CENTRAAL KERKBESTUUR GENT STAD

 

Jakobijnenstraat 4 te 9000 Gent

 

Boekhouding tekst index

Krachtlijnen van de omzendbrief 2013/01 van 01.03.2013 in verband met de boekhouding.

 

Deze omzendbrief vervangt de omzendbrieven BB-2007/01 van 12 januari 2007 en BB-2008/06 van 18 juli 2008.

 

1. Uitgangspunten

 

A. In het eredienstendecreet van 07.02.2004 staat het overleg centraal. Het overleg wordt gevoerd tussen het CKB en de gemeentelijke overheid die tussenkomst in de tekorten van de eredienst. Maar deze afspraken zijn niet afdwingbaar bij de kerkraden.

 

Het meerjarenplan van de kerkfabriek is het financieel exponent van deze afspraken. Uit het meerjarenplan wordt het jaarlijks budget nodig voor de werking van de kerkfabrieken gedistilleerd. De gemeente kan ze slechts aanvaarden of afwijzen.

 

B. Vanaf 01.01.2013, na de wijziging van het Decreet dd 06.07.2012, wordt de coördinerende rol van het CKB benadrukt. Het CKB maakt nu bindende afspraken die door alle kerkraden moeten gevolgd worden, maar er bestaat een beroepsmogelijkheid bij de gouverneur.

 

Tevens kan de gemeente wijzigingen aan de meerjarenplannen aanbrengen om ze meer in overeenstemming te brengen met de voorheen gemaakte afspraken.

 

C. Daarenboven wordt er nadruk gelegd op toezichtprocedures: de gemeente aanvaardt het meerjarenplan als het meerjarenplan in overeenstemming is met de gemaakte afspraken; de gemeente past het meerjarenplan aan wanneer het niet (helemaal) in overeenstemming is met de gemaakte afspraken.

 

D. Hieruit vloeit een inperking van de rol van de Vlaamse Overheid voort: het overleg op gemeentelijk niveau primeert. Financieel en boekhoudkundig brengt dit met zich mee dat er geen onderscheid meer gemaakt wordt tussen de verplichte en de facultatieve uitgaven.

 

De gemeente is en blijft slechts gehouden om tussen te komen bij de tekorten die voortvloeien uit de werking van de eredienst en geenszins uit de werking van de geloofsgemeenschap. Dit wil zeggen: de gemeente draagt aan de tekorten van de cultus bij, maar niet aan de tekorten van  de geloofscultuur.

 

2. Lokale afspraken

 

A. De meerjarenplannen van de afzonderlijke besturen van de eredienst bevatten de (financiële) afspraken tussen de gemeente en de kerkraad.

 

De kerkraad en het gemeentebestuur kunnen individuele afspraken maken omtrent dit meerjarenplan. Deze afspraken moeten enerzijds door het kerkbestuur en anderzijds door de gemeenteraad (zonder delegatiemogelijkheid aan het college) worden goedgekeurd.

 

B. Daarnaast kunnen het centraal bestuur van de eredienst en het gemeentebestuur ook afspraken maken. Deze afspraken zijn bindend voor al de kerkraden die vallen onder het desbetreffend CKB, maar er bestaat een beroepsmogelijkheid bij de gouverneur.

 

Deze schriftelijk vastgelegde afspraken worden enerzijds door de gemeenteraad of bij delegatie aan het college expliciet aanvaard en anderzijds door het CKB in plenum goedgekeurd. De investeringslijst is een exponent van deze afspraken.

 

C. Het is evident dat het centraal bestuur bij de totstandkoming van die afspraken uitgebreid overlegt met de verschillende besturen van de eredienst die het vertegenwoordigt, zodat onnodige discussies vermeden worden.

 

3. Terminologie en algemene bepalingen

 

3.1 Terminologie

 

In artikel 1 van het reglement is de specifieke terminologie voor elke eredienst terug te vinden voor de termen die in dat besluit voorkomen.

 

3.2 Definitie exploitatie, investeringen en overboekingen

 

A. De exploitatie omvat het geheel van de ontvangsten en uitgaven die gewoonlijk minstens één keer per financieel boekjaar voorkomen en die te maken hebben met de regelmatige, gewone werking van het bestuur. Ook de periodieke aflossingen van de leningen behoren tot de exploitatie.

 

B. De investeringen omvatten alle ontvangsten en uitgaven die invloed hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding van het patrimonium van het bestuur, behalve de gewone onderhoudswerkzaamheden. Ook de ontvangsten van leningen en toelagen die verband houden met die uitgaven behoren tot de investeringen, net als de investeringsbeleggingen en de vervroegde terugbetalingen van de leningen.

