Keizerlijk Decreet
Dit artikel vervangt de
bepalingen van artikel 92 van het Keizerlijk Decreet van 30 december 1809.
Het Decreet van 07.05.2004 omvat geen specifieke bepalingen betreffende de regeling van de tekorten van de
exploitatie of van investeringstoelagen aan de kerkfabriek. Ook wordt de
huisvesting van de bedienaar van de eredienst (pastoor) niet geregeld.
In artikel 275 van het Decreet
is echter bepaald, dat de oude reglementering blijft bestaan, indien een aangelegenheid niet in het Decreet is
geregeld. Aangezien nu specifieke rechtsregels worden opgenomen, gelden de
oude regels vanaf de inwerkingtreding van het vernieuwd Decreet, niet meer.
Welke kosten?
Er wordt bepaald dat de
gemeentebesturen moeten tussenkomen in de exploitatietekorten van de
besturen van de eredienst (zie Keizerlijk
Decreet, art. 92, 1°)
en moeten bijdragen in de investeringen in de gebouwen van de eredienst (zie Keizerlijk Decreet, art. 92, 3°).
Er wordt geen onderscheid
gemaakt tussen gebouwen die eigendom van een openbaar bestuur en gebouwen
die geen eigendom van een openbaar bestuur zijn.
Met openbare besturen worden
zowel de gemeente- als provinciebesturen bedoeld, als de besturen van de
eredienst (zie Decreet, art. 3), en eventueel ook andere
overheden.
Maar het onroerend goed moet
een gebouw van de eredienst zijn (zie
Decreet, art. 52/1, § 1, 1ste lid). Dit is de enige en voldoende voorwaarde.
Een gebouw van de eredienst wordt door de overheid erkend op voorstel van
de bisschop. Een gebouw van de eredienst kan ook gedesaffecteerd
worden (zie Decreet, art. 4/1 en 4/2).
De gebouwen die door een derde
niet-openbaar bestuur ter beschikking worden gesteld aan de eredienst,
moeten ook onderhouden worden door de gemeente.
Beperking
Maar er is een beperking. Als
een derde niet-openbaar bestuur, eigenaar van een gebouw is dat ter
beschikking wordt gesteld aan de eredienst, dan kan de gemeente niet
verplicht worden om bij te dragen aan de grove herstellingen en de
investeringsuitgaven van dit privé-eigendom.
Deze beperking is echter niet
dwingend. Een gemeente kan kiezen: zij draagt bij of niet bij. De gemeente
zal hoofdzakelijk rekening houden met het algemeen gemeentelijk belang, dit
is van het belang van al de bewoners van de gemeente (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 2de lid).
Als de gemeente niet bijdraagt
aan de grove herstellingen of de investeringsuitgaven, dan kan de
derde-eigenaar beslissen om het onroerend goed niet langer aan de eredienst
ter beschikking te stellen. Als dan zal de gemeente toch zijn
verplichtingen moeten nakomen en zelf een gebouw aan de eredienst ter
beschikking moeten stellen.
Maar de gemeente moet altijd
bijdragen aan het gewone onderhoud van de gebouwen van de eredienst die ter
beschikking worden gesteld, ongeacht de eigenaar een openbaar bestuur is of
niet.
Kosten voor onderhoud of grove herstelling
Het onderscheid tussen de
kosten voor onderhoud en de grove herstellingen zijn in hoofde van de
kerkfabriek meestal boekhoudkundig. Is de herstelling bedoeld als
investering en / of renovatie, of als gewoon onderhoud?
Uitsluitsel moet
gezocht worden in het Burgerlijk wetboek waar volgend onderscheid wordt
gemaakt: ”Grove herstellingen zijn die van zware muren en van gewelven, de
vernieuwing van balken en van gehele daken en de vernieuwing van dijken en
van steun- en afsluitingsmuren in hun geheel. Alle andere herstellingen
zijn herstellingen tot onderhoud”(BW, art.
606).
Grove
herstellingen zijn grove vernieuwings- en verbouwingswerken met het oog op
de algemene stevigheid en de instandhouding van het gehele gebouw die
werkelijk een uitzondering zijn in het bestaan zelf van de eigendom en
waarvan de kosten normaal van het kapitaal worden genomen (Cass., 22 januari 1970, T.P.R., 2001, 1060).
Zo werd
gevonnist dat de vernieuwing van een gehele centrale verwarming, wel
degelijk een grove herstelling is, maar dat het vernieuwen van een dak in
roofing deel uitmaakt van het gewone onderhoud.
