mate zouden zijn uitgevoerd en die leiden
tot door de overheid gewenste effecten in één of meerdere beleidsvelden.”
Hoewel naast de term subsidie
ook de termen toelage,
tegemoetkoming, tussenkomst, premie, enz., het subsidiekarakter van
een uitgave aanduiden, kunnen zij echter ook in een andere betekenis worden
gebruikt. De interdepartementale projectgroep subsidiëring, die een ontwerpbesluit van de Vlaamse regering
op het gebied van subsidies voorbereidt, heeft erop gewezen dat de term toelage, die dikwijls als
synoniem van het begrip subsidie wordt gebruikt, ook betrekking kan hebben
op aanvullingen boven het normale
salaris en dus een dubbele betekenis heeft
(ibidem, p. 46, pt. 3.2.1).
Uitzonderlijke
opbrengsten (zie Decreet, art. 51, 3°)
Uitzonderlijke
opbrengsten zijn renten die niet elk jaar worden geïnd. Het
zijn renten die niet direct iets te maken met de werking van het boekjaar.
Ze zijn niet te voorzien. Het gaat bijvoorbeeld om restorno’s of
schaderegelingen van de verzekeringsmaatschappij of om een bijzonder tantième
dat toegekend wordt aan een aandeel.
Toelagen (zie
Decreet, art. 51, 4°)
Toelagen door de gemeente dekken de
kosten en uitgaven van de kerkfabriek die niet door eigen middelen kunnen
betaald worden. De kosten en uitgaven zijn inherent aan de exploitatie van
de kerkfabriek (zie Decreet, art. 52).
Toelagen zijn de financiële bijdragen die door de gemeente in uitvoering
van Decreten en overheidsbesluiten worden betaald als bijdrage in de
werkingskosten van de kerkfabriek. De gemeenten zijn
verplicht bij te dragen in de tekorten van de kerkbesturen, zowel voor de
werkingskosten als de investeringen (zie Decreet,
art. 52/1).
Andere inkomsten (zie
Decreet, art. 51, 5°)
Het artikel wordt afgesloten met “alle andere inkomsten”. Deze toevoeging
dient om alle vergetelheden in verband met andere bronnen van inkomsten uit
te sluiten.
De vordering
Een buitenbeentje: de
vordering. De vorderingen maken deel van de ontvangsten uit. Een vordering is
elk bedrag dat, door een welbepaalde derde, aan het bestuur van de
eredienst verschuldigd is (zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 1, 16°). Het zijn ontvangsten die nog moeten geïnd
worden. Een vordering wordt gekenmerkt door zijn toekomstige en onzekere
aard. Een vordering wordt slechts definitief een ontvangst bij zijn inning
voor het deel of voor het gehele bedrag van de vordering.
De vorderingen worden vastgesteld door de voorzitter en de
secretaris en worden door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al ontvangen bedrag en
het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december
worden alle ontvangsten, evenals de oninbaar verklaarde bedragen die
betrekking hebben op een van die vorderingen in dat deel van de inventaris
opgenomen, zodat de openstaande vorderingen kunnen worden afgelezen (zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 33, 1ste lid).
Inventaris
De inventaris is een genummerd overzicht van alle bezittingen,
vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van
het bestuur van de eredienst (zie AR-Bh tot
05.09.2008, art. 32).
|