 

Een ontvangst of een uitgave waarover twijfel bestaat of ze tot de investeringen moet worden gerekend, wordt in de exploitatie ondergebracht. Als die ontvangsten of uitgaven eenmaal zijn toegewezen aan exploitatie of investeringen, kan die toewijzing niet meer worden gewijzigd (artikel 4 van het reglement).

 

C. Het evenwicht van exploitatie en investeringen wordt telkens afzonderlijk berekend en ook het overschot of tekort van de voorgaande jaren wordt afzonderlijk opgevolgd voor de exploitatie en de investeringen. Voor het evenwicht in de exploitatie fungeert de gemeentelijke of provinciale toelage als sluitpost.

 

Voor de investeringen is dat niet het geval. Daar worden de toelagen verdeeld over de verschillende investeringsprojecten. Daardoor kunnen er meerdere investeringstoelagen zijn in hetzelfde jaar, in plaats van één allesomvattende toelage. Die opsplitsing laat ook toe om de verschuiving van een investering in het meerjarenplan op een doorzichtigere wijze te volgen. Op de precieze formulering van de evenwichtsverplichting wordt verder nog ingegaan (zie onder 5.1 en 6.1).

 

D. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om overboekingen te doen van de exploitatie naar de investeringen. Zo kunnen overschotten van de exploitatie aangewend worden voor investeringen.

Overboekingen zijn aan strikte regels onderworpen omdat de gemeente verplicht is om het evenwicht tussen de exploitatie en de investeringen te bewaren.

 

E. Besturen die gedurende de ganse meerjarenplanperiode zelfbedruipend zijn, moeten geen toestemming van de gemeente verkrijgen om aan hun exploitatieoverschotten een herbestemming te geven. Niet-zelfbedruipende besturen zijn altijd tot een voorafgaandelijk overleg met gemeentelijke akkoordverklaring gebonden.

 

F. Overboekingen van de investeringen naar de exploitatie zijn niet mogelijk. Dat zou immers een structurele verarming van het bestuur van de eredienst betekenen en op lange termijn de tegemoetkomingen van het gemeente- of provinciebestuur sterk doen stijgen.

 

4. Indeling van de rapportering

 

A. Het boekhoudplan volgt een decimale indeling. Hierbij wordt positioneel cijfermatig een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de exploitatie en de investeringen, en anderzijds tussen de ontvangsten en de uitgaven in 6 hoofdfuncties of toerekeningsgebieden.

 

Er zijn twee grote klassen, namelijk de Exploitatie en de Investeringen, die op hun beurt onderverdeeld zijn in twee groepen, namelijk de Ontvangsten en de Uitgaven.

 

In deze klassen en groepen worden 6 toerekeningsgebieden of hoofdfuncties gebruikt, die geïdentificeerd worden door het tweede cijfer van het rekeningnummer.

 

 

Hoofdfunctie

nr

Exploitatie, 1 of 2

Investeringen, 3 of 4

Ontvangsten

Uitgaven

Ontvangsten

Uitgaven

Eredienst

0

10

20

30

40

Gebouwen v d eredienst

1

11

21

31

41

Bestuur v d eredienst

2

12

22

32

42

Privaat patrimonium

3

13

23

33

43

Stichtingen

4

14

24

34

44

Financiering

5

15

25

35

45

 

De toerekening gebeurt op specifieke geïndividualiseerde rekeningen die telkens de klasse en de groep in zich dragen.

 

Vb. 2052 tot 2054: op deze rekeningen worden de vergoedingen aan het ‘religieuze personeel’ geboekt. Het kan daarbij gaan om een kilometervergoeding voor de bedienaar van de eredienst (indien van toepassing, 2052), vergoedingen aan andere bedienaars (bijvoorbeeld hulppriesters, diaken, 2053) of om de bijwedde van de bedienaar (indien van toepassing, 2054).

 

Ontleding: het 1ste cijfer van de MAR-rekening is het cijfer 2. Dit cijfer verwijst vooreerst naar de klasse, namelijk exploitatie, maar tevens naar de groep, een uitgave. Het 2de cijfer verwijst naar de hoofdfunctie, namelijk eredienst. Het 3de cijfer identificeert de aard van de kost, namelijk een vergoeding aan een bedienaar van de eredienst niet-personeelslid. Het 4de cijfer tenslotte identificeert de soort vergoeding die betaald wordt. Het stelsel maakt een onderscheid tussen 2 = kilometervergoeding aan de bedienaar van de eredienst, 3 = vergoeding aan andere bedienaars van de eredienst, 4 = bijwedde van de bedienaar van de eredienst.

