Boekhoudkundig
Worden als uitgaven
aangemerkt: alle negatieve mutaties in contant geld
of op rekeningen die behoren tot de beschikbare kasvoorraad. De beschikbare
kasvoorraad is: alle gelden en waarden, die beschikbaar zijn in contant
geld of die belegd zijn op een termijn van minder dan één jaar op
rekeningen die het bestuursorgaan niet als een investeringsbelegging heeft
aangewezen (zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 9° en
10°).
De term uitgaven wordt hier gebruikt in
boekhoudkundige zin, waarbij negatief staat voor een vermindering van een
Debetrekening of voor een vermeerdering van een Creditrekening.
Aangezien het gebruikte rekeningstelsel
een kasboekhouding is en niet een analytische of dubbele boekhouding, komt
het onderscheid tussen de soorten rekeningen niet altijd zo evident naar
voor.
Loonkosten (zie Decreet,
art. 52, 1°)
Indien de kerkfabriek verloonde
medewerkers tewerkstelt, dan moet de kerkfabriek voor deze medewerkers alle
financiële en sociale lasten, alle hieraan verbonden taksen en belastingen
dragen.
Exploitatiekosten
(zie
Decreet, art. 52, 2°)
De kosten die gemaakt worden voor de
uitoefening van de eredienst, voor de bedienaars van de eredienst, voor het
onderhoud van de gebouwen van de eredienst en voor de gebouwen van de
verzorgers van de eredienst, zijn uitgaven die de kerkfabriek moet dragen
in de gewone exploitatie.
Grove
herstellingen (zie Decreet, art. 52, 3°)
De grove herstellingen aan de gebouwen
van de eredienst en van de bedienaars van de eredienst worden financieel
gedragen door de kerkfabriek. Indien de kerkfabriek voor de grove
herstellingen leningen moet aangaan, dan moet de kerkfabriek de interesten
en de aflossingen van het geleende kapitaal afbetalen. Zij worden geboekt
als investeringsuitgaven.
Het onderscheid tussen de kosten voor
onderhoud en de grove herstellingen zijn in hoofde van de kerkfabriek
meestal boekhoudkundig. Is de herstelling bedoeld als investering en / of
renovatie, of als gewoon onderhoud?Uitsluitsel moet gezocht worden in het
Burgerlijk wetboek waar volgend onderscheid wordt gemaakt:”Grove
herstellingen zijn die van zware muren en van gewelven, de vernieuwing van
balken en van gehele daken en de vernieuwing van dijken en van steun- en
afsluitingsmuren in hun geheel. Alle andere herstellingen zijn
herstellingen tot onderhoud”(BW, art. 606).
Grove herstellingen zijn grove
vernieuwing- en verbouwingswerken met het oog op de algemene stevigheid en
de instandhouding van het gehele gebouw die werkelijk een uitzondering zijn
in het bestaan zelf van de eigendom en waarvan de kosten normaal van het
kapitaal worden genomen (Cass.,
22 januari 1970, T.P.R.,
2001, 1060). Zo werd gevonnist dat de vernieuwing van een gehele
centrale verwarming, wel degelijk een grove herstelling is, maar dat het
vernieuwen van een dak in roofing deel uitmaakt van het gewone onderhoud.
De grove herstellingen worden door het algemeen
reglement op de boekhouding als investering aangemerkt,
namelijk: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang,
de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van
de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden. De
investeringen omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen
en leningen, de beleggingen op meer dan één jaar en de andere
investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de schuld (zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°).
Aflossingen van leningen (zie Decreet, art. 52, 4°)
De terugbetaling van de aflossingen en interesten van
de leningen, aangegaan door de kerkfabriek ter verwerving of renovatie van
de aan de kerkfabriek toebehorende of teruggeschonken goederen behoren ook
tot de kosten van de kerkfabriek.
Als
voorwaarde wordt gesteld dat de goederen (roerend of onroerend) eigendom
van de kerkfabriek zijn. Maar de terugbetaling van leningen aangegaan voor
het grove herstel (renovatiewerken) aan onroerende goederen die in erfpacht
verkregen zijn, worden ook bedoeld. Het groot onderhoud van dergelijke
gebouwen is dikwijls een contractuele voorwaarde voor het gebruik ervan.
Overigens moeten dergelijke goederen in goede staat worden teruggegeven bij
de beëindiging van de erfpacht. Meestal mondt dit in een stevige renovatie
uit, hoewel de volledige vernieuwing uitgesloten is (zie Wet
over het recht van erfpacht, 10 januari 1824).
Teruggeschonken
kerkgoederen zijn de goederen die in uitvoering van overeenkomsten aan de
kerk werden teruggeschonken (zie o.a. de
keizerlijk decreten in verband met de kerkgoederen en het Concordaat van
Napoleon 1801).
Bijdrage
aan de werkingskosten CKB (zie Decreet, art. 52, 5°)
De bijdrage in de werkingskosten van
het centraal bestuur, wordt (meestal) aan dit bestuur voorgeschoten. Op het
einde van het jaar wordt door het CKB afgerekend. Het eventuele batig saldo
van de bijdrage wordt aan de kerkfabriek teruggestort (zie AR-Bh tot 05.09.2008, art. 55). Deze
verplichting vloeit uit de annaliteit van de gevoerde boekhouding voort (zie Decreet, art. 45).