De grove
herstellingen worden door het
algemeen reglement op de boekhouding als investering aangemerkt,
namelijk: alle ontvangsten en uitgaven die betrekking hebben op de omvang,
de waarde of de instandhouding van de duurzame middelen van het bestuur van
de eredienst, uitgezonderd de normale onderhoudswerkzaamheden.
De investeringen
omvatten eveneens de voor hetzelfde doel toegestane toelagen en leningen,
de beleggingen op meer dan één jaar en de andere investeringsbeleggingen en
de vervroegde terugbetalingen van de schuld (zie
AR-Bh tot 05.09.2008, art. 1, 12°).
Welke
gebouwen?
Onder gebouwen van de
eredienst wordt, net als in het Keizerlijk decreet, zowel het kerkgebouw
verstaan als de pastorie.
Een woning die de bedienaar
van de eredienst ter beschikking gesteld wordt, maar niet als een echte
pastorie kan worden beschouwd, valt daar dus niet onder.
Talrijke kerkfabrieken zijn
eigenares van onroerende goederen die verhuurd worden. Ook deze onroerende
goederen vallen niet onder het Decreet, tenzij zij beschouwd kunnen worden
als secretariaatswoning. Dan vallen het onderhoud en de
investeringsuitgaven wel binnen het Decreet (zie
Decreet, art. 52/1, § 1, 4de lid).
Verder wordt de verplichting
tegenover de bedienaar van de eredienst overgenomen uit het Keizerlijk
decreet (zie Keizerlijk Decreet, art. 92,
2°). De gemeente
moet ofwel een woonst ter beschikking stellen, ofwel een woonstvergoeding
betalen aan de bedienaar van de eredienst wanneer hij in de parochie
verblijft (zie Decreet, art. 52/1, § 1, 3de
lid).
Rekening houdende met de
maatschappelijke evolutie wordt daar een alternatieve regeling aan
toegevoegd die geldt voor de situaties waar er geen inwonende bedienaar in
de parochie is. Die alternatieve regeling is de bevestiging van de
administratieve praktijk (zie Decreet, art.
52/1, § 1, 4de lid en Memorie van toelichting, art. 27).
Secretariaatswoning / secretariaatsvergoeding
Een nieuwe verplichting werd
toegevoegd, namelijk de secretariaatswoning. De gemeente moet aan de kerkfabriek
waar geen residerende bedienaar van de eredienst is, een ruimte ter
beschikking stellen waar de kerkfabriek kan vergaderen, waar de kerkfabriek
mensen kan ontvangen, waar de kerkfabriek zijn archief kan bewaren.
Dezelfde verplichting bestaat
wanneer de woonst die aan de bedienaar van de eredienst ter beschikking
wordt gesteld, deze functies niet kan opslorpen.
Deze terbeschikkingstelling
van ruimte kan vervangen worden door het betalen van een
secretariaatsvergoeding (zie Decreet, art.
52/1, § 1, 4de lid).
Reserves van de kerkfabriek
Alle roerende en onroerende
goederen van de kerkfabriek, met uitzondering van de erkende gebouwen van
de eredienst, vormen het onderpand van de kerkfabriek. Daarenboven worden
de financiële beleggingen in het bijzonder vermeld als reserve van de
kerkfabriek.
Financiële beleggingen volgen
de aard van de goederen waarin zij zijn belegd. Een obligatie is een
roerend goed als deelbewijs op een zakelijk recht, het geld dat belegd
wordt. Een aandeel van een vennootschap vertegenwoordigt (een deel van) het
kapitaal van de vennootschap dat op haar beurt samengesteld kan zijn in
roerende (machines) of onroerende (gebouwen) goederen.
Aard van de financiële beleggingen
Wat
betreft de financiële beleggingen zijn enkel beleggingsvormen in euro met
volledige kapitaalsgarantie bij erkende instellingen toegestaan (zie Decreet, art. 52/1, § 2, in fine).
Slechts de financiële
beleggingen uitgedrukt in euro maken deel van de reserves uit. Daarenboven
moeten het beleggingen zijn in de België erkende banken (financiële
instellingen), die daarenboven de volledige terugbetaling van het belegde
kapitaal moeten garanderen.
Kapitaalsrekeningen in andere
munten dan de euro of bij niet in België erkende financiële instellingen,
of waarvan de terugbetaling van het belegde kapitaal niet volledig
gegarandeerd wordt, worden niet als een reserve in de zin van het
bovenstaand artikel aangemerkt.