 

Een volgend cijfer kan toegevoegd worden om een nog meer individuele bepaling van de toerekening mogelijk te maken.

 

Het stelsel is gekend als MAR-stelsel, (vandaar MAR-rekening om een specifieke rekening volgens het Mar-stelsel aan te duiden), namelijk  het Minimaal Algemeen Rekeningstelsel dat bij ministerieel besluit van 27 november 2006 vastgesteld werd voor de besturen van de eredienst.

 

B. De hoofdfunctie eredienst

 

In de hoofdfunctie eredienst worden de ontvangsten en uitgaven gegroepeerd die betrekking hebben op de eredienst in strikte zin. Die hoofdfunctie is niet te vergelijken met de ‘uitgaven vast te stellen door de bisschop’ in het oude systeem, aangezien de uitgaven voor het gebouw van de eredienst e.d. niet thuishoren in die hoofdfunctie (terwijl ze in het oude systeem wel onder het hoofdstuk van de bisschop vielen).

 

C. De hoofdfunctie gebouwen van de eredienst

 

In deze hoofdfunctie worden alle ontvangsten en uitgaven opgenomen die verband houden met het gebouw van de eredienst (kerk) en de eventuele bijgebouwen van de eredienst. Ook de woning van de bedienaar (pastorie) wordt hiertoe gerekend, voor zover het een afzonderlijke, als dusdanig erkende woning van de bedienaar betreft.

 

D. De hoofdfunctie bestuur van de eredienst

 

Op deze hoofdfunctie worden alle ontvangsten en uitgaven geboekt die het gevolg zijn van het feit dat er een bestuur van de eredienst bestaat. In zekere zin is dit dus het ‘overschot’ naast de andere hoofdfuncties.

 

E. De hoofdfunctie privaat patrimonium

 

De hoofdfunctie privaat patrimonium omvat alle ontvangsten en uitgaven die verband houden met het private patrimonium van het bestuur van de eredienst, dat wil zeggen de bezittingen waarover het volledig vrij kan beschikken (uiteraard wel binnen het kader van een goed beheer). Het kan daarbij gaan om onroerende goederen (gronden, woningen) maar ook om geldbeleggingen (de investeringsbeleggingen).

 

De bezittingen die verband houden met een stichting en waarop een last rust, horen hier niet thuis, maar worden in een afzonderlijke hoofdfunctie opgenomen (zie verder).

 

F. De hoofdfunctie stichtingen

 

In de hoofdfunctie stichtingen worden alle ontvangsten en uitgaven opgenomen die verband houden met stichtingen. De stichtingen brengen immers lasten met zich mee, waarbij derden bepaalde rechten hebben. Het moet daarom mogelijk zijn om die stichtingen afzonderlijk in de boekhouding te herkennen.

 

Er zijn verschillende mogelijkheden. Daarom werd geen verdere verfijning van deze rubriek opgelegd in het minimum rekeningenstelsel. Het bestuur moet die indeling maken, op maat van de stichtingen die er voorkomen.

 

G. De hoofdfunctie financiering

 

In de hoofdfunctie financiering worden de ontvangsten en uitgaven gevolgd die verband houden met externe financiering: de leningen, de renteloze thesaurievoorschotten, de verdisconteringen.

 

Verdisconteren is het geheel of gedeeltelijk ten gelde maken van een te verwachten subsidie (de exploitatietoelage) aan een financiële instelling (meestal een bank), die gelden (het ontleningbedrag) onder aftrek van bepaalde kosten (het disconto)  aan de kerkraad ter beschikking stelt.

 

Bij ontvangst wordt de subsidie op de rekening van de financiële instelling afgeboekt ter aanzuivering van de lening.

 

Boekhoudkundig is de verdiscontering een  ontvangst en wordt ze op de MAR-rekening 151 als voorschot ingeboekt. Bij de afbetaling wordt ze tegengeboekt op de MAR-rekening 251 als terugbetaling van een openstaande schuld.

 

H. De overboekingen

 

Op rekening 29 worden de overboekingen naar de investeringen als uitgaven geboekt. Op rekening 39 worden die overboekingen dan als ontvangsten geboekt bij de investeringen.

 

5. Het meerjarenplan en de meerjarenplanwijziging

 

A. Het meerjarenplan omvat alle afspraken voor een periode van zes jaar die steeds ingaat het tweede boekjaar van de bestuursperiode. Het omvat 2 of 3 delen, namelijk: een strategische nota, een financiële nota, en een toelichting met de gemaakte afspraken.