De decretale vernieuwing kan aanleiding
geven tot een andere interpretatie i.v.m. deze kosten. Hoe meer het CKB de
werkzaamheden van de kerkfabrieken overneemt, hoe groter de gewenste
bijdrage zal zijn. De notie dat de bijdrage op het einde van het jaar moet
afgerekend worden, zal volledig in het gedrang komen.
Een eventuele terugbetaling (van een
deel) van deze kosten, kan maar begroot worden, nadat het boekjaar van de
kerkfabrieken en van het CKB volledig verrekend is, neergelegd is in de
jaarrekening en aanvaard is in een goedkeuringsbesluit van de gouverneur.
Slechts op dat ogenblik kan tot een
correcte afrekening worden overgegaan rekening houdende met de initiële bijdrage
van elke kerkfabriek en de beheerswerkzaamheden die door het CKB werden
overgenomen (zie Decreet, art. 39neo) om tot
de verdeling van het saldo van deze bijdragen te kunnen overgaan.
Andere
uitgaven (zie
Decreet, art. 52, 6°)
Het artikel wordt afgesloten met “alle
andere uitgaven”. Deze toevoeging dient om alle vergetelheden in verband
met andere soorten uitgaven uit te sluiten.
De
schuld
Een buitenbeentje: de schuld. De schulden maken deel van de uitgaven
uit. Een schuld is elk bedrag dat, aan een welbepaalde derde, door het
bestuur van de eredienst verschuldigd is. Het zijn betalingen die nog
moeten uitgevoerd worden. Een schuld wordt gekenmerkt door zijn toekomstige
en onzekere aard. Een schuld wordt slechts definitief een uitgave bij zijn
betaling voor het deel of voor het gehele bedrag van de schuld.
De schulden worden door de penningmeester onmiddellijk, doorlopend
genummerd, opgenomen in het desbetreffende deel van de inventaris, met
vermelding van de datum van het stuk, het financieel boekjaar en het
bedrag. De inventaris vermeldt tevens het eventueel al betaalde bedrag en
het saldo. Minstens eenmaal per jaar en in ieder geval op 31 december
worden alle betalingen van schulden in dat deel van de inventaris
opgenomen, zodat het saldo kan worden afgelezen (zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 33, 2de lid).
Inventaris
De inventaris is een genummerd overzicht van alle bezittingen,
vorderingen, rechten, schulden en verplichtingen, van welke aard ook, van
het bestuur van de eredienst (zie AR-Bh tot 05.09.2008,
art. 32). De inventaris drukt ook een waardering van de bezittingen
uit.
Waardering
Het is niet de
bedoeling dat in de inventaris alle eigendommen en bezittingen van het
bestuur van de eredienst worden gewaardeerd. Niet alleen is het onbegonnen
werk om van alle historische bezittingen en van het volledige
kunstpatrimonium van de besturen van de eredienst de waarde in te schatten,
maar het is ook niet zinvol. Veel kunstvoorwerpen hebben in een
marktcontext immers een grote waarde, maar hebben dat niet in de context
van het bestuur van de eredienst aangezien ze gebruikt worden in de
eredienst en dus niet zomaar kunnen worden verzilverd.
Het reglement bepaalt echter dat van sommige
elementen in de inventaris wel de waarde moet worden opgenomen. Om te
beginnen gaat het om alle bezittingen die het bestuur verwerft vanaf 1
januari 2007. Bij een dergelijke verwerving is het bestuur immers op de
hoogte van de waarde, bijvoorbeeld de aankoopwaarde of de schattingswaarde
bij een schenking, zodat die waarde zonder probleem kan worden opgenomen in
de inventaris.
Daarnaast bepaalt het reglement dat voor de
onroerende goederen de ligging, het kadastraal inkomen, de erop rustende
lasten, de opbrengsten (huur- of pachtprijs) en het jaar van verwerving
worden vermeld. Het bestuur beschikt immers over die gegevens en ze kunnen
een aanduiding zijn voor de waarde van bezittingen.
Voor de vorderingen, beleggingen, liquide middelen
en financiële schulden moet de nominale waarde opgenomen worden, zonder dat
het onderscheid wordt gemaakt tussen wat het bestuur al bezit en wat het
verwerft vanaf 1 januari 2007. De waarderingskwestie ligt normaliter minder
moeilijk.
De waarderingen in de inventaris zijn slechts een
toelichting bij de informatie die uit de boekhouding zelf blijkt, zonder
financiële of juridische gevolgen voor de tekorten van de besturen van de
eredienst. Eventuele herwaarderingen kunnen enkel worden doorgevoerd als ze
echt nodig zijn en bedrijfseconomische betekenis hebben. Hiertoe moet het
bestuur van de eredienst een gemotiveerde beslissing nemen. Investeringen
voor gebouwen worden wel vermeld in de inventaris, met verwijzing naar de
desbetreffende investeringssteekkaart. Op die wijze kunnen ook externen een
zicht behouden op de uitgevoerde investeringen (zie
GV boekhouding 22.02.2008, pt. 7.3).
|