Dit kan ingaan tegen het
streven om een zo groot mogelijk rendement van financiële beleggingen te
bekomen.
In periodes van economische
crisis kan het belangrijk zijn om financiële kapitaalrekeningen aan te
houden in vreemde valuta die niet dezelfde druk als de euro ondergaan.
Aanwending van de reserves
In het 2de
lid van § 2 van art. 52/1 wordt uitdrukkelijk vermeld dat noch de tegeldemaking van de
roerende goederen (de kunstschatten van de kerkfabriek) of van de
onroerende goederen (de privégebouwen van de kerkfabriek), noch de
aanwending van de vruchten van deze goederen opgelegd kan worden door de
gemeente om als deel van een investering in het kerkgebouw te dienen.
Wat vruchten zijn wordt
bepaald in de artikelen 583 en 584 BW. Men onderscheidt natuurlijke
vruchten, de vruchten van nijverheid en de burgerlijke vruchten.
Art. 583.
Natuurlijke vruchten zijn die welke de aarde uit zichzelf voortbrengt.
Eveneens zijn natuurlijke vruchten de voortbrengsels van dieren en hun
jongen.
Vruchten van nijverheid van een erf zijn die welke men door bebouwing
verkrijgt.
Art. 584. Burgerlijke vruchten zijn huishuren, interesten van opeisbare
geldsommen, rentetermijnen.
Pachten van landerijen worden eveneens bij de burgerlijke vruchten
ingedeeld.
De renten van financiële
rekeningen, de huren, de pachtvergoedingen behoren toe aan de kerkfabriek
als resultaat van het beheer van de goederen en van de beleggingen. Deze
opbrengsten moeten niet aangewend worden om de grove herstellingen of de
investeringsuitgaven te bekostigen aan de gebouwen die ter beschikking van
de eredienst worden gesteld.
Niet-aanwending, beperking
Deze niet-aanwending wordt
echter beperkt. Vooreerst kan in samenspraak met de gemeente overeengekomen
zijn, om deze gelden toch (geheel of gedeeltelijk) aan te wenden voor het
grove herstel of voor de vernieuwingsinvesteringen van de gebouwen die ter
beschikking worden gesteld aan de eredienst (zie
Decreet, art. 33 en 33/1).
Verder kan de gemeente de
kerkfabriek verplichten om deze gelden aan te wenden voor het grove herstel
of voor de investeringsuitgaven aan kerkgebouwen die geen eigendom van een
openbaar bestuur zijn (zie Decreet, art.
52/1, § 2, 2de lid).
Kan de gemeente de kerkfabriek
niet verplichten om uit hun gelden te putten, wat de grove herstellingen en
de investeringsuitgaven aangaat, dan kan de gemeente wel eisen dat deze
opbrengsten worden aangewend om exploitatietekorten te vermijden of kleiner
te maken.
Mededelingsplicht
Wanneer een parochie zich
uitstrekt over meerdere gemeenten, dan moet de hoofdgemeente de
bijgemeenten informeren van de ingenomen standpunten over het meerjarenplan
(zie Decreet, art. 33 en 33/1, art. 43, 5de
lid), over de
budgetten (zie Decreet, art. 49, § 1, 4de
lid) en de
budgetwijzigingen (zie Decreet, art. 50, 2de
lid), over de
afspraken met het CKB (zie Decreet, art.
33/1). Als niet
aan de mededelingsplicht wordt voldaan, dan zijn de bijgemeenten niet
gehouden om financieel bij te dragen aan de betaling van de
exploitatietekorten en / of aan investeringskosten.
Voorbehoud Paragraaf 4
De Vlaamse Regering maakt een
voorbehoud over de toepassing van paragraaf 1. De verplichtingen opgesomd
in artikel 29, § 1, 1ste lid, van het Erkenningsdecreet worden
al of niet toepasbaar gemaakt of opgeschort, bij bijzondere beslissing (zie Erkenningsdecreet, hfdst.
3, verplichtingen waaraan een geloofsgemeenschap moet voldoen en hfdst. 4, toezicht op deze verplichtingen).
Art.
29. §1. In geval van een tekortkoming aan een verplichting, vermeld in
hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van dit decreet of in het decreet van 7 mei
2004, kan de Vlaamse Regering, al dan niet na een aanmaning, beslissen om
een van de volgende sancties op te leggen:
1°
opschorting of beperking van de financiële gevolgen van de erkenning voor een
bepaalde termijn;
2°
opschorting van de erkenning voor een bepaalde termijn;
3°
opheffing van de erkenning.
|