 

Het wordt opgemaakt binnen zes maanden na de installatie van de gemeente- of provincieraad na de verkiezingen. Dat betekent dat de termijn waarbinnen het meerjarenplan moet worden opgemaakt voor de besturen van de erediensten die op gemeentelijk niveau zijn georganiseerd verstrijkt op 2 juli. Deze ultieme datum is een administratieve benadering en stemt niet noodzakelijk met de realiteit overeen (zie daartoe uitleg in verband met art. 41 van het Decreet).

 

B. De strategische nota van het meerjarenplan (artikel 11) bevat de beleidsdoelstellingen waarvan de financiële vertaling terug te vinden is in de financiële nota. Daarin worden de cijfers van het meerjarenplan dus toegelicht, waarbij de belangrijkste verschillen met het verleden moeten worden uitgelegd en de verschillende investeringen moeten worden verduidelijkt.

 

C. De financiële nota is de omvangrijkste. Die nota bevat de cijfermatige vertaling van de beleidsdoelstellingen van het bestuur van de eredienst voor de periode van zes jaar.

 

Het model voor die financiële nota werd vastgesteld bij ministerieel besluit. De cijfers van het meerjarenplan mogen krachtens artikel 8 van het reglement worden afgerond tot op de gehele euro.

 

Uit de cijfers van de financiële nota van het meerjarenplan moet ook blijken dat de financiën van het bestuur van de eredienst in evenwicht zijn. Daarom wordt er een verplicht evenwicht opgelegd voor elk jaar van het meerjarenplan (artikel 9 van het reglement), waarbij ook voor elk jaar, als dat nodig is, de gemeentelijke of provinciale exploitatietoelage wordt berekend.

 

D. De toelichting omvat o.a. de gemaakte afspraken met de gemeente.

 

E. Het meerjarenplan kan gewijzigd worden. In principe is het meerjarenplan het richtsnoer voor het financiële beheer gedurende de hele periode van zes jaar waarover het loopt. Sommige wijzigingen van de planning zijn echter zo ingrijpend dat nieuw overleg wenselijk is.

 

Het reglement (artikel 13) bepaalt dat voor de volgende wijzigingen een formele wijziging van het meerjarenplan noodzakelijk is:

 

1. in de financiële nota van het meerjarenplan wordt de exploitatietoelage vermeerderd, wat een meerkost voor de gemeente met zich meebrengt.

2. de afspraken in het meerjarenplan worden gewijzigd; let wel: het gaat hier enkel om de afspraken met het individueel bestuur van de eredienst, die deel uitmaken van het meerjarenplan.

3. in de financiële nota van het meerjarenplan wordt het totaal van de uitgaven van een van de hoofdfuncties van de investeringen vermeerderd.

4. de financieringswijze van een investering wordt definitief gewijzigd, wat met zich meebrengt dat de gemeente een andere verplichting kan moeten aangaan.

 

Maar het reglement voorziet ook in uitzonderingen, waarbij het meerjarenplan niet moet gewijzigd worden:

 

1. de vermeerdering is enkel het gevolg van een verdiscontering of van terugbetalingen van renteloze thesaurievoorschotten.

2. de beleggingen worden gecompenseerd door extra investeringsontvangsten.

3. een bepaalde investering loopt vertraging op en wordt niet (of niet helemaal) uitgevoerd of afgerond in het financiële boekjaar waarin ze was opgenomen in het meerjarenplan, waarbij dus een verschuiving van kredieten optreedt.

 

F. Het meerjarenplan wordt door het CKB gecoördineerd en gelijktijdig bij de gemeenteoverheid, het representatief orgaan van de eredienst en de provinciegouverneur ingediend.

 

Het erkend representatief orgaan brengt advies uit bij het meerjarenplan binnen een termijn van vijftig dagen. De gemeenteraad keurt daarna het meerjarenplan goed binnen een termijn van honderd dagen. Die termijn van honderd dagen begint op de dag na het binnenkomen van het advies van het erkend representatief orgaan. Die termijnen zijn dwingend.

 

G. De gemeenteraad heeft drie mogelijkheden wanneer hij zich uitspreekt over het meerjarenplan van een bestuur van de eredienst, namelijk:

 

1. de gemeenteraad gaat akkoord met het meerjarenplan en keurt het goed;

2. de gemeenteraad heeft fundamentele bezwaren tegen het meerjarenplan en keurt het af. De gemeenteraad zal echter moeten motiveren;

3. de gemeenteraad past het meerjarenplan aan de gemaakte afspraken aan.

 

H. Er bestaat een beroepsprocedure bij de gouverneur die initieel moet uitgeoefend worden binnen de 30 dagen te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst van de aanpassing of de afkeuring.

 

De gouverneur heeft op zijn beurt een termijn van 30 dagen om te beslissen. Bij niet-beslissing treedt een verval op en wordt het gecontesteerd meerjarenplan alsnog als goedgekeurd beschouwd.

 

Tegen de beslissing van de gouverneur kan tenslotte bij de Vlaamse Regering opnieuw beroep worden aangetekend binnen opnieuw een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst van de beslissing van de gouverneur of bij uitputting van de termijn van de gouverneur.

 

Wie de beroepsprocedure inleidt, is niet bepaald, dit kan zijn: de kerkraad, het CKB, de bisschop.

 

6. Het Budget en de budgetwijziging

 

A. De besturen van de eredienst stellen jaarlijks een budget op en bezorgen dat vóór 30 juni aan het centraal bestuur, als er een werd opgericht. De basis voor het budget is het goedgekeurde meerjarenplan.

 

B. Artikel 17 van het reglement bepaalt dat het budget bestaat uit een financiële nota en een beleidsnota. De beleidsnota licht het beleid toe dat het bestuur tijdens dat financiële boekjaar zal voeren en is dus eigenlijk de basis voor de cijfers van de financiële nota.

 

C. Er is een model bij ministerieel besluit vastgelegd. De opgenomen bedragen mogen tot op de euro worden afgerond. Uit de cijfers van de financiële nota van het budget moet blijken dat de financiën van het bestuur van de eredienst in evenwicht zijn (zie artikel 20), zowel in de exploitatie als in de investeringen.

 

D. De budgetwijzigingen vloeien voort uit de beperking van de krediet die kunnen opgenomen worden. Indien het krediet onvoldoende groot is, moet een wijziging uitkomst brengen.

 

Het reglement bepaalt een aantal gevallen waarin een wijziging van de kredieten van het exploitatiebudget niet kan gebeuren met een interne kredietaanpassing.  

 

De minimale voorwaarden van het reglement bepalen dat een budgetwijziging in de exploitatie noodzakelijk is als het totaal van de ontvangsten of de uitgaven van een hoofdfunctie gewijzigd wordt.

 

Bij de investeringen moet er voor elke wijziging een budgetwijziging worden opgemaakt en kan er dus geen gebruik worden gemaakt van de procedure van interne kredietaanpassingen.

 

E. In het reglement is de mogelijkheid opgenomen om kleinere wijzigingen in de kredieten voor de exploitatie door te voeren met een interne kredietaanpassing. Een bestuur van de eredienst kan zo kredieten verschuiven binnen een hoofdfunctie, zolang de totalen van de hoofdfuncties ongewijzigd blijven.

 

F. De budgetten worden door het centraal bestuur gecoördineerd ingediend bij het gemeentebestuur voor 1 oktober. De budgetten, alhoewel samengevat, blijven echter individueel per kerkfabriek bestaan.

 

G. De budgetten worden door het centraal bestuur, na advies van het representatief orgaan van de eredienst, ingediend bij het gemeentebestuur.

 

Het decreet maakt daarbij een onderscheid tussen twee mogelijkheden. In het eerste geval past het budget in het meerjarenplan. Dat is het geval als het budget geen wijzigingen bevat die aanleiding geven tot een wijziging van het meerjarenplan. In die situatie neemt de gemeente- of provincieraad akte van het budget binnen een termijn van vijftig dagen (artikel 48 van eredienstendecreet).

 

In het tweede geval past het budget niet in het goedgekeurde meerjarenplan. In dat geval kan de gemeenteraad het budget expliciet goedkeuren of aanpassen om die overeenstemming met het meerjarenplan te verkrijgen (artikel 49 van eredienstendecreet).

 

Hij neemt die beslissing binnen een termijn van vijftig dagen en er is een beroepsmogelijkheid bij de provinciegouverneur (binnen dertig dagen, uitspraak binnen opnieuw dertig dagen).

 

7. De boekhouding

 

De kerkbesturen voeren een vereenvoudigde boekhouding, namelijk een kasboekhouding die de bewegingen van de ontvangsten en de uitgaven registreert.

 

Aangezien het totale vermogen van de kerkfabriek niet om deze eenvoudige wijze gekend is, voorziet het Decreet in het bijhouden van een inventaris, die de bewegingen van het roerend en onroerend patrimonium registreert.

 

Alle ontvangsten en uitgaven worden chronologisch geboekt. Compensatie van een ontvangst met een uitgave is niet toegelaten. Door de annaliteit van de kasboekhouding kunnen geen ontvangsten of uitgaven nog geboekt worden na 31 december van het verlopen boekjaar.

 

8. De inventaris

 

Het bestuur van de eredienst stelt een boekhoudkundige inventaris op van alle bezittingen, vorderingen, schulden, rechten en verplichtingen, behalve van de verbruiksgoederen, en waardeert ze. De rechten en de verplichtingen worden ook in de inventaris vermeld.

 

De vorderingen enerzijds, en de schulden anderzijds, worden ook in de inventaris opgenomen na bepaling van deze door de Voorzitter en de Secretaris.

 

Beperking van de waardering van de goederen van de kerkfabriek. Slechts de niet-verbruiksgoederen moeten in de inventaris worden opgenomen. Daarenboven moeten geen goederen opgenomen worden, die verworven werden voor 01.01.2007.

 

9. De investeringsfiches

 

Het reglement (artikel 36 tot 38) bepaalt dat het bestuur voor elke investering waarvoor verrichtingen gebeuren in meer dan één financieel boekjaar, een investeringsfiche moet opmaken.

 

De fiche begint met een omschrijving van het project, met bij investeringen voor gebouwen verplicht de vermelding of het gebouw in kwestie al dan niet beschermd is.

 

Voorts bestaat de fiche uit twee delen. In het eerste deel wordt de planning aangebracht, zoals opgenomen in het meerjarenplan. Daarbij worden alle bedragen vermeld en ook het jaar waarin de ontvangsten en uitgaven gepland worden.

 

Als er een wijziging optreedt in de aanvankelijke planning, wordt de nieuwe planning op een nieuwe rij ingevuld op de investeringsfiche, met daarbij de nieuwe bedragen en met telkens de vermelding van het jaar waarin de ontvangsten en uitgaven worden gepland.

 

In het tweede deel van de fiche wordt de uitvoering gevolgd van het investeringsproject. Daarin worden alle verrichtingen die verband houden met het project opgenomen, met vermelding van het bedrag en het financiële boekjaar.

 

Uiteindelijk worden de fiches bij de jaarrekening gevoegd om de projecten (en de besteding van de toegekende toelagen) te kunnen volgen en controleren.

 

10. Jaarrekening

 

A. Jaarlijks stelt de kerkraad de rekening over het voorgaande dienstjaar vast en bezorgt die voor 1 maart aan het centraal kerkbestuur, dat die rekeningen op zijn beurt bezorgt aan het gemeentebestuur en aan de provinciegouverneur voor 1 mei.

 

B. Artikel 39 van het reglement bepaalt dat de jaarrekening bestaat uit een financieel gedeelte en een toelichting.

 

Het financiële gedeelte van de jaarrekening bevat een overzicht van de ontvangsten en uitgaven die gedaan werden gedurende het financiële boekjaar (in euro en met twee cijfers na de komma) en is opgebouwd volgens dezelfde structuur als het meerjarenplan en het budget.

 

Het model voor de jaarrekening werd vastgelegd bij ministerieel besluit. Naast de cijfers van de rekening worden ook de bedragen van het budget opgenomen en de bedragen van de voorgaande jaarrekening.

 

Het financiële boekjaar eindigt onherroepelijk op 31 december (zie annaliteitsbeginsel).

 

C. De toelichting van de jaarrekening bevat een aantal verplichte documenten:

 

1. een bewijsstuk van de kastoestand waaruit blijkt dat de cijfers van de boekhouding overeenstemmen met de saldi van de financiële rekeningen en de kassen van het bestuur van de eredienst (opgemaakt door de penningmeester);

2. een overzicht van de interne kredietaanpassingen die gedurende dat financiële boekjaar werden doorgevoerd;

3. de geactualiseerde investeringsfiches voor de investeringen waarvoor gedurende het financiële boekjaar een of meer verrichtingen werden geregistreerd;

4. de wijzigingen in de inventaris in vergelijking met de toestand van de inventaris bij de voorgaande jaarrekening;

5. een lijst van de openstaande schulden en vorderingen en een lijst met de oninbaar verklaarde bedragen, die overeenkomstig artikel 33 van het reglement opgenomen werden in de inventaris;

6. de staat van het vermogen, waarin de waarde van de elementen uit de inventaris die gewaardeerd werden, wordt opgenomen. Het minimale model voor die staat van het vermogen werd vastgelegd bij het ministerieel besluit. De staat volgt rechtstreeks uit de inventaris. Er kunnen dus geen elementen (of waarderingen) in de staat van het vermogen voorkomen die niet terug te vinden zijn in de inventaris;

7. de verdeelsleutels, als het bestuur van de eredienst daarvan gebruikmaakt;

8. de andere waarderingsregels.

 

D. De jaarrekeningen worden door het centraal bestuur gezamenlijk ingediend bij het gemeente- of provinciebestuur en de provinciegouverneur.

 

Het CKB maakt volgende staten op:

 

1. een overzicht van betaalde toelagen;

2. een overzicht van de overschotten en de tekorten van de jaarrekening;

 

E. Voor 1 mei worden de rekeningen bezorgd aan het gemeente- of provinciebestuur en tegelijkertijd ook aan de provinciegouverneur.

 

F. De gemeente- of provincieraad brengt dan binnen de vijftig dagen nadat de rekeningen zijn binnengekomen bij het bestuur zijn advies uit. Als er binnen die vijftig dagen geen advies werd uitgebracht, wordt het advies automatisch als gunstig beschouwd.

 

G. De provinciegouverneur keurt de rekening goed binnen een termijn van tweehonderd dagen nadat hij de rekening heeft ontvangen en hij stelt daarbij de bedragen vast. Als er binnen die termijn van tweehonderd dagen geen besluit wordt verstuurd naar het centraal kerkbestuur, wordt de rekening automatisch als goedgekeurd beschouwd.

 

De provinciegouverneur deelt zijn beslissing ook mee aan het gemeente- of provinciebestuur, het bestuur van de eredienst, de penningmeester en het erkend representatief orgaan.

 

De provinciegouverneur vraagt niet bij alle jaarrekeningen alle bewijsstukken op, maar kan dat wel doen. Ook het gemeente- of provinciebestuur kan dat.

 

Wel zal de provinciegouverneur een jaarrekening niet goedkeuren zolang de staat van het vermogen, het bewijsstuk van de kastoestand of de uittreksels die de kastoestand op 31 december staven, ontbreken.

 

Aangezien de staat van het vermogen en het bewijsstuk van de kastoestand verplichte onderdelen van de jaarrekening zijn (artikel 42 van het reglement), loopt de goedkeuringstermijn voor de jaarrekening eigenlijk ook pas vanaf het ogenblik dat die stukken werden bezorgd aan de provinciegouverneur.

 

H. Nadat de rekening is goedgekeurd, verleent het bestuursorgaan de penningmeester kwijting op de eerstvolgende vergadering of vordert  het eventueel tekort terug van de penningmeester.

 

11. Bevoegdheden van de penningmeester

 

A. De penningmeeste moet handelen binnen de beperkingen die hem zijn opgelegd door de kerkraad, of handelen nadat de voorzitter en de secretaris aan hem toelating hebben gegeven.

 

Zo kan hij slechts een financiële rekening openen volgens de aard (lopende rekening, spaarrekening, disconteringsrekening), het bedrag en bij de bankinstelling waarvoor de kerkraad hem toelating heeft gegeven (zie artikel 45 van het Algemeen Reglement Boekhouding).

 

B. Hij moet daarenboven de hem toegestane kredieten respecteren en de kerkraad verwittigen dat een krediet is uitgeput of binnenkort zal uitgeput worden (zie artikel 46 ARB).

 

C. Hij kan slechts sommen betalen waarvoor hij de toelating heeft verkregen van de voorzitter en de secretaris, maar soms kan hem een collectieve machtiging zijn verleend om repetitieve bedragen waarvan de grootheid en de oorsprong gekend zijn te betalen (maandelijkse afbetaling van een lening, betaling gas-, elektriciteit- en waterrekening).

 

D. Maar hij wel een meerontvangst boeken, als hij toelating had om de oorspronkelijke ontvangst te boeken. De meerverkoopprijs van een huis, mag hij boeken en een bestemming geven, indien hij voor het oorspronkelijk bedrag een toestemmingsbestemming had.

 

E. Artikel 50/1 van het eredienstendecreet bepaalt ook de bijzondere procedure opgenomen voor dwingende en onvoorziene uitgaven.

 

In geval van dwingende en onvoorziene uitgaven kan het bestuursorgaan, met een gemotiveerd besluit, tot die uitgaven beslissen zonder de budgetwijziging af te wachten.

 

Er zal zo snel mogelijk een budgetwijziging moeten worden doorgevoerd om de situatie te regulariseren en het evenwicht van het budget te herstellen. De betaling kan indien noodzakelijk al uitgevoerd worden zonder de budgetwijziging af te wachten.

 

In datzelfde artikel wordt ook een procedure opgenomen voor dwingende en onvoorziene uitgaven waarbij het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken.

In dat geval - en alleen dan - kunnen de voorzitter en de secretaris op eigen verantwoordelijkheid over die uitgave beslissen. Er moet zo snel mogelijk een regularisatie volgen in de vorm van een budgetwijziging.

 

F. Bij de beleggingen is het van belang een onderscheid te maken tussen de beleggingen van de beschikbare kasvoorraad en de investeringsbeleggingen.

 

Hoewel het onderscheid tussen beide types beleggingen in de eerste plaats afhankelijk is van het doel van de belegging, bepaalt het reglement dat alle beleggingen op meer dan één jaar in ieder geval als investeringsbeleggingen moeten worden beschouwd.

 

De beschikbare kasvoorraad mag door de penningmeester zonder voorafgaandelijke toestemming belegd worden (op korte termijn). Deze transfers maken geen deel van het budget uit.

 

De investeringsbeleggingen geven aan gelden een nieuwe bestemming gedurende een lange(re) termijn. Ze moeten bij een erkende financiële instelling geplaatst worden en kunnen slechts aangegaan worden in Euro. Daarenboven moet het ganse belegde kapitaal gewaarborgd worden.

 

G. Met bijzondere verrichtingen worden vooral de discontering en de renteloze thesaurieverrichting bedoeld.

 

Verdisconteren is het geheel of gedeeltelijk ten gelde maken van een te verwachten subsidie (de exploitatietoelage) aan een financiële instelling (meestal een bank), die gelden (het ontleningsbedrag) onder aftrek van bepaalde kosten (het disconto)  aan de kerkraad ter beschikking stelt.

 

Met renteloos thesaurievoorschot worden kasmiddelen bedoeld die voor een beperkte periode renteloos ter beschikking worden gesteld van het bestuur van de eredienst om thesaurietekorten op te vangen. Ze worden meestal door de penningmeester zelf of door een kerkelijk genootschap renteloos gedurende een korte termijn ter beschikking gesteld.

 

De techniek van de verdiscontering en de noodzaak van het renteloze thesaurievoorschot wordt in extenso in de omzendbrief behandeld.

 

H. Een eindrekening moet opgesteld worden indien het mandaat van penningmeester eindigt en definitief ter beschikking wordt gesteld. In geval van overlijden zullen de rechtverkrijgenden de eindrekening moeten opstellen binnen een periode van 2 maand te rekenen vanaf de dag na de dag van de definitieve terbeschikkingstelling.

 

12. De boekhouding van het CKB

 

De boekhouding van het CKB volgt de algemene regels die gelden voor de kerkbesturen.

 

Art. 33, 4° van het Decreet bepaalt dat het CKB een werkingstoelage aan de kerkfabrieken kan opvragen. Op 31 december zal het saldo van de werkingstoelage aan de kerkbesturen moeten worden terugbetaald.

 

13. Grensoverschrijdende  kerkbesturen

 

Sommige besturen van de eredienst zijn erkend met een gebiedsomschrijving die de grenzen van één gemeente overschrijdt.

A. In die gevallen is het de gemeente op wiens grondgebied het hoofdgebouw van de eredienst zich bevindt ( de zogenaamde ‘hoofdgemeente’) die de gemeentelijke bevoegdheden uitoefent. Dat geldt zowel voor het overleg, het toezicht op de financiële documenten als de uitoefening van het algemeen toezicht.

 

B. De andere gemeenten blijven wel verplicht om bij te dragen in de eventuele tekorten van het betrokken bestuur van de eredienst. De verdeling van de financiële lasten gebeurt volgens de percentages die indertijd werden vastgelegd bij de erkenning van de geloofsgemeenschap.

 

Daarom is het van belang dat die andere gemeenten ook betrokken worden bij het overleg en in kennis gesteld worden van de beslissingen die de hoofdgemeente genomen heeft in de procedures.

De andere betrokken gemeenten moeten immers ook de kans krijgen om zich te verweren tegen eventuele nadelige beslissingen.

 

C. Als een hoofdgemeente haar verplichtingen niet nakomt, zal zij moeten instaan voor alle financiële verplichtingen ten opzichte van het betrokken bestuur van de eredienst, dus ook voor het aandeel dat normaal ten laste van de andere gemeente(n) zou vallen (artikel 52/1, §3, van het eredienstendecreet).

 

 

© PéDéWé 08.2012 Hoewel de teksten hoofdzakelijk gebaseerd zijn op wetteksten, decretale verordeningen en omzendbrieven, is de interpretatie die er aan wordt gegeven een persoonlijk standpunt dat noch de Vlaamse Regering en haar administratie(s), noch de burgerlijke overheden en haar administratie(s), noch de kerkelijke overheid en haar instelling(en) verbindt.

 

Naar Index

Terug

Naar littera B